108
Praktische informatie
moet de parkeerrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Brandstoffilter
Het brandstoffilter bevindt zich in de motorruimte,
vlak bij het remvloeistofreservoir.
Als dit verklikkerlampje brandt, moet het water in het filter worden afgetapt.
U kunt ook bij elke verversing van de motorolie
water in het brandstoffilter aftappen.
Het water uit het filter aftappen
► Sluit een transparante slang aan op de knop
van de ontluchtingsschroef ( 1).► Steek het andere uiteinde van de transparante slang in een bak.
► Draai de ontluchtingsschroef (2) los.► Zet het contact aan.► Wacht totdat de spoelpomp stopt.► Schakel het contact uit.► Draai de ontluchtingsschroef (2) vast.► Verwijder de transparante slang en laat deze en de bak leeglopen.► Start de motor.► Controleer of er geen lekkage is.
In de HDi-motoren is veel hoogwaardige
technologie toegepast. Voor alle
werkzaamheden zijn speciale kwalificaties
nodig, die een PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats kan bieden.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden,
inclusief het reservewiel, moet worden
gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker
gelden voor koude banden. Als u langer dan 10
minuten of meer dan 10 km met een snelheid
van meer dan 50 km/h hebt gereden, moet u
een 0,3 bar (30 kPa) hogere bandenspanning
ten opzichte van de op de sticker aangegeven
waarden aanhouden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. Een
onjuiste bandenspanning veroorzaakt
vroegtijdige slijtage van de banden en heeft
een negatieve invloed op het weggedrag van
de auto. Kans op een ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde
banden vermindert de remwerking en heeft
een negatieve invloed op het weggedrag. Het
wordt aanbevolen om regelmatig de staat van
de banden (profiel en wangen) en velgen te
inspecteren en te controleren of de banden over
een ventieldop beschikken.
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder
het loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de
groeven minder dan 1,6 mm. De banden moeten
worden vervangen.
Het gebruik van wielen en banden in een andere
maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op
de levensduur van de banden, het draaien van
de banden, de bodemvrijheid en de waarde op
de snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op
de wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het
juiste moment ingrijpen.AdBlue®
(BlueHDi-motoren)
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's met
dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij
het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een
SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction)
voor de behandeling van de uitlaatgassen
zonder dat de prestaties veranderen of het
brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue® wordt
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator
tot 85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in
stikstof en water (deze stoffen zijn niet schadelijk
voor de gezondheid en het milieu).
De AdBlue
® bevindt zich in een specifiek
reservoir van ongeveer 19 liter.
11 0
Praktische informatie
– Stop met bijvullen als het vulpistool voor het eerst afslaat als u bij een tankstation
tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5
liter AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg
is, wat wordt bevestigd met de melding
“Bijvullen AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Na het vullen
► Plaats de blauwe dop terug op de tankvulopening en draai deze rechtsom totdat u
niet verder kunt draaien (een zesde slag).
► Sluit de brandstofvulklep.
Voer lege AdBlue®-verpakkingen niet
als huisvuil af.
Deponeer ze in een daartoe bestemde
container of breng ze terug naar het
verkooppunt.
% H Z D D U
111
Praktische informatie
7– Stop met bijvullen als het vulpistool voor het eerst afslaat als u bij een tankstation
tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5
liter AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg
is, wat wordt bevestigd met de melding
“Bijvullen AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Na het vullen
► Plaats de blauwe dop terug op de tankvulopening en draai deze rechtsom totdat u
niet verder kunt draaien (een zesde slag).
► Sluit de brandstofvulklep.
Voer lege AdBlue®-verpakkingen niet
als huisvuil af.
Deponeer ze in een daartoe bestemde
container of breng ze terug naar het
verkooppunt.
11 2
In geval van pech
Bandenreparatieset
Deze bandenreparatieset is in een zak in een
van de voorportieren opgeborgen.
De set bestaat uit:– een patroon A met afdichtmiddel, voorzien
van:
• een vulbuis B; • een sticker C met de aanduiding "Max. 80 km/u", die de bestuurder binnen het
gezichtsveld moet aanbrengen (op het
dashboard) nadat de band is gerepareerd;
– een korte handleiding voor de reparatieset; – een compressor D met drukmeter en
aansluitingen;
– adapters, voor het oppompen van diverse componenten.
Reparatie van een band
► Schakel de parkeerrem in.
► Draai het dopje van het bandventiel los, verwijder de vulslang ( B) en draai de ring (E) op
het ventiel.
► Zorg dat de schakelaar van de compressor (F) in de stand 0 (uit) staat.► Start de motor .► Steek de stekker (G) in de dichtstbijzijnde
aansluiting op het voertuig.
► Bedien de compressor door de schakelaar (F) in de stand I (aan) te zetten.► Pomp de band op met een druk van 5 bar .Voor een nauwkeurigere waarde raden wij u aan
om de spanningswaarde op de drukmeter (H)
met de compressor uitgeschakeld te controleren.
► Als u niet binnen 5 minuten een druk van minimaal 3 bar kunt bereiken, koppel
de compressor los van het ventiel en de
voedingsaansluiting, en rijd het voertuig dan
ongeveer 10 meter vooruit om het afdichtmiddel
in de band te verspreiden.
► Herhaal dan de procedure voor het oppompen:
• als u niet binnen 10 minuten een druk van minimaal 3 bar kunt bereiken, zet het
voertuig stil: de schade aan de band is te
groot en kan niet worden gerepareerd. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
• als de bandenspanning een waarde van 5
bar bereikt, start de motor dan onmiddellijk.
► Wanneer u ongeveer 10 minuten hebt gereden, stop het voertuig en controleer de
bandenspanning dan opnieuw.
► Pomp de band op tot de juiste bandenspanning in overeenstemming met de
sticker op de stijl aan de bestuurderszijde en
neem zo snel mogelijk contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Deze bandenreparatieset en de
vervangende patronen zijn verkrijgbaar
bij een PEUGEOT-dealer.
De spanning controleren en
herstellen
De compressor kan alleen worden gebruikt
om de bandenspanning te controleren en te
herstellen.
► Koppel de slang (I) los en sluit deze direct
aan op het bandventiel; de patroon wordt dan
op de compressor aangesloten en er wordt geen
afdichtmiddel ingespoten.
Als de band leeg moet, sluit de slang ( I) aan op
het bandventiel en druk op de gele knop in het
midden van de schakelaar op de compressor.
De patroon vervangen
130
In geval van pech
De motor met een hulpaccu
en startkabels starten
Start de motor nooit als er een acculader
is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V of
hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12 V en een capaciteit minimaal
gelijk aan die van de ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide voertuigen uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de
buurt van bewegende delen van de motor
(ventilator, aandrijfriem enz.) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
A. Positieve metalen klem van uw voertuig
B. Hulpaccu
C. Massapunt van uw voertuig
De positieve metalen klem A is toegankelijk via
een klep op de zijkant van de zekeringkast.
Alleen aansluiten op de aangegeven klemmen en zoals hierboven afgebeeld.
Wanneer dit niet wordt aangehouden, bestaat
er kans op kortsluiting!
► Sluit de rode kabel aan op de metalen klem A, daarna op klem (+) van de hulpaccu B.► Sluit een uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op de negatieve (-) pool van de
hulpaccu B.
► Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van uw
voertuig.
► Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien.► Wacht totdat de motor stationair draait en haal dan de kabels los.
Laden met behulp van een
acculader
► Toegang tot de accu, linksvoor onder de vloer.► Maak de accukabels los.► Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.► Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de negatieve klem (-).► Controleer of de klemmen schoon zijn. Als ze zijn bedekt met sulfaat (witte of groene
afzetting), verwijder ze en maak ze schoon.
Laad de accu uitsluitend op in een goed
geventileerde ruimte, ver van open vuur
of andere bronnen van vonken, om elk risico
van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Probeer een bevroren accu niet op te laden;
deze moet eerst worden ontdooid om de
kans op explosies te vermijden. Als de accu
is bevroren voordat u deze oplaadt, laat de
accu dan nakijken door een specialist; deze
controleert of de componenten binnenin niet
zijn beschadigd en er geen barsten in de
behuizing zitten, omdat de kans op lekkage
van het giftige en corroderende zuur bestaat.
Laad de accu langzaam ongeveer maximaal
24 uur bij een lage stroomsterkte op om
schade aan de accu te voorkomen.
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12 V-loodaccu is gebruikt die alleen
door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats mag worden
losgekoppeld en/of vervangen.
Wanneer een PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats de accu heeft
teruggeplaatst, werkt het Stop &
Start-systeem pas weer als het voertuig langere tijd achter elkaar heeft stilgestaan;
hoe lang dit duurt, is afhankelijk van
temperatuur en de laadtoestand van de accu
(kan tot ongeveer 8 uur duren).
Slepen
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende
auto hoger is dan van de auto die wordt
gesleept.
Uw voertuig slepen
Het afneembare sleepoog bevindt zich in de
gereedschapskist onder de passagiersstoel voor.
► Haal de afdekking los met een plat gereedschap.
162
Audiosysteem
functie is een goede ontvangst vereist van
een radiozender die deze berichten uitzendt.
Zodra er een bericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven (radio, CD enz.)
automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het
bericht is afgelopen, wordt de weergave van
de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op de toets "MENU".
Selecteer "Verkeersinformatie (TA)" en
druk vervolgens om de ontvangst van
verkeersinformatie te activeren of deactiveren.
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de aansluiting of
sluit het apparaat met een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-
aansluiting in het middelste opbergvak , dat
speciaal is bedoeld voor het overdragen van
gegevens naar het systeem.
Gebruik geen USB-hub om beschadiging
van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het
tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze
lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste
keer is aangesloten.
Verminder het aantal niet-muziekbestanden en
het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.
Elke keer als het contact wordt aangezet of als
er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt
gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als
deze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
USB-aansluiting
Deze aansluiting op de middenconsole
is uitsluitend bestemd voor de voeding en
het opladen van het aangesloten externe
apparaat.
Extra-aansluiting (AUX)
Sluit een draagbaar apparaat
(bijvoorbeeld een mp3-speler) met een
audiokabel (niet meegeleverd) aan op de
jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem af.
De bediening vindt plaats via het draagbare
apparaat.
De functies van het apparaat dat op de
AUX-aansluiting is aangesloten moeten
via dit apparaat worden bediend: het is
dus niet mogelijk om met de toetsen op het
bedieningspaneel van het voertuig of de
stuurkolomschakelaars een ander nummer,
een andere map of een andere afspeellijst te
selecteren, of het afspelen te starten, te stoppen
of te onderbreken.
Laat de kabel van het externe apparaat na
het loskoppelen niet aangesloten op de AUX-
aansluiting om te voorkomen dat er ruis via de
luidsprekers hoorbaar is.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-
geluidsdragers, Blackberry's® of apparatuur van
Apple® die op de USB-aansluitingen kunnen
worden aangesloten (kabel niet meegeleverd).
Andere apparatuur, die bij het aansluiten niet
door het systeem wordt herkend, moet met een
kabel (niet meegeleverd) met Jack-plug op de
AUX-aansluiting worden aangesloten.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20
karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " "
? . ; ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd
zijn naar FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USB-sticks of
twee Apple
®-spelers), werkt het systeem niet.
Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een
USB-stick en een Apple
®-speler aan te
sluiten.
Gebruik voor een correcte werking de originele USB-kabels van Apple®.
Apple®-speler aansluiten
Sluit de Apple-speler met een geschikte kabel (niet
meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in
de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten/albums/
types/nummers/afspeellijsten/audioboeken/
podcasts).
Standaard wordt er op artiest gesorteerd. U
kunt het sorteren aanpassen door eerst naar
het begin van het menu te gaan en dat de
gewenste sortering te kiezen (bijvoorbeeld
afspeellijsten). Bevestig dit om naar het
gewenste nummer te gaan.
De softwareversie van het audiosysteem
is mogelijk niet geschikt voor gebruik met
de generatie van uw Apple
®-player.
* , als uw telefoon volledig compatibel is
170
Audio- en telematicasysteem op het touchscreen
Bepaalde functie-instellingen inschakelen/
uitschakelen en aanpassen.
Gegevens auto
Weergave van buitentemperatuur, klok,
kompas en boordcomputer.
Navigatie
Voer de instellingen voor het
navigatiesysteem in, en kies een
bestemming.
Instellingen
Bepaalde systemen en functies van het
voertuig inschakelen, uitschakelen en
instellen.
Radio
Druk op "RADIO" om de radiomenu’s
weer te geven:
Druk kort op de toets 9 of : om automatisch te zoeken.
Houd de toetsen ingedrukt om snel te zoeken.
Druk op geheugen
Houd deze toets ingedrukt om de zender
waarnaar wordt geluisterd op te slaan.
De zender waarnaar wordt geluisterd is
gemarkeerd.
Druk op de toets "Alle" om alle opgeslagen
radiozenders van de geselecteerde
frequentieband weer te geven.
Bladeren
– Zenderlijst.– Druk op deze toets om een zender te
selecteren.
– Ververs de lijst op basis van de ontvangst.– Druk op de toets 5 of 6 om door de radiozenders te bladeren.– Ga direct naar de gewenste letter in de lijst.Radio AM/DAB– Selecteer de band.– Frequentieband kiezen.Afstellen– Directe instellingen.– Met het virtuele toetsenbord op het scherm kunt u een enkel cijfer voor de betreffende
zender invoeren.
– Met de grafische symbolen "plus" of "min" kan de frequentie nauwkeurig worden afgestemd.
Informatie
– Informatie.– Geef informatie over de radiozender waarnaar wordt geluisterd weer.
Audio
– Equalizer.– Stel de lage, middelhoge en hoge tonen in.– Balance/Fade (Balans/fader).– Stel de balans van de luidsprekers voor en
achter, en links en rechts in.– Druk op de toets in het midden van de pijlen voor een evenwichtige instelling.– Volume/Speed (Volume/Snelheid).– Selecteer de gewenste parameter; de optie wordt gemarkeerd weergegeven.– Volume.– Optimaliseer de kwaliteit van de audio bij laag volume.– Automatic radio (Automatische radio).
– Stel de radio in bij het opstarten of gebruik de laatste instelling toen de contactsleutel in STOP
werd gezet.
– Radio switch-off delay (Vertraging
uitschakeling radio).
– Stel de parameter in.– AUX vol. Setting (Volume-instelling AUX).– Stel de parameters in.
Digitale radio
(DAB, Digital Audio
Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid
om de door de beluisterde radiozender
meegestuurde informatie grafisch weer te
geven.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit
een aantal radiozenders die in alfabetische
volgorde zijn gerangschikt.
Druk meerdere keren op "RADIO" totdat
"DAB-radio" wordt weergegeven.
Selecteer het tabblad "Scrollen".
Selecteer een lijst uit een van de mogelijke
171
Audio- en telematicasysteem op het touchscreen
12– Stel de radio in bij het opstarten of gebruik de laatste instelling toen de contactsleutel in STOP
werd gezet.
– Radio switch-off delay (Vertraging
uitschakeling radio).
– Stel de parameter in.– AUX vol. Setting (Volume-instelling AUX).– Stel de parameters in.
Digitale radio
(DAB, Digital Audio
Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid
om de door de beluisterde radiozender
meegestuurde informatie grafisch weer te
geven.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit
een aantal radiozenders die in alfabetische
volgorde zijn gerangschikt.
Druk meerdere keren op "RADIO" totdat
"DAB-radio" wordt weergegeven.
Selecteer het tabblad "Scrollen".
Selecteer een lijst uit een
van de mogelijke
filteropties, "Alle", "Genres" en "Bundels", en
selecteer vervolgens een radiozender.
Druk op de toets "Updaten" om de lijst
van ontvangen zenders "DAB-radio" bij te
werken.
Volgen DAB/FM zenders
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is, kunt
u met de optie "AF" (alternatieve frequentie)
dezelfde zender blijven beluisteren doordat
het systeem automatisch overschakelt op de
desbetreffende analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als het systeem overschakelt op de analoge radiozender, kan er sprake zijn
van een verschil van enkele seconden en kan
het geluidsvolume wijzigen.
Als de kwaliteit van het digitale signaal weer
goed is, schakelt het systeem automatisch
weer over op "DAB".
Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is, wordt het
geluid onderbroken als het digitale signaal te
zwak wordt en de alternatieve frequentie "AF"
doorgestreept wordt weergegeven.
Media
Druk op "MEDIA" om de mediamenu’s
weer te geven:
Druk kort op de toets 9 of : om het vorige/volgende nummer af te spelen.
Houd de toetsen ingedrukt om snel vooruit of
achteruit door het geselecteerde nummer te
gaan.
Bladeren
– Bladeren op: Momenteel bezig met
afspelen, Artiesten, Albums, Types,
Nummers, Afspeellijsten, Audioboeken,
Podcasts.
– Blader en selecteer de nummers op het actieve apparaat.– De selectie-opties hangen af van het aangesloten apparaat of het type cd.
Bron
– CD, AUX, USB.– Kies de gewenste beschikbare geluidsbron of sluit een geschikt apparaat aan: het afspelen
start automatisch.
– Bluetooth®.– Registreer een Bluetooth®-audiosysteem.
Informatie
– Informatie.– Bekijk informatie over het nummer waarnaar wordt geluisterd.
Willekeurig
Druk op de toets om nummers in willekeurige
volgorde af te spelen op de cd-speler, een USB-
apparaat, een iPod of Bluetooth
®.
Herhaal
Druk op deze toets om deze functie te activeren.