22
Instrumentenpaneel
Berekend sinds de laatste nulstelling van
de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)Berekend sinds de laatste nulstelling van
de trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of mijl)Berekend sinds de laatste nulstelling van
de trajectgegevens.
Teller Stop & Start-systeem
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start,
registreert een teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact aanzet
weer op nul gezet.
Of selecteer "OPTIES ", "Schermconfiguratie"
en vervolgens " Lichtsterkte".
►
Stel de lichtsterkte af door op de pijlen te
drukken of de schuif te verplaatsen.
De helderheid kan verschillend worden
ingesteld voor de dag en de nacht.
Boordcomputer
Geeft informatie over de actuele rit (actieradius,
brandstofverbruik, gemiddelde snelheid enz.).
Informatiedisplay
Informatie wordt na elkaar weergegeven.
– Afgelegde kilometers
–
De actieradius.
–
Huidig brandstofverbruik.
–
Gemiddelde snelheid.
–
T
eller van het Stop & Start-systeem.
–
Informatie van het systeem voor
snelheidslimietherkenning.
► Druk op de toets aan het uiteinde van de
ruitenwisserhendel .
► Of druk op de draaiknop op het stuurwiel.
Rit resetten
De reset wordt uitgevoerd wanneer de dagteller
wordt weergegeven.
►
Druk langer dan twee seconden op de toets
op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar .
►
Druk langer dan twee seconden op de knop
op het
stuurwiel.
► Druk langer dan 2 seconden op deze toets.
Enkele definities...
Actieradius
(km of mijl)
Aantal kilometers dat u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt
rijden (afhankelijk van het gemiddelde verbruik
over de laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het actuele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30
km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display.
Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof
wordt de actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan 100
km
bedraagt.
Wanneer tijdens het rijden streepjes in
plaats van waarden worden
weergegeven, dient u contact met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats op te nemen.
Actueel brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)Berekend over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
23
Instrumentenpaneel
1Berekend sinds de laatste nulstelling van
de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)Berekend sinds de laatste nulstelling van
de trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of mijl)Berekend sinds de laatste nulstelling van
de trajectgegevens.
Teller Stop & Start-systeem
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start,
registreert een teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact aanzet
weer op nul gezet.
Datum en tijd instellen
Zonder audiosysteem
Stel de datum en tijd in via het display van het
instrumentenpaneel.
► Houd deze toets ingedrukt.
► Druk op een van deze toetsen om de
instelling te selecteren die u wilt wijzigen.
► Druk kort op deze toets om te
bevestigen.
► Druk op een van deze toetsen om de
instelling te wijzigen en bevestig dit
nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan.
42
Ergonomie en comfort
Algemene aanbevelingen voor de stoelen
Om veiligheidsredenen mogen de
stoelen alleen worden versteld als de
auto stilstaat.
Het neerklappen en rechtop zetten van
de rugleuningen mag uitsluitend worden
uitgevoerd bij stilstaande auto.
Zorg er bij het naar achteren schuiven
van de stoel voor dat de beweging van
de stoel niet kan worden gehinderd door
personen of voorwerpen.
Kans op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de stoel
als grote voorwerpen op de vloer achter de
stoel zijn geplaatst.
Plaats geen zware of harde voorwerpen
op de tot tafel omgeklapte rugleuningen.
Ze kunnen bij een noodstop of een aanrijding
veranderen in gevaarlijke projectielen.
–
V
erwijder een hoofdsteun niet zonder deze
op te bergen en in de auto vast te zetten.
–
Controleer altijd of de veiligheidsgordels
bereikbaar blijven en gemakkelijk door de
passagier kunnen worden vastgemaakt.
–
Ga niet rijden voordat alle passagiers hun
veiligheidsgordel hebben vastgemaakt en
afgesteld.
Controleer vóór het uitvoeren van deze
handelingen of de bewegende
onderdelen en de vergrendelingen
ongehinderd functioneren.
Houd de rugleuning vast en ondersteun
deze tot de horizontale stand om plotseling
neerklappen te voorkomen.
Plaats uw hand nooit onder de zitting om
de stoel omlaag of omhoog te klappen,
uw vingers kunnen anders bekneld raken.
Plaats uw hand op de handgreep/de riem
(afhankelijk van de uitvoering) op de zitting.
Let op: als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, komt bij een noodstop of
een aanrijding de veiligheid van de
passagiers ernstig in het geding.
De inhoud van de bagageruimte kan naar
voren slingeren - Kans op ernstig letsel!
Voorstoelen
PEUGEOT i-Cockpit
Stel voordat u gaat rijden uw zitpositie af in de
volgende volgorde om de speciale ergonomie
van de PEUGEOT i-Cockpit optimaal te
benutten:
–
de hoogte van de hoofdsteun.
–
de hoek van de rugleuning.
–
de hoogte van de zitting van de stoel.
–
de positie in lengterichting van de stoel.
–
de diepte en vervolgens de hoogte van het
stuurwiel.
–
de binnenspiegel en buitenspiegels.
Zodra deze afstellingen zijn uitgevoerd,
controleer of u goed zicht hebt op het
instrumentenpaneel van het head-up display
boven het kleine stuurwiel.
Instellingen
Verstellen in lengterichting
► Trek de beugel omhoog en schuif de stoel in
de gewenste stand.
Hoogte
(alleen bestuurder)
► Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand is bereikt (indien
aanwezig).
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de
veiligheidsgordels .
50
Ergonomie en comfort
Opbergvak boven de
voorruit
Dit vak bevindt zich boven de zonnekleppen
en is geschikt om diverse voorwerpen in op te
bergen.
12 V-aansluiting(en)
► Steek een accessoire van 12 V (met een
maximaal nominaal vermogen van 120 W) met
een geschikte adapter in de aansluiting.
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan apparatuur te
voorkomen.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische componenten van
de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
USB-aansluiting
De aansluiting kan worden gebruikt om een
draagbaar apparaat op te laden.
Via deze aansluiting kunt u audiobestanden via
de luidsprekers van het audiosysteem van de
auto afspelen.
Via
Tijdens het gebruik van de USB- aansluiting wordt het draagbare apparaat
automatisch opgeladen.
Er wordt een melding weergegeven als het
stroomverbruik van de draagbare apparatuur
hoger is dan de door de auto geleverde
stroomsterkte.
Raadpleeg voor meer informatie over het
gebruik van deze voorziening de rubriek
Audio en telematica.
U kunt ook een smartphone
via MirrorLinkTM, Android
Auto® of CarPlay® verbinden, zodat u bepaalde
apps van uw smartphone via het touchscreen
kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van
het apparaat.
Deze apps kunnen met de
stuurkolomschakelaars of de
bedieningselementen van het audiosysteem
worden beheerd.
220 V/50 Hz-aansluiting
AC 220V
50Hz 120W
Deze bevindt zich op de zijkant van de middelste
opbergruimte.
Deze aansluiting (max. vermogen: 150 W) werkt
terwijl de motor draait en het Stop & Start-
systeem in de STOP-stand staat.
► Til het beschermklepje op.
► Controleer of het groene controlelampje
brandt.
► Sluit uw elektrische apparaat (zoals
telefoonlader, laptop, cd-/dvd-speler of
flessenwarmer) aan.
Bij een storing gaat het groene lampje
knipperen.
Laat de aansluiting controleren door de
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Sluit slechts één apparaat per keer aan
op de aansluiting (gebruik geen
verlengkabels of meervoudige stekkerdozen).
Sluit alleen apparaten aan die voldoen
aan isolatieklasse II (op het apparaat
aangegeven).
60
Ergonomie en comfort
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen onaangename verschijnselen
optreden (vocht, beslagen ruiten).
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
1. Temperatuur.
2. Luchtstroom.
3. Luchtverdeling.
4. Luchtrecirculatie in het interieur.
5. Airconditioning aan/uit.
6. Automatisch comfortprogramma.
7. Programma "Zicht".
8. Functie "Centrale regeling".
Automatisch
comfortprogramma
► Druk meerdere keren op de toets " AUT O" 6.
Het geactiveerde programma wordt zoals
hieronder beschreven weergegeven op het
display.
Voor een aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau.
Voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale niveau
gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de
voetenruimten verdeeld.
Handbediening
Als u dat wenst, kunt u de automatische
bediening van het systeem handmatig
aanpassen. De overige functies blijven
automatisch geregeld.
Zodra u een instelling wijzigt, verdwijnt het
symbool "AUTO".
Het systeem uitschakelen
► Druk op de toets 2 "-" totdat het symbool van
de propeller is verdwenen.
Hiermee worden alle functies van de
gescheiden regeling van het automatische
airconditioningssysteem uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door
de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de
auto.
►
Druk op de toets
2 "+" om het systeem weer
in te schakelen.
Temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
►
Duw toets
1 omlaag om de waarde te
verlagen of omhoog om de waarde te verhogen.
Een waarde van rond de 21 zorgt voor
een optimaal comfort. Desgewenst kunt
u een andere waarde instellen; een waarde
tussen 18 en 24 is gebruikelijk.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3 te
laten bedragen.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde waarde, heeft het geen zin om
voor een optimale temperatuur de ingestelde
waarde te wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Om het interieur maximaal te koelen of te
verwarmen is het mogelijk de minimale
waarde 14 of de maximale waarde 28 te
overschrijden.
► Duw toets 1 omlaag tot "LO" wordt
weergegeven of omhoog tot "HI" wordt
weergegeven.
Functie "Mono"
Het comfortniveau aan passagierszijde kan
worden aangepast aan het comfortniveau aan
bestuurderszijde (monozone).
► Druk op de toets (8) om de functie in/uit te
schakelen.
Het controlelampje in de toets brandt als de
functie is ingeschakeld.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als een passagier de temperatuurregeling aan
passagierszijde bedient.
Programma "Zicht"
► Druk op toets 7 "Zicht" om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt
de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de
luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig
in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk
schoon worden.
► Druk op toets 8 "Mono" om het programma
uit te schakelen.
Of
96
Rijden
Starten/afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
► Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand, trap
het koppelingspedaal volledig in en houd het
pedaal ingetrapt totdat de motor start.
► Zet bij een automatische transmissie de
keuzehendel in stand P en druk het rempedaal
in.
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
1. Stand Stop.
2. Stand Contact AAN.
3. Stand Starten.
Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht af;
door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger
achter de auto voordat deze een
kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam de motor, als de auto stilstaat,
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om
de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen van
uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Wanneer u op een helling rijdt en een aanhanger
sleept, stijgt de koelvloeistoftemperatuur. Het
maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur.
Het koelvermogen van de ventilator neemt niet
toe met het motortoerental.
►
V
erlaag uw snelheid en het toerental om het
opwarmen te beperken.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor uit.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Houd rekening met de verhoogde gevoeligheid
voor wind van uw auto.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met
een specifieke code aangebracht. Om te
kunnen starten moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem het
motormanagementsysteem om te voorkomen
dat de motor na een eventuele inbraak in de
auto gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk.
106
Rijden
Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R
als de auto niet volledig stilstaat.
Tijdelijk handmatig
schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de flippers " +"
en "-” aan het stuurwiel. Als het motortoerental
het toestaat, wordt de gevraagde versnelling
ingeschakeld.
Dankzij deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde situaties, zoals het inhalen van een
andere auto of het naderen van een bocht.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Kruipen (bewegen zonder
het gaspedaal te gebruiken)
Dankzij deze functie kan de auto bij een lage
snelheid gemakkelijker worden bestuurd
(inparkeren, file rijden enz.).
Als de motor stationair draait, de parkeerrem
is uitgeschakeld en de stand D, M of R is
geselecteerd, begint de auto langzaam naar
voren te bewegen zodra u het rempedaal
loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal
bedient).
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel verplaatst of op
toets M drukt, worden de betreffende versnelling
en het controlelampje op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het symbool - wordt weergegeven bij een
ongeldige waarde.
► Als de melding " V oet op het
rempedaal" op het instrumentenpaneel
wordt weergegeven, moet u het rempedaal
stevig indrukken.
Starten en wegrijden
► Trap het rempedaal in en selecteer de
stand P.
►
Start de motor
.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
►
Zet de parkeerrem vrij.
►
Selecteer de stand R
, N of D.
Wanneer de auto zwaar beladen is en u
deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt, selecteer de
stand D, laat de parkeerrem los en laat
vervolgens het rempedaal los.
►
Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als P wordt weergegeven op het instrumentenpaneel terwijl de
keuzeschakelaar in een andere stand staat,
dient u de keuzeschakelaar in de stand P te
zetten om te kunnen starten.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N
wordt geselecteerd, laat het motortoerental
dan zakken tot stationair toerental, zet de
selectiehendel in de stand D en trap het
gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs
al in beweging als het gaspedaal niet is
ingetrapt.
Laat geen kinderen zonder toezicht achter in
de auto.
Verlaat om veiligheidsredenen de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel
of afstandsbediening mee te nemen.
Trek de parkeerrem aan en selecteer de
stand P indien er onderhoudswerkzaamheden
moeten worden uitgevoerd bij draaiende
motor.
Probeer een auto met een automatische
transmissie nooit aan te duwen of slepen
om de motor te starten.
Automatische werking
► Selecteer stand D om de transmissie
automatisch te laten schakelen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De
transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
dient u het gaspedaal volledig in te trappen
(kickdown). De transmissie schakelt automatisch
terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling
totdat de motor het maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug voor een betere
motorremwerking.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling als
u het gaspedaal plotseling loslaat.
108
Rijden
– de eerste versnelling in te schakelen;
– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op stadsgebruik
en zorgt voor een lager brandstofverbruik,
minder uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens het
wachten.
De functie heeft geen invloed op de
functionaliteit van de auto, met name het
remmen.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Stilzetten van de auto
Selecteer voordat u de motor afzet de stand P
en trek vervolgens de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren.
U kunt bij het selecteren van de stand P
een zwaar punt voelen.
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer 45
seconden een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het display.
►
Zet de selectiehendel in de stand P
; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Wanneer de auto zwaar beladen is en u
deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt, selecteer de
stand P, trek de parkeerrem aan en laat
vervolgens het rempedaal weer los.
Controleer voordat u uitstapt altijd of de
keuzeschakelaar in de stand P staat.
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven die duidt op een storing in de
transmissie.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de stand
P, of R vanuit de stand N. Dit is niet schadelijk
voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
–
als u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt (bedien deze pedalen
uitsluitend met uw rechtervoet),
–
als u, indien de accu geen stroom levert,
de keuzeschakelaar vanuit de stand P
geforceerd naar een andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file, enz...) te beperken, de keuzeschakelaar
in de stand N en trek de parkeerrem aan.
Het aanduwen om de motor te starten is
bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van de auto kan het systeem u
adviseren één of meerdere versnellingen op te
schakelen.
U bent niet verplicht om schakeladviezen op te
volgen. De keuze van de optimale versnelling
hangt namelijk altijd af van de situatie op de
weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De
bestuurder blijft altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl omhoog of omlaag op het
instrumentenpaneel weergegeven. Daarnaast
kan de aanbevolen versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies aan
de rijomstandigheden (helling, belading
van de auto enz.) en de rijstijl van de
bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om: