25
Instrumentenpaneel
1Menu "Multimedia"
Als de autoradio is ingeschakeld, kunt u via dit menu de functies van de radio
(Zendervolgsysteem (RDS), Volgsysteem
digitale zender /
FM, Zenderinfo (TXT)) in- of
uitschakelen en kunt u kiezen op welke manier
de media moeten worden afgespeeld (Normaal,
Shuffle, Shuffle uitgebreid, Herhaling).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Multimedia" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Telefoon"
Als de autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u het
gesprekkenlogboek weergeven en de
adresboeken van de telefoon opvragen.
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Telefoon" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Verbindingen"
Als de autoradio is ingeschakeld, kunt u via dit menu een Bluetooth-apparaat
aankoppelen (telefoon, mediaspeler) en de
aansluitmodus ervan instellen (handsfree,
audiobestanden afspelen).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Verbindingen" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Persoonlijke
instelling - configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot de volgende functies: –
"Parameters van de auto instellen",
–
"Taalkeuze",
–
"Configuratie display".
Parameters van de auto definiëren
Via dit menu kunnen verschillende systemen van
de auto in- en uitgeschakeld worden (afhankelijk
van de uitvoering):
–
"T
oegang tot de auto" :
•
"Afstandsbd.".
Zie hoofdstuk "Toegang" voor meer
informatie over de Afstandsbediening en
vooral de selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier.
–
"Comfort"
:
•
“Ruitenw
. aan bij achteruit".
•
“Parkeerhulp".
•
"Detectie verslapping aandacht".
Zie hoofdstuk "V
erlichting en zicht" voor meer
informatie over de lichtschakelaar.
Zie hoofdstuk "Rijden" voor meer
informatie over de
parkeerhulp
of het
vermoeidheidsdetectiesysteem .
–
"Hulp bij het rijden" :
•
"Autom. noodremfunctie" (Active Safety
Brake).
•
"Snelheidsadviezen"
(Verkeersbordherkenning).
•
"Banden oppompen"
(Bandenspanningscontrolesysteem).
Zie hoofdstuk "Rijden" over de
Active Safety
Brake ,
de verkeersbordherkenning of
het
bandenspanningscontrolesysteem.
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal
van de weergave van het display en het
instrumentenpaneel worden geselecteerd uit een
lijst van talen.
Configuratie display
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot
de volgende instellingen:
–
“Keuze van eenheden",
–
“Datum en tijd instellen",
–
“Instellingen display",
–
“Lichtsterkte".
Datum en tijd instellen
►
Druk op de knop " 7
" of "8" om het menu
"Configuratie display" weer te geven en druk
vervolgens op OK.
►
Druk op de knop " 5
" of "6" om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en druk
vervolgens op OK.
►
Druk op de knop " 7
" of "8" om de te
wijzigen instelling te selecteren. Bevestig
door op OK te drukken, wijzig de instelling en
bevestig opnieuw om de wijziging op te slaan.
►
Pas de instellingen één voor één aan en
bevestig met de knop OK
.
►
Druk op de knop " 5
" of "6” en vervolgens
op de knop OK om het vakje OK te selecteren
en bevestig of druk op de knop Terug om te
annuleren.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel
71
Ergonomie en comfort
3Voorzieningen vóór
1.Handgreep
2. Zonneklep
3. Kaarthouder
4. Opbergruimte onder het stuurwiel
5. Dashboardkastje met verlichting
6. Portiervakken
7. USB-aansluiting
/ 12 V-aansluiting vóór.
(120
W)
8. Opbergruimte of draadloze oplader voor
smartphone
9. Opbergruimte
10. Bekerhouder
11 . Armsteun vóór met opbergvak
12. 12V-aansluiting achter (120
W)
13. Opbergruimte of aanjager achter
14. 230
V/50 Hz-aansluiting
Zonneklep
► Open als het contact aan is het klepje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden (afhankelijk van de
uitvoering).
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid
voor het opbergen van pasjes.
Dashboardkastje
► Trek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
Als het contact aan is, is het dashboardkastje
verlicht wanneer het geopend is.
In het dashboardkastje bevindt zich ook de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde.
Rijd nooit met een geopend
dashboardkastje als er iemand op de
voorpassagiersstoel zit. Bij hard remmen kan
dit letsel tot gevolg hebben.
12 V-aansluiting
► Steek een accessoire van 12 V (met een
maximaal nominaal vermogen van 120 W) met
een geschikte adapter in de aansluiting.
Overschrijd dit vermogen niet om te
voorkomen dat het accessoire
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische systemen van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
76
Ergonomie en comfort
Uitklaptafeltjes
► Gebruiken: beweeg het tafeltje zo ver
mogelijk naar beneden, tot het in de laagste
stand vergrendeld is.
► U kunt het opbergen door de tafel in
de hoogste stand te zetten, voorbij het
weerstandspunt.
Vergeet niet om het tafeltje aan
passagierszijde in te klappen voordat u
de rugleuning in de "tafelstand" zet.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de voorstoelen en in het
bijzonder het plaatsen van de rugleuning in
de tafelpositie.
Sluit slechts één apparaat per keer aan
op de aansluiting (gebruik geen
verlengkabels of meervoudige stekkerdozen).
Sluit alleen apparaten aan die voldoen
aan isolatieklasse II (op het apparaat
aangegeven).
Gebruik geen apparaten met metalen
behuizing, zoals scheerapparaten.
Als het stroomverbruik hoog is en er stroom van het elektrische systeem van
de auto wordt gevraagd (door bijvoorbeeld
zware weersomstandigheden of elektrische
overbelasting), dan kan de stroom naar de
aansluiting uit veiligheidsoverwegingen
worden onderbroken en gaat het groene
controlelampje uit.
12 V-accessoireaansluiting
► Til, wanneer u een 12 V -accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het
kapje op en sluit een geschikte adapter aan.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische systemen van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Armsteun achter
De armsteun bevat twee bekerhouders.
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
Openen
► Klap de middenarmsteun achter omlaag.
► T rek de handgreep van het skiluik omlaag.
► Laat het skiluik zakken.
► Steek de voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
82
Ergonomie en comfort
– Hoogste stand (maximaal 100 kg): met de
achterbank neergeklapt ontstaat zo een vlakke
laadvloer tot aan de voorstoelen.
–
Laagste stand ( maximaal 150
kg): maximale
inhoud van de bagageruimte.
Bij bepaalde uitvoeringen kan de
verplaatsbare vloerplaat niet in de
laagste stand worden gezet.
Hoogteverstelling:
►
T
rek de vloerplaat met behulp van de
middelste handgreep omhoog en naar u toe en
gebruik vervolgens de steunen aan de zijkant om
de vloerplaat te verplaatsen.
►
Duw de vloerplaat zo ver mogelijk naar voren
om deze in de gewenste stand te zetten.
Vastzetten in de opgetilde stand:
► T il de vloerplaat vanuit de hoge stand op tot
de bagageafdekking.
►
Haal de vloerplaat langs de uittrekbare
steunen en laat de vloerplaat hierop rusten.
Opbergbak
► Til de vloerplaat van de bagageruimte
helemaal op voor toegang tot de opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de
opbergbak:
– Een bandenreparatieset met
gereedschapsset.
–
Een reservewiel met gereedschapsset.
–
De laadkabel voor de tractiebatterij (hybride).
De bagageafdekking kan ook in de bak worden
opgeborgen.
12 V-accessoireaansluiting
► Til, wanneer u een 12 V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het
kapje op en sluit een geschikte adapter aan.
►
Zet het contact aan.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische systemen van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Verlichting bagageruimte
De verlichting gaat automatisch branden
zodra de achterklep wordt geopend en gaat
automatisch uit zodra deze wordt gesloten.
De tijd dat de bagageruimteverlichting brandt,
hangt af van de situatie:
–
Bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten.
–
In de eco-modus: ongeveer 30 seconden.
–
Bij draaiende motor: onbeperkt.
83
Verlichting en zicht
4Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Lichten uit (contact uitgeschakeld) /
Dagrijverlichting (draaiende motor)
Automatische verlichting/dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of groot licht
"Highway-functie"
Bij de uitvoeringen voorzien van
koplampen met Full LED-technologie
wordt het bereik van de lichtbundel van
de dimlichten automatisch vergroot bij een
rijsnelheid van 110
km/u en hoger.
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
Displays
Een controlelampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat de geselecteerde verlichting is
ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit
lampje permanent branden, wordt er een
melding weergegeven en klinkt er een
geluidssignaal.
Mistlampen achter
Deze functie werkt alleen als het dimlicht
of het grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren om de
mistachterlampen in te schakelen en naar
achteren om ze uit te schakelen. W
anneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoering met automatische
verlichting), blijven de mistlampen en het dimlicht
branden.
Mistlampen voor en achter
Deze verlichting werkt als het
parkeerlicht, dimlicht of grootlicht is
ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren:
• eenmaal om de mistlampen vóór in te
schakelen,
•
tweemaal om de mistachterlichten in te
schakelen.
►
Draai de ring naar achteren:
•
eenmaal om de mistachterlichten uit te
schakelen,
•
tweemaal om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoering met stand
AUTO) of
als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld,
blijven de mistverlichting en de parkeerlichten
branden.
►
Draai de ring naar achteren om de
mistlampen uit te schakelen; de parkeerlichten
worden dan ook uitgeschakeld.
103
Veiligheid
5De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats
achterin is in het dak ingebouwd.
Plaatsen
► Trek aan de riem en steek de gesp A in de
rechter gordelsluiting.
►
T
rek aan de riem en steek de gesp B in de
linker gordelsluiting.
►
Controleer of beide gespen goed zijn
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting
B en vervolgens op de zwarte knop van de
gordelsluiting A.
►
Geleid de riem bij het oprollen en beweeg
de gesp
B en vervolgens de gesp A naar
de magneet van het bevestigingspunt in de
hemelbekleding.
Veiligheidsgordels
zitplaatsen derde zitrij
achterin
Plaatsen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer de vergrendeling door aan de
gordel te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel tijdens het oprollen vast.
►
Bevestig de gordel aan de zijbekleding
van de bagageruimte met behulp van het
magnetische bevestigingssysteem.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
altijd correct bevestigd zijn wanneer ze
niet worden gebruikt.
Waarschuwingen
losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
Dit rode lampje gaat branden op zowel
het instrumentenpaneel als op het
pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan passagierszijde als
het systeem heeft gedetecteerd dat een van
de veiligheidsgordels is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
104
Veiligheid
Verklikkerlampje losgemaakte/niet
vastgemaakte veiligheidsgordels
De rode verklikkerlampjes op het display geven
aan welke veiligheidsgordels niet vastgemaakt of
losgemaakt zijn.
Niet vastgemaakt voorin
Als het contact wordt aangezet, gaan
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel en de betreffende
controlelampjes branden als de bestuurder en/of
de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen
deze waarschuwingslampjes ongeveer twee
minuten in combinatie met een steeds harder
wordend geluidssignaal. Na twee minuten blijven
deze waarschuwingslampjes branden zolang de
veiligheidsgordels voorin niet zijn vastgemaakt.
Niet vastgemaakt achterin
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een snelheid lager dan 20 km/h
gaan het waarschuwingslampje en de
betreffende controlelampjes gedurende
ongeveer 30 seconden branden als één of meer
veiligheidsgordels achter niet zijn vastgemaakt.
Losgemaakt
Als het contact is aangezet, gaan het
waarschuwingslampje en de betreffende
controlelampjes branden als de bestuurder en/
of één of meer passagiers hun veiligheidsgordels
losmaken.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen
deze waarschuwingslampjes ongeveer twee
minuten in combinatie met een geluidssignaal.
Hierna blijven deze waarschuwingslampjes
branden zolang de veiligheidsgordels niet zijn
vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar
u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel
vast.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
– dient deze zo strak mogelijk om het
lichaam te worden gedragen;
–
moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt;
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen;
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen;
–
mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan anderhalve meter
gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
140
Rijden
Rij- en
parkeerhulpsystemen -
Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de
bestuurder altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht
hebben en moet te allen tijde in staat zijn
om de controle weer over te nemen. De
bestuurder moet de snelheid aanpassen aan
de weersomstandigheden, het verkeer en de
toestand van de weg.
De bestuurder moet te allen tijde het verkeer
in de gaten blijven houden en de snelheid
en afstand van achteropkomend verkeer
inschatten voordat richting aangegeven en
van rijstrook gewisseld wordt.
De systemen werken uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen aan
het stuurwiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voet
dichtbij de pedalen houden en iedere twee
uren pauze nemen.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit lampje
blijft branden in combinatie met een
geluidssignaal en, afhankelijk van de uitvoering,
een melding.
►
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
►
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
►
Controleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld.
►
Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
►
Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meerdere wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier
banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto en de
waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Monochroom display C
Het systeem moet via het
menu Persoonlijke instelling -
configuratie worden gereset terwijl de auto
stilstaat.
►
Selecteer het menu “ Parameters van de
auto definiëren ” en daarna Hulp bij het rijden .
►
Selecteer de functie “ Banden oppompen” en
daarna “ Resetten ”.
►
Selecteer "
Ja" om te bevestigen.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Touchscreen
Het systeem kan worden gereset bij
stilstaande auto via het menu Rijden/
Auto van het touchscreen.
►
Selecteer in dit menu het tabblad
"
Voertuiginstellingen ".
►
Selecteer op deze pagina de functie
"
Resetten bandenspanningscontrole ".
►
Selecteer "
Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze lampjes
branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met een
geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.