136
Rijden
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over het Park Assist en het Full Park
Assist.
Als de auto wordt gestart, worden meldingen, symbolen en geluidssignalen
pas weergegeven als het touchscreen is
opgestart.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt, gaat een van deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal (kort
piepsignaal).
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Visiopark 1
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld bij draaiende motor, geeft dit
systeem beelden van de directe omgeving van
de auto op het touchscreen weer met behulp van
een camera aan de achterzijde van de auto.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met
in het ene deel de omgeving zoals die door de
camera('s) wordt geregistreerd en in het andere
deel het beeld van bovenaf van de directe
omgeving van de auto. De informatie van de parkeerhulpsensoren vult
het beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden
weergegeven:
– Standaardweergave.– 180° weergave.– Ingezoomde weergave.Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera
achterop de omgeving van de auto tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en
terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een
beeld van de directe omgeving gereconstrueerd
(weergegeven tussen de haakjes).
137
Rijden
6Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit
beeld verdwijnt automatisch als de auto langere
tijd stilstaat.
Beeld van de camera achter
De op de achterklep gemonteerde camera is
actief als de achteruitversnelling is ingeschakeld
en de snelheid niet hoger is dan 10 km/h.De functie wordt uitgeschakeld:– Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer 20 km/h.– Automatisch, als de achterklep wordt geopend.– Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld.– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30 cm van de auto) wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave
van de omgeving achter de auto (standaard)
naar de weergave van het beeld van bovenaf
(ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen (1) geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30 cm vanaf de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
138
Rijden
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de
zijkanten van de auto via de buitenspiegels in
de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra
informatie over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links
A, midden B
en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het
detecteert een parkeerplek en stuurt vervolgens
in de betreffende richting om op deze plek te
parkeren, terwijl de bestuurder de rijrichting
bepaalt, schakelt, accelereert en remt.
Het systeem zorgt dat Visiopark 1 automatisch
wordt weergegeven en dat de parkeerhulp wordt
ingeschakeld zodat de bestuurder de manoeuvre
in de gaten kan houden.
Het systeem meet beschikbare parkeerplekken
en berekent de afstand tot obstakels met
behulp van ultrasone sensoren in de voor- en
achterbumpers van de auto.
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende
manoeuvres:
A. Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/
Rijverlichting van het touchscreen
worden ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist ".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld,
wordt de dodehoekbewaking
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te
verlaten kunt u op elk gewenst moment op de
pijl in de linkerbovenhoek van de
141
Rijden
6Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel enz.).
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege
een vast obstakel aan de tegenoverliggende
zijde van de manoeuvre waardoor de auto de
voor het inparkeren benodigde baan niet kan
volgen.
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijstrook onvoldoende
is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres in scherpe
bochten.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
– Als de auto zwaar is beladen, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel), kade of een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.– Na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het PEUGEOT-dealernetwerk,– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit lampje tijdelijk en klinkt er een
geluidssignaal om een storing in het systeem
aan te geven. Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het lampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet
tijdens het gebruik van het systeem (een van
deze waarschuwingslampjes gaat branden), dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Full Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp bij auto's
met de automatische transmissie EAT8 of de
selectiehendel (elektrisch); het detecteert een
vrije parkeerplek parallel aan of haaks op de
rijbaan en voert de parkeermanoeuvre uit. De
bestuurder hoeft niets te doen. Met dit systeem
kunt u ook automatisch uit een parkeerplek
parallel aan de rijbaan rijden.
Het systeem regelt het sturen, de rijrichting,
het accelereren en het remmen. Het systeem
meet beschikbare parkeerplekken en berekent
142
Rijden
de afstand tot obstakels met behulp van 12
ultrasoonsensoren in de voor- en achterbumpers
van de auto.
Het systeem zorgt dat de Visiopark 1
automatisch wordt weergegeven en dat de
parkeerhulp wordt ingeschakeld zodat de
bestuurder de manoeuvre in de gaten kan
houden.
Starten van de parkeerhulp bij het naderen
van een parkeergebied
► Verlaag de snelheid van de auto tot maximaal 30 km/h.
► Druk op de toets op de selectiehendel of selecteer Rijverlichting / Auto > Full Park
Assist op het touchscreen.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, wordt de
dodehoekbewaking uitgeschakeld.
Volgorde
Zodra het systeem is ingeschakeld, worden de
volgende stappen achtereenvolgend uitgevoerd:
– Selecteren van het type manoeuvre op het touchscreen.– Zoeken naar een beschikbare plek.– Voorbereiden op de manoeuvre.– Uitvoeren van de manoeuvre.– Voltooien van de manoeuvre.
Het systeem kan op elk moment tot het
starten van de manoeuvre worden
uitgeschakeld door op de rode pijl linksboven
in de hoek van het scherm te drukken.
De Full Park Assist is vanwege de
limieten die inherent zijn aan het systeem
niet altijd in staat om automatisch op de juiste
wijze te reageren.
De manoeuvre blijft altijd de
verantwoordelijkheid van de bestuurder, die
de rijpositie niet mag verlaten en nooit mag
proberen de bedieningstoets van het systeem
te blokkeren.
De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
tijdens de manoeuvre vastgemaakt blijven.
Het selecteren van het type
manoeuvre en het zoeken
naar een parkeerplek
Afhankelijk van of de auto na het aanzetten
van het contact in beweging is geweest of niet,
stelt de functie op het touchscreen het in- of
uitparkeren voor.
► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek
in te schakelen.
Het branden van dit lampje bevestigt het inschakelen.
U kunt het type manoeuvre op ieder gewenst
moment wijzigen, ook tijdens het zoeken naar
een parkeerplek.
► Rijd op een afstand van 0,50 tot 1,50 m van de geparkeerde voertuigen en rijd niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare
parkeerplek heeft gevonden (aangegeven door
OK op het scherm en een geluidssignaal).
Voor “fileparkeren” moet de parkeerplek
minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 1 m.Bij haaks inparkeren moet de parkeerruimte
minimaal gelijk zijn aan de breedte van uw
auto plus 0,70 m.
145
Rijden
6– De werking van het systeem kan negatief worden beïnvloed door een onjuiste
bandenspanning.
– Als de auto zwaar beladen is, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (greppel), kade of een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.– Als de remlichten niet werken.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.
– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.– Na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het PEUGEOT-dealernetwerk,– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit waarschuwingslampje tijdelijk
en klinkt er een geluidssignaal om een storing in
de Full Park Assist aan te geven.Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het waarschuwingslampje
uit.
Als er zich tijdens het gebruik van de Full Park Assist een storing in een van de parkeersensoren voordoet (een van
deze waarschuwingslampjes gaat branden), dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
169
Praktische informatie
7► Trap het rempedaal in en duw tegen de hendel om de parkeerrem vrij te zetten.► Laat het rempedaal los en zet het contact uit.
Terug naar de normale werking
► Houd het rempedaal ingetrapt en start de motor.
Met automatische
transmissie EAT8 en
handbediende parkeerrem
/
Procedure voor het activeren van de
vrijloop
► Selecteer stand N terwijl de auto stilstaat en
de motor draait, en zet het contact uit.
Binnen 5 seconden:
► Zet het contact weer aan.► Houd het rempedaal ingetrapt en duw de selectiehendel naar voren of naar achteren om
stand N te bevestigen.
► Zet het contact af.Als de limiet van 5 seconden wordt
overschreden, schakelt de transmissie stand P
in; u moet de procedure dan opnieuw volgen.
Terug naar de normale werking
► Druk op toets P op de selectiehendel.
Met automatische
transmissie EAT8 of
selectiehendel (elektrisch)
en elektrische parkeerrem
/
Procedure voor het activeren van de
vrijloop
► Selecteer stand N terwijl de auto stilstaat en
de motor draait, en zet het contact uit.
Binnen 5 seconden:
► Zet het contact weer aan.► Houd het rempedaal ingetrapt en beweeg de selectiehendel naar voren of naar achteren om
stand N te bevestigen.
► Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de hendel om de parkeerrem vrij te zetten.► Laat het rempedaal los en zet het contact uit.Als de limiet van 5 seconden wordt
overschreden, schakelt de transmissie stand P
in; u moet de procedure dan opnieuw volgen.
Terug naar de normale werking
► Houd het rempedaal ingetrapt en start de motor.
Keyless entry and start
U mag het rempedaal niet intrappen
wanneer u het contact aan of uit zet. Als u
dat wel doet, start de motor waardoor u de
procedure opnieuw moet volgen.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende voorschriften om
beschadiging van uw auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de
motorruimte - kans op schade aan
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer
lage temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat
wast, vergrendel dan alle portieren en,
afhankelijk van de uitvoering, verwijder de
elektronische sleutel uit de detectiezone.
Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt, houd
de spuitmond dan op minimaal 30 cm van
de auto (vooral wanneer u gebieden met
beschadigde lak, sensoren of afdichtingen
reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën
bevatten die de lak van uw auto kunnen
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de auto
vaker wassen om geïodeerde afzettingen (in
kustgebieden), roet (in industriële gebieden),
modder en zout (in natte of koude gebieden)
te verwijderen, omdat die zeer bijtend zijn.
255
Trefwoordenregister
Regelmatig onderhoud 110, 164Regeneratie roetfilter 165Reinigen (adviezen) 149, 169–170Rembekrachtigingsysteem 71–72Remblokken 165Remlichten 181Remmen 165Remmen 103Remschijven 165Remvloeistof 163Reservewiel 165, 171–173, 175–176Reservoir ruitensproeiers ~ Ruitensproeierreservoir 164Resetten bandenspanningscontrolesysteem 108Resetten van het traject 25Richtingaanwijzers 61, 179–181, 180Rijadviezen 7, 88–89Rijden 88–89Rijhulpcamera (waarschuwingen) 109Rijhulpsystemen (algemene adviezen) 108Rijstanden 104Rijstrookcontrolesystemen 71–72Rijverlichting 60Roetfilter 165Ruitensproeier achter 65Ruitensproeiers 65Ruitensproeiers vóór 65Ruitenwisser achter 65Ruitenwisserbladen (vervangen) 66Ruitenwisserbladen vervangen 66Ruitenwissers 64, 67Ruitenwisserschakelaar 64–65, 67Ruitenwissers vóór 65, 67
S
Schakelaar 90–91Schakelaars stoelverwarming ~ Stoelverwarming, schakelaars 45SCR (Selective Catalytic Reduction) 22, 166SCR-systeem 22, 166Selectiehendel 99–102, 103Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ~ Schakelen elektronisch
bediende versnellingsbak 97Sensoren (waarschuwingen) 109Serienummer auto 198Set voor tijdelijke bandenreparatie ~ Bandreparatieset 171–173, 175Sfeerverlichting 57Signalering onoplettendheid 133–134Slepen 189, 191Slepen van een auto 189, 191Sleutel 31, 33, 36–37Sleutel met afstandsbediening 31, 90Sleutel niet herkend 93Smartphone 29–30, 53SMS 245Sneeuwkettingen 108, 159–160Snelheidsbegrenzer 113–115Snelheidslimietherkenning 110, 112Snelheidsregelaar 113, 115–117Snelheidsregeling met snelheidslimietherkenning 11 3Snelladen 154–155, 197Snelmenu's 28Spaarfase 160Sport-stand 104Starten 187
Starten dieselmotor ~ Dieselmotor starten 147Starten van de auto 90–92, 99, 101–102Starten van de motor 90, 92Stickers 170Stickerset 170Stilzetten van de auto 90–92, 99, 101–102Stoelen achter ~ Achterbank 47–48, 79Stoelen verstellen 43–44Stoelverwarming 45Stop & Start 26, 49, 53,
105–107, 147, 161, 164, 189
Streaming audio Bluetooth 203, 215, 242Stuurkolomschakelaars 99–102Stuurwiel (verstellen) 45Supervergrendeling 32, 34Synchroniseren afstandsbediening 37Synchroniseren van de afstandsbediening ~ Afstandsbediening synchroniseren 37
T
Tankbeveiliging 148Technische gegevens 193, 196–197Te laag brandstofniveau ~ Brandstofniveau 147Telefoon 55, 204–206, 218–220, 242–245Teller 9–11, 110Temperatuurregeling 50–51Terugwinnen van energie 22, 103Thermische comfortfuncties 23Tijdelijke bandenspanning (met set) ~ Banden, noodreparatie 173, 175Tijd instellen 207, 221, 247TMC (verkeersinformatie) 233