57
Ergonomie en comfort
3De luchtstroom neemt geleidelijk toe
totdat de gewenste comfortwaarde is
bereikt, om de toevoer van koude lucht in de
auto bij koud weer en een koude motor te
beperken.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde comfortwaarde, heeft het geen
zin om de ingestelde waarde te wijzigen
om de gewenste temperatuur sneller
te bereiken. Het systeem corrigeert het
temperatuurverschil automatisch en zo snel
mogelijk.
Functie "Air Quality
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de recirculatie
van de interieurlucht in als een bepaalde
grenswaarde voor de vervuiling van de
buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5
°C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan. U kunt deze functie in- en uitschakelen door
de secundaire pagina te openen met de toets
“OPTIES
" en vervolgens op toets 10 te drukken.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
–
regeling luchtopbrengst,
–
regeling luchtverdeling.
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets "
AUTO" uit.
►
Druk nogmaals op toets 5
om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
Regeling luchtopbrengst
► Druk op een van de toetsen 2 (- of +) om de
aanjagersnelheid te verlagen of verhogen.
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk opgevuld als de
aanjagersnelheid toeneemt.
Wanneer de aanjagersnelheid tot een minimum
is verlaagd, stopt de ventilatie.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Regeling luchtverdeling
► Druk op toetsen 3 om de
luchtstroomverdeling in het interieur aan te
passen.
Voorruit en zijruiten
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters
Voetenruimte
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er
lucht in de aangegeven richting geblazen.
U kunt de drie toetsen tegelijkertijd indrukken
voor een gelijkmatige luchtverdeling in het
interieur.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat om:
–
De temperatuur in de auto 's zomers te
verlagen.
–
Beslagen ruiten in de winter bij temperaturen
boven 3 °C sneller te ontwasemen.
►
Druk op toets
4 om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, gaat het
verklikkerlampje van de toets branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om sneller koele lucht te verkrijgen kunt
u gedurende enige tijd de luchtrecirculatie
inschakelen. Schakel daarna de toevoer van
buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan
van de ruiten).
58
Ergonomie en comfort
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur
op de laagste stand in, stuurt de luchtverdeling
naar de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters, stelt de luchtstroom in op
maximaal en schakelt de luchtrecirculatie in het
interieur in.
►
Druk op toets
6 om de functie in of uit te
schakelen (het controlelampje gaat aan/uit).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Centrale regeling /
gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan
voorpassagierszijde kan worden afgestemd
op de instelling aan bestuurderszijde (functie
centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen via de
toets “OPTIES ".
►
Druk op de toets
8 om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
Ventilatie bij aangezet
contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtopbrengst 2 en de
luchtverdeling 3 in het interieur te regelen
afhankelijk van de laadtoestand van de accu.
Bij deze functie kan de airconditioning niet
worden ingeschakeld.
Systeem uitschakelen
► Druk op de toets 14.
Het lampje van de toets gaat branden en alle
andere lampjes van het systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn
nu uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door
de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de
auto.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes
en vervuilende stoffen van buitenaf en kan de
gewenste binnentemperatuur sneller worden
bereikt.
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden/
doven van het lampje).
De functie wordt automatisch
ingeschakeld als de ruitensproeiers vóór
worden gebruikt of de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste
zijruiten
Automatisch programma Zicht
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten
snel te ontwasemen of te ontdooien.
► Druk op deze toets om de functie in of
uit te schakelen (bevestigd door branden/
doven van het lampje).
Het programma regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering),
de luchtopbrengst en de luchttoevoer
, en zorgt
voor een optimale verdeling van de lucht naar de
voorruit en zijruiten.
U kunt de luchtopbrengst handmatig aanpassen
zonder het automatische programma Zicht uit te
schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
is de STOP-stand niet beschikbaar
zolang de ontwaseming in werking is.
Verwijder in winterse omstandigheden
alle sneeuw of ijs op de voorruit in de
buurt van de camera voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de systemen
die met de camera zijn verbonden negatief
worden beïnvloed.
Voorruitverwarming
Bij koud weer verwarmt dit systeem de
onderzijde van de voorruit en het gedeelte langs
de linker voorruitstijl.
Zonder dat u daarvoor de instellingen
van de airconditioning hoeft te wijzigen,
zorgt dit systeem ervoor dat vastgevroren
ruitenwisserbladen sneller loskomen van de
voorruit en helpt het systeem een opeenhoping
van sneeuw door de werking van de
ruitenwissers te voorkomen.
267
Trefwoordenregister
Oliepeilstok 18, 178
Olieverbruik
178
Onder de motorkap ~ Motorruimte
176–178
Onderhoud
182
Onderhoud (adviezen)
166, 185
Onderhoudsadviezen
166, 185
Onderhoudscontroles
17, 180
Onderhoudsindicator ~
Onderhoudsintervalindicator
17, 21
Ontdooien
58
Ontgrendelen
27, 30
Ontgrendelen achterklep
28, 30
Ontgrendelen bagageruimte ~
Bagageruimte ontgrendelen
28, 30
Ontgrendelen portieren ~ Portieren
ontgrendelen
33–34
Ontgrendelen van binnenuit ~ Interieur
ontgrendelen
33
Ontluchten brandstofsysteem ~
Brandstofsysteem ontluchten
187
Ontwasemen
58
Ontwasemen achter
58
Ontwasemen achter ~
Achterruitverwarming
59
Ontwasemen voor
58
Op afstand bedienbare
functies
25–26, 61, 170–171
Opbergvak
62, 71
Opbergvakken
62, 65, 67, 68, 71
Opbergvakken portieren
62
Openen bagageruimte ~ Bagageruimte
openen
30, 37Openen motorkap ~ Motorkap,
openen
176–177
Openen portieren ~ Portieren openen
30, 36
Openen ruiten ~ Ruiten openen
27
Oplaadbaar hybridesysteem
6, 24, 107,
118, 166
Opschakelindicator
11 9
Overzicht motoren ~ Motorenoverzicht
218
Overzicht van het verbruik
25–26
Overzicht zekeringen ~
Zekeringentabel
199–200, 203
P
Panoramisch schuifdak 43–45
Park Assist
155
Parkeerhulp achter
149
Parkeerhulp achter met grafische weergave
en geluidssignalen
149
Parkeerhulpsystemen (algemene
adviezen)
122
Parkeerhulp vóór
150
Parkeerhulp zijkant
150
Parkeerlichten
74, 196–198
Persoonlijke instellingen
10
Plafonniers
66–67
Plafonnier voor
66
Portieren
36
Portieren sluiten
30–31, 36
Profielen
232, 258
Programmeerbare snelheidsregelaar
130
Programmeerbare verwarming 26, 59–61
Pyrotechnische gordelspanners
90
R
Radar (waarschuwingen) 122
Radio
225, 227, 251–252
Radiozender
225, 251–252
RDS
225, 252
READY (verklikkerlampje)
176
Recuperatief remmen (vertragen door
remmen op de motor)
11 6
Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager,
regeling
57–58
Regeling luchtverdeling ~
Luchtverdeling
57–58
Regelmatige controles ~ Controles
180–181
Regelmatig onderhoud
123, 180
Regeneratie roetfilter
181
Reinigen (adviezen)
166, 185–186
Rembekrachtigingsysteem
86–87
Remblokken
181
Remlichten
198
Remmen
181
Remmen
11 6
Remschijven
181
Remvloeistof
179
Reservewiel
181, 188–189, 192–193
Reservoir ruitensproeiers ~
Ruitensproeierreservoir
180