101
Rijden
6► Beweeg flipper "+” of "-” kort naar u toe
om naar een hogere of lagere versnelling te
schakelen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet,
wordt de status van de transmissie op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P : Parkeerstand.
R : Achteruitversnelling.
N : Neutraalstand.
D1...D8 : Automatische stand.
M1...M8 : Handbediende stand.
- : Schakelcommando in de handbediende stand
niet opgevolgd.
Als het contact aan staat en het
bestuurdersportier wordt geopend, dan wordt
er een melding weergegeven waarin u wordt
gevraagd om de transmissie in stand P te zetten.
Werking
Als bij draaiende motor het rempedaal
moet worden ingetrapt en/of de toets
Unlock moet worden ingedrukt om van
stand te veranderen, wordt dit aangegeven
met een waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel.
Alleen de verzoeken voor het veranderen van
de stand die correct uitvoerbaar zijn, worden
uitgevoerd.
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem stand R, D of M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging
zonder dat u het gaspedaal hoeft in te
trappen.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het rempedaal - Kans op beschadiging van
de transmissie!
Plaats bij een lege accu altijd de met het
boordgereedschap meegeleverde wielblokken
tegen een van de wielen om de auto op zijn
plaats te houden.
Deblokkeren van de transmissie
– Vanuit stand P:► Trap het rempedaal volledig in.► Druk op de toets Unlock.► Selecteer een andere stand terwijl u het rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
– Als de neutraalstand N is geselecteerd en bij een snelheid lager dan 5 km/u:
► Trap het rempedaal volledig in.► Selecteer een andere stand terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.
Inschakelen van de achteruitversnelling
► Breng de auto volledig tot stilstand.► Trap het rempedaal in en druk daarna op de toets Unlock.► Houd het pedaal ingetrapt en de toets ingedrukt en selecteer stand R.
Permanente handbediende stand
Inschakelen van de stand:
Bij EAT8 zonder toets Full Park Assist:
► Met stand D geselecteerd.► Druk op toets M; het groene lampje in de
toets gaat branden.
Bij EAT8 en toets Full Park Assist:
► Druk op de schakelaar DRIVE MODE.► Selecteer de “Handmatige” stand: deze verschijnt op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen van de stand:
► Duw de hendel één keer naar voren om stand D weer te selecteren.
of
► Druk op toets M; het lampje in de toets gaat
uit.
of
► Selecteer een andere stand met de schakelaar DRIVE MODE.
Afzetten van het contact
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Activeren van de vrijloop
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is geselecteerd, klinkt er een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt zodra
u het bestuurdersportier sluit.
104
Rijden
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
mechanische energie teruggewonnen en
gebruikt om de tractiebatterij gedeeltelijk op te
laden.
► Als u de impulsselectiehendel in stand D/B
naar achteren duwt, wordt de functie in-/
uitgeschakeld.
De D op het instrumentenpaneel wordt
vervangen door een B.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Als de tractiebatterij bijna volledig is opgeladen, kan het remeffect bij het
loslaten van het gaspedaal beperkt zijn.
Rijstanden
Het aantal en type rijstanden zijn afhankelijk van
de motor en uitrusting van de auto.
De rijstanden kunnen met de volgende
schakelaar worden geselecteerd:
Druk op de schakelaar om de standen op het
instrumentenpaneel weer te geven.
Bij een auto met een elektromotor kunt u geen
stand selecteren als het lampje READY uit is.
Wanneer de melding verdwijnt, is de
geselecteerde stand geactiveerd en wordt
deze op het instrumentenpaneel weergegeven
(behalve bij de stand NORMAL).
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
standaard de stand NORMAL geselecteerd.
ECO
Deze stand verlaagt het brandstofverbruik,
maar beperkt de prestaties van de verwarming
en airconditioning, zonder ze echter uit te
schakelen.
Vrijloop in stand "ECO": bij de automatische
transmissie EAT8 wordt, afhankelijk van de
uitvoering, het in de "vrijloop" zetten van de auto
aangemoedigd, zodat de auto vaart mindert
zonder op de motor af te remmen. U kunt
brandstof besparen door op het afremmen te
anticiperen door tijdig uw voet van het gaspedaal
te halen.
COMFORT
Voor comfortabeler rijden en een soepelere
vering.
NORMAL
In deze stand wordt teruggekeerd naar de
oorspronkelijke instellingen van de auto.
SPORT
Deze stand maakt een dynamischer
rijstijl mogelijk door aanpassingen aan de
stuurbekrachtiging, de respons van het
gaspedaal en het schakelen bij een auto
met een automatische transmissie, en de
mogelijkheid om de dynamische instellingen
van de auto op het instrumentenpaneel weer te
geven
HANDMATIG
Permanente handbediende stand met een
automatische transmissie en Full Park Assist.
Voor handmatig schakelen met de
schakelflippers.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Dit systeem is alleen actief als:
– de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingetrapt,– aan bepaalde hellingcondities is voldaan,– het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat de Hill Start Assist in werking is.
Als iemand de auto moet verlaten terwijl
de motor draait, trek dan de parkeerrem
handmatig aan. Controleer vervolgens of het
waarschuwingslampje van de parkeerrem en
105
Rijden
6het waarschuwingslampje P op de hendel
van de elektrische parkeerrem permanent
branden (niet knipperen).
De functie Hill Start Assist kan niet
worden uitgeschakeld. Maar als de
parkeerrem wordt aangetrokken om de auto
stil te zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat:
– als u bij een handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand hebt
ingeschakeld.
– als bij een automatische transmissie stand D
of M is geselecteerd.
– als met de selectiehendel (elektrisch) stand D
of B is geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes branden.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van de auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl in combinatie met het nummer van de
geadviseerde versnelling op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies aan
de rijomstandigheden (helling, belading
van de auto enz.) en de rijstijl van de
bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
– de eerste versnelling in te schakelen,– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
11 8
Rijden
Drive Assist Plus
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met
de automatische transmissie EAT8 en de
selectiehendel (elektrisch).
Dit systeem past automatisch de snelheid
aan en corrigeert de koers van de auto, met
behulp van de adaptieve cruise control met
Stop & Go-functie en de Lane Positioning Assist.Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Dit systeem is vooral geschikt voor gebruik op
snelwegen en autowegen.
Zie de desbetreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de adaptieve cruise control en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder bij
het besturen, accelereren en remmen
van de auto binnen de natuurkundige grenzen
en de mogelijkheden van de auto. Bepaalde
elementen van de infrastructuur en sommige
voertuigen op de weg kunnen niet goed
worden gedetecteerd of slecht worden
geïnterpreteerd door de camera en de radar.
Dit kan leiden tot onverwachtse
koersveranderingen, het uitblijven van een
stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van
het accelereren of remmen.
adaptieve cruise control
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (snelheidsinstelling), terwijl
voldoende afstand tot de voorligger wordt
gehouden. Dit systeem regelt automatisch het
accelereren en decelereren van de auto.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
Hiervoor is de auto voorzien van een camera
boven aan de voorruit en, afhankelijk van de
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor
gebruik op snelwegen en autowegen.
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een
langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Sommige voertuigen op de weg worden
mogelijk niet goed gedetecteerd of
verkeerd geïnterpreteerd door de camera en/
of radar (bijvoorbeeld een vrachtwagen), wat
kan leiden tot een slechte inschatting van de
afstanden en het onjuist versnellen of
afremmen van de auto.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
121
Rijden
6Wanneer de auto weer wegrijdt, let dan
op eventuele fietsers, voetgangers of
dieren die mogelijk niet goed worden
gedetecteerd.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, ook bij mist en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle
over de auto weer overnemen.
Het systeem detecteert geen:
– Voetgangers, sommige fietsers, dieren.– Stilstaande voertuigen (file, autopech enz.).
– Kruisende voertuigen.– Tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
– Bij het rijden op een bochtige weg.– Bij het naderen van een rotonde.
– Bij het rijden achter een smal voertuig.Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
– De voorligger remt zeer sterk af.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto en de voorligger.
Let vooral op:– Bij de aanwezigheid van motorfietsen en bij het invoegen van voertuigen.– Wanneer u een tunnel binnenrijdt of over een brug rijdt.
Gebruik het systeem niet:– Na een schok tegen de voorruit ter hoogte van de camera of een schok tegen de
voorbumper (uitvoeringen met radar).
– Als de remlichten niet werken.
Het systeem mag niet worden gebruikt: – Als lange voorwerpen op dakdragers worden vervoerd.– Als de auto een aanhanger trekt of wordt gesleept.– Als de voorkant van de auto is aangepast (bijvoorbeeld door de montage van verstralers
of het overspuiten van de voorbumper).
Lane Positioning Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Met behulp van een boven aan de voorruit
geplaatste camera identificeert het systeem
rijstrookmarkeringen en houdt het de auto op de
door de bestuurder gekozen positie binnen de
rijstrook.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden op
snelwegen en autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.
125
Rijden
6– slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek, sneeuw, regen, mist),– verblinding (verlichting van een tegenligger, laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van
schaduw en licht),
– gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker,
– wegmarkeringen beschadigd, deels niet zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
– bij het rijden in een scherpe bocht,– bij het rijden op bochtige wegen,– bij de aanwezigheid van asfaltverbindingen op de weg.
Het systeem mag niet worden gebruikt:– bij het rijden met een noodreservewiel,– bij het trekken van een aanhanger, met name als deze niet aangekoppeld of
goedgekeurd is,
– bij slechte weersomstandigheden,– bij het rijden op een glad wegdek (kans op aquaplanning, sneeuw, ijzel),– bij het rijden op een circuit,– op een testbank.
Storing
Een systeemstoring wordt aangegeven door branden van het
lampje Service en dit (oranje) symbool, in
combinatie met een waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal.
Lane Keeping Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en bermranden (afhankelijk
van de uitvoering), corrigeert de koers van
de auto en waarschuwt de bestuurder zodra
overschrijding van de rijstrookmarkering of
bermrand dreigt (afhankelijk van de uitvoering).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 65 en 180 km/u.– Weg voorzien van een middenstreep.– Stuurwiel met beide handen vastgehouden.– Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.– ESP ingeschakeld en in werkende staat.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten Het regelt niet het
aanhouden van een veilige afstand of het
aanhouden van een rijsnelheid, en het grijpt
ook niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet meer
kan (bijvoorbeeld wanneer de middenstreep
ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem herkent dat de auto op
het punt staat om ongewild een van de
gedetecteerde rijstrookmarkeringen of (berm)
randen van de weg te overschrijden, corrigeert
het systeem de koers van de auto totdat deze
weer netjes binnen de rijstrook rijdt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt meteen onderbroken als
de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
129
Rijden
6
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden:
– direct, wanneer u wordt ingehaald;– na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het touchscreenmenu Rijverlichting/Auto .
Wanneer de auto wordt gestart, gaat in
de linker- of rechterbuitenspiegel een
waarschuwingslampje branden om aan te geven
dat het systeem is geactiveerd.
De systeemstatus blijft in het geheugen
opgeslagen wanneer het contact is afgezet.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Voorwaarden voor de
werking
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op aangrenzende rijstroken.– De snelheid van de auto moet tussen 12 en 140 km/h (uitvoeringen zonder Park Assist of Full Park Assist) of tussen 30 en 140 km/h (uitvoeringen met Park Assist of Full Park Assist)
liggen.
– Wanneer u een auto inhaalt en het verschil in snelheid minder dan 10 km/h is.– Wanneer u door een andere auto wordt ingehaald en het verschil in snelheid minder dan 25 km/h is.– Het verkeer stroomt vloeiend door.– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.– U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.– Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
130
Rijden
– Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).– Bij tegemoetkomend verkeer.– Op bochtige wegen of in zeer scherpe bochten.– Bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus
enz.) die én in de dode hoek achter wordt
gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de
bestuurder bevindt.
– Bij snelle inhaalmanoeuvres.– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
– Als de functie Park Assist of Full Park Assist is geactiveerd.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en wordt er
een melding weergegeven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode
hoek worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk
niet goed werkt.
actieve
dodehoekbewaking
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuurwiel voor een koerscorrectie om u te
helpen een aanrijding met het voertuig in de
dode hoek te voorkomen.
Dit systeem is een combinatie van de Lane
Keeping Assist en de dodehoekbewaking.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 65
en 140 km/h.Deze functies zijn met name geschikt voor het
rijden op autowegen en snelwegen.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over de Lane Keeping Assist
en de dodehoekbewaking .
Active Safety Brake
met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger, een voetganger of, afhankelijk van de
uitvoering, een fietser.
– vermindert de snelheid van de auto om een aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.
Het systeem houdt tevens rekening met
motorfietsen en dieren, maar dieren
kleiner dan 0,5 m en voorwerpen op de rijbaan worden niet altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
– Distance Alert.– Intelligente noodremassistentie.