142
Rijden
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar.
snelheidslimie-
therkennings- en
snelheidsadviessysteem
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord
door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld
luidruchtige voertuigen en machines (zoals
vrachtwagens of drilboren), door de ophoping
van sneeuw of dode bladeren op de weg of bij
beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren
mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld: de
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoudscontroles
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
►
controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
►
leg nooit meerdere matten boven op
elkaar
.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande
auto de door het instrumentenpaneel
gebruikte eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die alleen voor de
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare
snelheidsregelaar wordt gebruikt, kunt u
snelheidsinstellingen opslaan. Deze kunt u
vervolgens gebruiken om de systemen te
configureren.
U kunt voor beide functies meerdere snelheden
opslaan in het geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Een geprogrammeerde
snelheid wijzigen
Het instellen van de snelheid kan worden
in- en uitgeschakeld, geselecteerd en
gewijzigd in het menu Rijverlichting/Auto van
het touchscreen.
165
Rijden
6Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP
uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
–
De snelheid is lager dan 70
km/u of hoger dan
180
km/u.
–
Aansluiten stekker van een aanhanger
.
–
Detectie van het gebruik van een
noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen).
–
Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van
het rempedaal of gaspedaal.
–
Er wordt gereden op een weg zonder
wegmarkeringen.
–
Inschakelen van de richtingaanwijzers.
–
In een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden.
–
Rijden in een scherpe bocht.
–
W
anneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
–
Onvoldoende contrast tussen het wegdek
en de zijkant van de weg (bijv
. schaduw).
–
W
egmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
– Te weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd).
–
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Wij raden u aan om het systeem in de volgende
rijomstandigheden te deactiveren:
–
Rijden op een beschadigd, onstabiel of erg
glad (ijzel) wegdek.
–
Slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een racecircuit.
–
Op een testbank.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden ingesteld in het
menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
De status van de functie blijft nadat het contact is
afgezet opgeslagen in het geheugen.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven met het branden van
deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motoren) in de blinde hoeken van de auto
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden:
–
direct, wanneer u wordt ingehaald;
–
na ongeveer een seconde, wanneer u
langzaam een ander voertuig inhaalt.
166
Rijden
Storing
Bij een storing knippert dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enkele ogenblikken, gaat
het servicelampje branden en wordt er een
melding weergegeven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode
hoek worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk
niet goed werkt.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het
touchscreenmenu Rijverlichting/Auto .
Als de functie wordt geactiveerd, gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden.
Wanneer de auto wordt gestart, gaat in
de linker- of rechterbuitenspiegel een
waarschuwingslampje branden om aan te geven
dat het systeem is geactiveerd.
De systeemstatus blijft in het geheugen
opgeslagen wanneer het contact is afgezet.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Voorwaarden voor de
werking
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
–
De snelheid van uw auto moet tussen 12 en
140
km/h liggen.
–
W
anneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.
–
W
anneer u door een andere auto wordt
ingehaald en het verschil in snelheid minder dan
25
km/h is.
–
Het verkeer stroomt vloeiend door
.
–
De inha
almanoeuvre duurt langer dan normaal
en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek. –
U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
–
Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
–
Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).
–
Bij tegemoetkomend verkeer
.
–
Op bochtige wegen of in zeer scherpe
bochten.
–
Bij het inhalen van of ingehaald worden door
een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus
enz.) die én in de dode hoek achter wordt
gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de
bestuurder bevindt.
–
Bij snelle inhaalmanoeuvres.
–
Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
–
Als de functie Park
Assist is geactiveerd.
167
Rijden
6Storing
Bij een storing knippert dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enkele ogenblikken, gaat
het servicelampje branden en wordt er een
melding weergegeven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode
hoek worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk
niet goed werkt.
actieve
dodehoekbewaking
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuurwiel voor een koerscorrectie om u te
helpen een aanrijding met het voertuig in de
dode hoek te voorkomen.
Dit systeem is een combinatie van de Lane
Keeping Assist en de dodehoekbewaking.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 65
en 140
km/h.
Deze functies zijn met name geschikt voor het
rijden op autowegen en snelwegen.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over de Lane Keeping Assist
en de dodehoekbewaking.
Parkeerhulp
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers,
auto's, bomen en slagbomen) die binnen het
detectiebereik van de sensoren vallen.
Parkeerhulp achter
Het systeem wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Het systeem wordt uitgeschakeld als er weer
een andere versnelling wordt geselecteerd.
Geluidssignalen
Het systeem geeft de aanwezigheid van
obstakels binnen het detectiegebied van de
sensor aan.
169
Rijden
6
Bij draaiende motor kunnen met deze systemen
weergaven van de directe omgeving van de auto
worden weergegeven op het touchscreen met
behulp van één camera bij Visiopark 1 en twee
camera’s bij Visiopark 2.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met
in het ene deel de omgeving zoals die door de
camera('s) wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld van bovenaf van de directe
omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult
het beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden
weergegeven:
–
Standaardweergave.
–
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
►
Druk op de toets in de hoek linksonder van
het touchscreen.
►
Selecteer een type weergave:
•
"Standaardweergave
".
• "180° view".
• "Ingezoomde weergave".
• "AUTO view".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan
het geselecteerde type.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren
bij lage snelheid met één of twee camera's de
omgeving van de auto.
Van boven de auto wordt er, in realtime en
terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een
beeld van de directe omgeving gereconstrueerd
(weergegeven tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit
beeld verdwijnt automatisch als de auto langere
tijd stilstaat.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld samengesteld
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden
als bij het achteruitrijden.
Wanneer de functie is geactiveerd, kan het
zijn dat het beeld van bovenaf niet wordt
weergegeven. Als het systeem wordt geactiveerd
wanneer de auto al is verplaatst, kan het beeld
van bovenaf volledig worden weergegeven.
170
Rijden
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de
zijkanten van de auto via de buitenspiegels in
de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra
informatie over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
Visiopark 1
Beeld van de camera achter
De op de achterklep gemonteerde camera is
actief als de achteruitversnelling is ingeschakeld
en de snelheid niet hoger is dan 10
km/h.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan
ongeveer 10
km/h.
–
Automatisch, als de achterklep wordt
geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog 7
seconden weergegeven).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave
van de omgeving achter de auto (standaard)
naar de weergave van het beeld van bovenaf
(ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen ( 1) geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm vanaf
de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
171
Rijden
6Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de
zijkanten van de auto via de buitenspiegels in
de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra
informatie over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links
A, midden B
en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Visiopark 2
De auto is voorzien van een in de grille
geplaatste camera vóór en een camera achter
die in de buurt van de schakelaar voor het
openen van de achterklep is geplaatst.
Dankzij deze camera's kan het systeem de
nabije omgeving van de auto weergeven op
het touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit een
weergave van de omgeving achter de auto
(camera achter), als de achteruitversnelling
is ingeschakeld, en een weergave van de
omgeving vóór de auto (camera vóór), als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat of een
vooruitversnelling is ingeschakeld.
Beeld van de camera achter
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, als de snelheid hoger wordt dan
ongeveer 10
km/u.
–
Als uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld aan de achterzijde wordt
dan na 7 seconden vervangen door het beeld
aan de voorzijde).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Als een aanhanger is aangekoppeld of een fietsendrager is gemonteerd op de
trekhaak, wordt het gebied achter de auto op
het beeld van bovenaf van de auto zwart
weergegeven.
De beelden van de omgeving worden dan
uitsluitend samengesteld met behulp van de
camera vóór.
172
Rijden
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn
nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
De parkeerhulp geeft bovendien extra
informatie over de omgeving van de auto.
De verschillende weergaves van de camera
achter komen overeen met de weergaves
die beschreven zijn in het gedeelte over de
Visiopark 1.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het Visiopark 1.
Beeld van de camera's voor en achter
Bij draaiende motor en een rijsnelheid van
maximaal 20 km/u kunt u deze functie
activeren via het menu Rijverlichting
/
Auto van
het touchscreen:
►
Selecteer "
Panoramacamera ".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto als
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving achter de auto als
de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld: –
Automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt
dan ongeveer 30
km/u (het beeld verdwijnt
tijdelijk vanaf een snelheid van 20 km/u).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer u een obstakel nadert, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving vóór de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf van de
auto (zoom).
Standaardweergave
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De oranje lijnen 1 geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf
de voorbumper weer; de twee oranje lijnen 3 en
4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.