18
Instrumentenpaneel
Te lage bandenspanningBrandt permanent.
De bandenspanning van een of meerdere
wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset na het aanpassen van de spanning het
controlesysteem.
Lampje voor waarschuwing te lage
bandenspanning knippert en
brandt vervolgens permanent, en
waarschuwingslampje Service brandt
permanent.
Er is een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem.
Het systeem kan geen lage bandenspanning
meer aangeven.
Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk
en zie (3).
Stop & Start (benzine of diesel)Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Het Stop & Start-systeem is handmatig
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand komt,
wordt de motor niet afgezet.
Brandt permanent.
Het Stop & Start-systeem is automatisch
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand
komt, wordt de motor niet afgezet bij een
buitentemperatuur:
– lager dan 0 °C.– hoger dan +35 °C.
Knippert en brandt vervolgens permanent,
in combinatie met een melding.
Er is een storing in het systeem.
Voer (3) uit.
Mistlampen achterPermanent.
De lampen zijn ingeschakeld.
Groene verklikkerlampjes
Hill Assist Descent Control
Brandt permanent.
(grijs)
De functie is geactiveerd, maar de werking is
onderbroken omdat de snelheid te hoog is.
Verlaag de rijsnelheid tot onder de 30 km/h.Brandt permanent.
De functie is geactiveerd, maar er wordt
niet voldaan aan alle voorwaarden voor de
regeling (hellingspercentage, te hoge snelheid,
ingeschakelde versnelling).
Knippert.
Het systeem regelt de snelheid van de
auto.
De auto wordt afgeremd; de remlichten gaan
branden tijdens de afdaling.
Stop & Start (benzine of diesel)Brandt permanent.
Wanneer de auto stopt, zet het Stop &
Start-systeem de motor in de STOP-stand.
Knippert tijdelijk.
De STOP-stand is momenteel niet
beschikbaar of de START-stand wordt
automatisch geactiveerd.
Auto is klaar om te rijden (elektrisch)Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal als het gaat branden.
De auto is klaar om te rijden en de verwarmings-
en airconditioningsfuncties zijn beschikbaar.
Het verklikkerlampje gaat uit wanneer er een
snelheid van ongeveer 5 km/h is bereikt en gaat
weer branden als de auto tot stilstand komt.
Het lampje gaat uit als u de motor afzet en uit de
auto stapt.
Park Assist of Full Park AssistBrandt permanent.
De functie is actief.
Lane Positioning AssistBrandt permanent.
De functie is geactiveerd.
Er is aan alle voorwaarden voldaan: het systeem
is in werking.
Automatische ruitenwissersBrandt permanent.
De automatische stand van de
ruitenwissers vóór is geactiveerd.
RichtingaanwijzersKnippert, met geluidssignaal.
De richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Dagrijverlichting / parkeerlichtenPermanent.
Bij voldoende omgevingslicht is de
dagrijverlichting ingeschakeld.
Bij onvoldoende omgevingslicht branden de
parkeerlichten.
20
Instrumentenpaneel
Koelvloeistof-
temperatuurmeter
Bij draaiende motor:– In zone A is de temperatuur in orde.– In zone B is de temperatuur te hoog; het
bijbehorende waarschuwingslampje en het
centrale waarschuwingslampje STOP gaan
rood branden op het instrumentenpaneel,
in combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Zet het contact uit, open voorzichtig de
motorkap en controleer het
koelvloeistofniveau.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor
meer informatie over het controleren
van de niveaus.
Laat zeer binnenkort een onderhoudsbeurt aan uw auto uitvoeren.
Onderhoudssleutel knippertKnippert en brandt vervolgens
permanent, bij het inschakelen van
het contact.
(Bij uitvoeringen met de BlueHDi-dieselmotor,
in combinatie met het waarschuwingslampje
Service.)
Het interval voor de onderhoudsbeurt is
overschreden.
Laat zo spoedig mogelijk een onderhoudsbeurt
aan uw auto uitvoeren.
Resetten van de onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator worden gereset.
Als u zelf onderhoud aan uw auto hebt
uitgevoerd:
► Zet het contact uit.
► Houd de knop op het uiteinde van de lichtschakelaar ingedrukt.► Druk het rempedaal niet in en druk één keer op de knop START/STOP; er wordt een tijdelijk
venster geopend waarin wordt afgeteld.
► Als =0 wordt weergegeven, laat dan de knop op de lichtschakelaar los; het symbool van de
sleutel verdwijnt.
Als u de accu na deze handeling wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Anders wordt het
resetten van de onderhoudsindicator niet
geregistreerd.
Herinnering onderhoudsinformatie
U kunt service-informatie weergeven door
op de toets "Check" in het menu
Rijverlichting / Auto van het touchscreen te
drukken.
Motorolieniveaumeter
(Afhankelijk van de uitvoering.)
Bij uitvoeringen met een elektrische
motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten
van het contact eerst de onderhoudsindicator op
het instrumentenpaneel weergegeven en daarna
enkele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke
ondergrond staat en de motor minstens 30
minuten niet heeft gedraaid.
Te laag olieniveau
Afhankelijk van het instrumentenpaneel wordt dit
aangegeven met " OIL" of de melding "Onjuist
olieniveau" in combinatie met het branden van
het lampje Service en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau inderdaad te laag is,
moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat
ernstige motorschade ontstaat.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de
niveaus.
Meter werkt niet
Afhankelijk van het instrumentenpaneel wordt
dit aangegeven met " OIL_ _" of de melding
"Olieniveaumeting ongeldig " in combinatie
met het branden van het lampje Service en een
geluidssignaal.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als de elektrische motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motorolieniveau niet
meer gecontroleerd.
Bij een storing in het systeem moet u het
motorolieniveau met de peilstok onder de
motorkap controleren.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de
niveaus.
25
Instrumentenpaneel
1► Selecteer "Schermconfig.".
► Selecteer het tabblad "Lichtsterkte".► Stel de lichtsterkte af door op de pijlen te drukken of de cursor te verplaatsen.► Druk op deze toets om op te slaan en af te sluiten.
U kunt ook het scherm uitschakelen:
► Druk op deze toets om het menu "Instellingen " te selecteren.► Selecteer "Scherm uit".
Het scherm wordt volledig uitgeschakeld.
► Druk nog een keer op het scherm (op een willekeurig gedeelte) om het weer in te
schakelen.
Boordcomputer
Toont informatie over de huidige rit (actieradius, brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, enz.).
Weergave van informatie op
het instrumentenpaneel
Met instrumentenpaneel met meters
Wanneer u op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar drukt, worden de
gegevens van de boordcomputer weergegeven.
Met digitaal instrumentenpaneel
De gegevens van de boordcomputer worden
permanent weergegeven als de weergavemodus
"PERSOONLIJK" is geselecteerd. Druk bij alle andere weergavemodi op het
uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om deze
informatie tijdelijk op een specifiek scherm weer
te geven.
Weergave van de verschillende tabbladen
► Wanneer u op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
drukt, worden de
volgende tabbladen na elkaar weergegeven:
– Actuele informatie:• Actieradius (benzine of diesel).• Huidig brandstofverbruik.• Tijdteller Stop & Start-systeem (benzine of diesel).• Totale kilometerstand (elektrisch).– Traject "1" en daarna " 2":• Gemiddelde snelheid.• Gemiddeld brandstofverbruik.• Afgelegde afstand.
Traject resetten
► Druk langer dan 2 seconden op de
knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar wanneer het gewenste
traject wordt weergegeven. Traject "1" en "2" zijn onafhankelijk en kunnen op
dezelfde manier worden gebruikt.
Begrippen
Actieradius
(km of mijl)Afstand die u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt afleggen
(afhankelijk van het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan variëren door een gewijzigde
rijstijl of andere rijomstandigheden, zoalshet
rijden op een helling, waardoor het actuele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, worden streepjes weergegeven.
Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof
wordt de actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.
Wanneer tijdens het rijden permanent streepjes
in plaats van waarden worden weergegeven,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mijl/gallon)(kWh/100 km, km/kWh of mijl/kWh)Berekend over de laatste
seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij
snelheden vanaf 30 km/u.
32
Toegang tot de auto
– Branden van de instapverlichting van de buitenspiegels.– Branden van de plafonniers.► Druk op deze knop.
Op afstand inschakelen van
de verlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
► Druk op deze knop. De parkeerlichten, het dimlicht, de kentekenplaatverlichting
en de instapverlichting in de buitenspiegels gaan
gedurende 30 seconden branden.
Wanneer u nogmaals op de knop drukt voordat
de tijd is verstreken, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
Advies
Afstandsbediening
De afstandsbediening is een gevoelig
apparaat dat met hoge frequentie werkt; zit
niet aan de afstandsbediening terwijl u deze
in uw zak hebt, omdat u dan per ongeluk de
auto kunt ontgrendelen.
Druk niet op de toetsen van de
afstandsbediening wanneer u buiten het
bereik van de auto bent, omdat dat ervoor
kan zorgen dat de afstandsbediening
niet meer werkt. In dat geval moet de
afstandsbediening worden gereset.
De afstandsbediening werkt niet als de sleutel
in het contactslot zit, zelfs niet als het contact
is uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Was de elektronische startblokkering
niet aan, omdat er dan storingen kunnen
ontstaan.
Vergeet bij uitvoeringen met contactslot
niet om de sleutel te verwijderen en aan
het stuurwiel te draaien om het stuurslot te
activeren.
Vergrendelen van de auto
Wanneer de deuren onder het rijden
zijn vergrendeld, kunnen hulpdiensten in
noodgevallen lastig in de auto komen.
Neem uit veiligheidsoverwegingen de sleutel
of de elektronische sleutel mee als u de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Bij het aanschaffen van een gebruikte
auto
Laat uw sleutels door een PEUGEOT-dealer
in het elektronische geheugen van de auto
opslaan, zodat u zeker weet dat de sleutels
in uw bezit de enige sleutels zijn waarmee de
auto kan worden gestart.
Proximity Keyless Entry
and Start
Met dit Keyless entry and start-systeem wordt de
auto automatisch vergrendeld/ontgrendeld door
detectie van de elektronische sleutel.
Als de bestuurder de elektronische sleutel bij
zich heeft, wordt de auto ontgrendeld zodra hij
de auto nadert en vergrendeld als hij bij de auto
vandaan loopt.
Sleuteldetectiezones:
Zone A: instapverlichting bij het naderen van de
auto (3 tot 5 meter van de auto).
Zone B : automatische vergrendeling bij het van
de auto vandaan lopen (ongeveer 2 meter van
de auto).
Zone C: automatische ontgrendeling en
instapverlichting bij het naderen van de auto (1
tot 2 meter van de auto).
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de instapverlichting .
De automatische functies kunnen worden geconfigureerd via het menu
Rijverlichting / Auto van het touchscreen.
Ontgrendelen van de auto
De selectieve ontgrendeling (bestuurdersportier, achterklep) kan
worden ingesteld in het menu
Rijverlichting /Auto
van het touchscreen.De selectieve ontgrendeling is standaard
uitgeschakeld.
Volledig ontgrendelen
De auto (portieren en achterklep) worden
ontgrendeld:
► Automatisch, als de bestuurder zone C nadert
en de automatische functies zijn geactiveerd.
► Of door zachtjes op de portiergreep van het bestuurdersportier of de schakelaar van de
achterklep te drukken.
De ontgrendeling en uitschakeling van het alarm
worden bevestigd door het knipperen van de
parkeerlichten en/of dagrijverlichting.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
35
Toegang tot de auto
2Handmatig
► Druk op deze toets om de auto (portieren en bagageruimte) vanuit de auto te vergrendelen/
ontgrendelen.
Het controlelampje gaat branden om te
bevestigen dat de centrale verrgrendeling is
ingeschakeld.
De centrale vergrendeling werkt niet als
een van de portieren is geopend.
Bij vergrendelen/supervergrendelen
van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling is ingeschakeld, knippert
het verklikkerlampje en werkt de toets niet.
► Als de auto normaal vergrendeld is, trek dan aan een van de binnenportiergrepen om
de auto te ontgrendelen.
► Als de supervergrendeling is ingeschakeld, moet u de afstandsbediening, het Keyless
entry and start-systeem of de geïntegreerde
sleutel gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Automatisch (beveiliging tegen agressie)
De portieren en de achterklep kunnen tijdens het
rijden automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10 km/h).Om deze functie, die standaard op actief staat,
uit of in te schakelen:
► Druk op de toets tot een melding ter bevestiging wordt weergegeven.
Vervoer van lange of grote
voorwerpen
Druk op de knop van de centrale
vergrendeling om te kunnen rijden met
geopende achterklep. De portieren blijven
vergrendeld. Als u dit niet doet, hoort u
elke keer dat u de 10 km/h overschrijdt de vergrendeling "terugspringen” en wordt een
waarschuwing weergegeven.
Noodprocedures
Sleutels, afstandsbediening
of elektronische sleutel
verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw
legitimatiebewijs en indien mogelijk het label met
de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code
van de sleutel en de transponder opzoeken en
een nieuwe bestellen.
De auto volledig met de
sleutel ontgrendelen/
vergrendelen
Gebruik deze procedure in de volgende situaties:– De batterij van de afstandsbediening is leeg.
– Een storing in de afstandsbediening.– De accu van de auto is leeg.– De auto staat in een gebied met sterke elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk
verhelpen door de afstandsbediening te resetten.
Zie de betreffende hoofdstukken.
► Steek de sleutel in het deurslot.► Draai de sleutel in de richting van de voorzijde/achterzijde om de auto te
ontgrendelen/vergrendelen.
► Draai de sleutel binnen 3 seconden nogmaals richting de achterzijde van de auto
om de supervergrendeling van de auto in te
schakelen.
Als de auto is uitgerust met een alarmsysteem, wordt het alarm niet
ingeschakeld bij het vergrendelen met de
sleutel.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld,
klinkt de sirene bij het openen van de
deur. De sirene stopt als het contact wordt
ingeschakeld.
40
Toegang tot de auto
Opnieuw inschakelen van de
interieurbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto met de afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem te ontgrendelen.
Het lampje in de toets gaat uit.
► Schakel het volledige alarmsysteem weer in door de auto te vergrendelen met de
afstandsbediening of door op de portiergreep
van het bestuurdersportier te drukken.
Het rode verklikkerlampje in de toets knippert
weer één keer per seconde.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de hoorbare alarm
in werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop, blijven
bepaalde bewakingsfuncties ingeschakeld tot het
alarm voor de 11e keer achtereenvolgens afgaat.
Als de auto wordt ontgrendeld met de
afstandsbediening of met het Keyless entry
and start-systeem, geeft snel knipperen van het
rode verklikkerlampje in de toets aan dat het
alarm tijdens uw afwezigheid is afgegaan. Het
lampje stopt met knipperen als het contact wordt
ingeschakeld.
Storing afstandsbediening
Om de beveiligingsfuncties uit te schakelen:► Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
► Open het portier; het alarm gaat af.► Zet het contact aan; het alarm stopt. Het lampje in de toets gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
► Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot
van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het rode
lampje van de toets blijft branden, duidt dit op
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Automatisch inschakelen van het alarm
(Afhankelijk van het verkoopland)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
2 minuten nadat het laatste portier of de
bagageruimte is gesloten.
► Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen,
moet u eerst op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening drukken of moet u de auto ontgrendelen met het Keyless entry and
start-systeem.
Elektrische ruitbediening
1.
Linksvoor
2. Rechtsvoor
3. Rechtsachter
4. Linksachter
5. Elektrische kinderbeveiliging (afhankelijk van
de uitvoering)
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over de Elektrische
kinderbeveiliging .
Handmatige bediening
► Openen/sluiten van de ruit: druk op of trek
aan de schakelaar zonder het weerstandspunt
te passeren; de ruit stopt zodra de schakelaar
wordt losgelaten.
Automatische werking
► Wanneer u de ruit wil openen/sluiten, druk op of trek aan de schakelaar voorbij het weerstand:
de ruit opent of sluit volledig wanneer de
schakelaar wordt losgelaten.
Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.
De ruitbediening kan nog ongeveer 45
seconden na het uitschakelen van het
contact of na vergrendeling van de auto
worden bediend.
Daarna wordt de bediening uitgeschakeld.
U kunt de bediening weer inschakelen door
het contact in te schakelen of de auto te
ontgrendelen.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit tijdens het sluiten een obstakel
tegenkomt, stop de ruit onmiddellijk en gaat
gedeeltelijk weer omlaag.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest of na een
storing van de ruiten, moet de ruitbediening
gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer bij elke ruit de volgende procedure uit:
► Open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt bewogen, sluit
de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar
los en trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit
volledig is gesloten.
41
Toegang tot de auto
2Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of
sluiten te stoppen.
De ruitbediening kan nog ongeveer 45
seconden na het uitschakelen van het
contact of na vergrendeling van de auto
worden bediend.
Daarna wordt de bediening uitgeschakeld.
U kunt de bediening weer inschakelen door
het contact in te schakelen of de auto te
ontgrendelen.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit tijdens het sluiten een obstakel
tegenkomt, stop de ruit onmiddellijk en gaat
gedeeltelijk weer omlaag.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest of na een
storing van de ruiten, moet de ruitbediening
gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer bij elke ruit de volgende procedure uit:
► Open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt bewogen, sluit
de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar
los en trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit
volledig is gesloten.
► houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast zodra de ruit volledig
is gesloten.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer worden
geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Als bestuurder de elektrische ruit aan
passagierszijde bedient, is het belangrijk om
ervoor te zorgen dat niets het correct sluiten
van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat
de passagiers op de juiste manier gebruik
maken van de elektrische ruitbediening.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruiten niet
kunnen bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de buurt
van de auto tijdens het sluiten van de ruiten
met de elektronische sleutel of het "Keyless
entry and start"-systeem.
Zonnedak
Het zonnedak bestaat uit een beweegbaar
glazen deel dat over het dak schuift en een
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden
geopend. Als het zonnedak wordt geopend,
opent automatisch het zonnescherm.
► Gebruik de knop in de dakconsole om het panoramische zonnedak te bedienen.
Het zonnedak kan worden bediend wanneer het
contact is aangezet (als de accu voldoende is
geladen), bij een draaiende motor, in de STOP-
stand van Stop & Start en 45 seconden na het
afzetten van het contact of na het vergrendelen
van de auto.
Voorzorgsmaatregelen
Steek uw hoofd of armen niet door het
zonnedak wanneer de auto rijdt - kans
op ernstig letsel!
Controleer of de op de allesdragers
gemonteerde accessoires of vervoerde
lading de beweging van het dak niet kunnen
hinderen.
Leg geen zware voorwerpen op het
beweegbare glazen deel van het zonnedak.
42
Toegang tot de auto
Als het dak door regen of het wassen van de auto nat is geworden, wacht dan
totdat het volledig droog is voordat u het dak
bedient.
Open het dak niet als het met sneeuw of ijs is
bedekt - Kans op beschadiging!
Gebruik alleen kunststof ijskrabbers om het
dak sneeuw- of ijsvrij te maken.
Controleer geregeld de staat van de
rubbers van het dak (aanwezigheid van
vuil, dode bladeren enz.).
Als u de auto in een wasstraat of met een
hogedrukreiniger gaat reinigen, controleer
dan eerst of het dak volledig is gesloten en
houd de hogedrukreiniger altijd op meer dan
30 cm van de rubbers.
Laat de auto nooit achter met geopend
dak.
Werking
Wanneer u het zonnedak volledig opent,
beweegt het beweegbare glazen deel eerst naar
de gedeeltelijk geopende positie en schuift het
vervolgens over het dak. Alle tussenstanden zijn
toegestaan.
Afhankelijk van de rijsnelheid kan de gedeeltelijk geopende positie verschillen
om het geluidscomfort te verbeteren.
Voordat u de bedieningsknop van het
zonnedak bedient, moet u controleren of
de beweging niet door voorwerpen of
personen wordt belemmerd.
Let vooral goed op als kinderen het zonnedak
bedienen.
Als u het zonnedak wordt bediend en er iets
vast zit, dan kunt u de beweging van het
zonnedak stoppen door op de betreffende
bedieningsknop te drukken.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
passagiers het zonnedak op de juiste manier
gebruiken.
Antiklemvoorziening
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel
stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
De antiklemvoorziening van het dak werkt
doeltreffend tot een snelheid van 120 km/h.
Het zonnedak openen/sluiten
► Wanneer u het zonnedak wilt openen,
bedient u het deel van de knop dat naar
achteren is gericht.
► Wanneer u het zonnedak wilt sluiten, bedient
u het deel van de knop dat naar voren is gericht.
De knop bedienen
► Wanneer u voorbij het weerstandspunt van de knop drukt, wordt het dak volledig geopend
of gesloten.
► En wanneer u nog een keer op de knop drukt, stopt de beweging.► Wanneer de knop ingedrukt wordt gehouden (zonder voorbij het weerstandspunt te gaan),
dan stopt het glas als de knop wordt ingedrukt.
► Zonnedak gesloten: druk de knop één keer in zonder het weerstandspunt te passeren om het
zonnedak in de gedeeltelijk geopende positie te
zetten.
► Zonnedak gedeeltelijk open: druk één keer op de knop zonder voorbij het weerstandspunt
te gaan om het zonnedak helemaal te openen of
te sluiten.
Het zonnedak en de ramen kunnen
worden gesloten door de
portiervergrendelingsknop ingedrukt te
houden. De bediening stopt zodra de
vergrendelingsknop wordt losgelaten.
Het zonnescherm openen/sluiten
► U kunt het zonnescherm openen door de
handgreep naar achteren te trekken totdat de
gewenste positie wordt bereikt.
► U kunt het zonnescherm sluiten door de
handgreep naar voren te duwen totdat de
gewenste positie wordt bereikt.
Resetten
Resetten is nodig als de accu weer is
aangesloten, bij een storing van het zonnedak of
wanneer het dak schokkerig beweegt.