110Rijden en bedieningIn landen waar de temperatuur
extreem laag kan zijn, kan het nood‐
zakelijk zijn de handrem niet aan te
trekken. Parkeer de auto in dat geval
altijd op een effen ondergrond.Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen.
Als t of C tijdelijk gaat branden
in combinatie met een melding op het
Driver Information Center, begint het
uitlaatfilter verzadigd te raken.
Regenereer zodra de verkeersom‐
standigheden dat toelaten het roetfil‐
ter door op een snelheid van
minstens 60 km/h te rijden totdat het
controlelampje dooft.
Let op
Bij een nieuwe auto gaan de eerste
regeneraties van het uitlaatfilter
mogelijk gepaard met een brande‐ rige geur, wat normaal is. Na lang‐
durig gebruik van de auto op zeer
lage snelheden of bij een stationair
draaiende motor kan er tijdens het
optrekken waterdamp uit de uitlaat
druppelen. Dit heeft geen negatieve
invloed op het rijgedrag van de auto of op het milieu.
Regeneratie niet mogelijk
Als t of C blijft branden in combi‐
natie met een geluidssignaal of een
visueel bericht, betekent dit dat het
AdBlue-peil voor het uitlaatfilter te
laag is.
116Rijden en bedieningParkeren
Trek de handrem aan en druk op P.
Handmatige modus
De handgeschakelde modus M kan
vanuit stand D in elke rijsituatie en bij
elke snelheid worden geactiveerd.
Toets M indrukken.
Trek aan de stuurwielpeddels om
handmatig te schakelen.
Trek aan de rechter paddle + om op
te schakelen.
Trek aan de linker paddle - om terug
te schakelen.
Door meerdere keren te trekken kunt
u versnellingen overslaan.
De ingeschakelde versnelling
verschijnt op de instrumentengroep.
Wordt bij een te lage snelheid een
hogere versnelling geselecteerd of
een lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐ nen op het Driver Information Center.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
naar een hogere versnelling opge‐ schakeld.
Aanduiding versnelling
Het symbool Y of Z met een cijfer
ernaast verschijnt wanneer schake‐
len omwille van het brandstofverbruik
wordt geadviseerd.
Aanduiding om te schakelen
verschijnt alleen in de handgescha‐
kelde modus.Elektronische
rijprogramma's
Het bedrijfstemperatuurprogramma
brengt de katalysator na een koude
start snel op temperatuur door het
motortoerental te verhogen.
Speciale programma's passen bij
klimmen en dalen de schakelmomen‐
ten automatisch aan.
Bij sneeuw of ijs of een ander glad oppervlak, kan de bestuurder hand‐
matig de eerste, tweede of derde
versnelling van de elektronische
transmissieregeling kiezen alvorens
weg te trekken.
Kickdown Bij intrappen van het gaspedaal voor‐
bij het kick-downpunt accelereert de
auto ongeacht de geselecteerde
rijmodus maximaal. De versnellings‐
bak schakelt afhankelijk van het
motortoerental naar een lagere
versnelling.
Rijden en bediening119Remmen
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐ komt dat de wielen blokkeren.
Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door
regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐ dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. De alarmknipperlichten
worden automatisch uitgeschakeld
zodra u weer accelereert.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelampje i 3 69.
Storing
9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐
pen.
Handrem9 Waarschuwing
Controleer de handremstatus,
voordat u uit de auto stapt. Contro‐ lelamp j brandt voortdurend
wanneer de elektrische handrem
aangetrokken is.
Handbediende handrem
120Rijden en bediening9Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Om minder kracht te hoeven uitoe‐ fenen bij het aantrekken van de
handrem, tegelijkertijd het rempe‐ daal intrappen.
Controlelampje h 3 68.
Elektrische handrem
Aantrekken tijdens stilstand
9 Waarschuwing
Trek minimaal 1 seconde aan
schakelaar m tot het waarschu‐
wingslampje m constant brandt
en de elektrische handrem is
aangetrokken 3 69 . De elektrische
handrem wordt bij voldoende
kracht automatisch ingeschakeld.
Controleer de status van de elek‐
trische handrem, voordat u uit de
auto stapt.
Waarschuwingslampje m 3 69.
U kunt de elektrische handrem altijd
activeren, zelfs wanneer de ontste‐
king is uitgeschakeld.
Gebruik de elektrische parkeerrem niet te vaak met een stilstaande
motor, om te voorkomen dat de accu
leegraakt.
Loszetten
Schakel de ontsteking in. Houd het
rempedaal ingetrapt en druk daarna
op de schakelaar j.
Wegrijfunctie
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: Door het koppe‐
lingspedaal in te trappen en iets te
laten opkomen en het gaspedaal iets
in te trappen zet u de elektrische
handrem automatisch los. Dit is
alleen mogelijk als gekozen is voor
Rijden en bediening121automatische activering van de elek‐
trische parkeerrem. Het is niet moge‐
lijk wanneer u tegelijkertijd aan scha‐
kelaar j trekt.
Auto's met automatische versnel‐
lingsbak: Door R, D of M in te scha‐
kelen en het gaspedaal in te trappen
schakelt u de elektrische handrem
automatisch uit. Dit is alleen mogelijk
als gekozen is voor automatische
activering van de elektrische parkeer‐
rem. Het is niet mogelijk wanneer u
tegelijkertijd aan schakelaar j trekt.
Remmen tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden aan de schakelaar j blijft trekken, zal de
elektrische parkeerrem de auto
afremmen. Zodra u de schakelaar
j loslaat, stopt het remmen.
Het antiblokkeersysteem en de elek‐
tronische stabiliteitsregeling stabilise‐ ren de auto wanneer u aan de scha‐kelaar j blijft trekken. Als een
storing in de elektrische parkeerrem
optreedt, verschijnt er een waarschu‐
wingsmelding op het Driver Informa‐
tion Center. Als het antiblokkeersys‐
teem en de elektronische stabiliteits‐regeling defect raken, gaat een van
de controlelampjes i of J branden
op de instrumentengroep of gaan
beide lampjes branden. In het gege‐
ven geval is stabiliteit alleen mogelijk
door aan de schakelaar j te blijven
trekken en erop te drukken totdat de
auto is geïmmobiliseerd.
Automatische bediening
Automatische bediening houdt ook in
automatisch aantrekken en loszetten
van de elektrische parkeerrem.
De elektrische parkeerrem kan ook
handmatig worden aangetrokken of
losgezet met de schakelaar j.
Automatisch aantrekken: ● De elektrische parkeerrem wordt automatisch aangetrokken
wanneer het voertuig stilstaat en
het contact wordt uitgeschakeld.
● j brandt op de instrumenten‐
groep en er verschijnt een
melding op het display om het
aantrekken te bevestigen.Automatisch loszetten:
● Na vertrek wordt de parkeerrem automatisch uitgeschakeld.
● j dooft op de instrumenten‐
groep en er verschijnt een
melding op het display om het
loszetten te bevestigen.
Als het voertuig uitgerust is met een
automatische versnellingsbak en de
rem niet automatisch wordt losgezet,
controleer dan of de voorportieren
goed dicht zijn.Automatische bediening deactiveren 1. Start de motor.
2. Als de parkeerrem losgezet is, trek de parkeerrem dan aan door
aan de schakelaar j te trekken.
3. Haal uw voet van het rempedaal.
4. Druk minimaal 10 seconden en maximaal 15 seconden op de
schakelaar j.
5. Laat de schakelaar j los.
6. Houd het rempedaal ingetrapt. 7. Trek gedurende 2 seconden aan de schakelaar j.
122Rijden en bedieningHet uitschakelen van de automati‐
sche bediening van de elektrische
parkeerrem wordt bevestigd door o
dat brandt op de instrumentengroep
3 69. De elektrische parkeerrem kan
alleen handmatig worden aangetrok‐ ken en losgezet.
Om de automatische bediening weer
in te schakelen moet u bovenstaande stappen herhalen.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische parkeerrem automa‐
tisch worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.
Storing
De storingsmodus van de elektrische
parkeerrem wordt aangeduid door
controlelampje k en een bericht op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 76.
Controlelamp j knippert: elektri‐
sche handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Knippert
de lamp continu, zet de elektrische
handrem dan los en probeer deze
weer aan te trekken.Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem
Het systeem helpt ongewenste bewe‐ gingen tegen te gaan bij het wegrijdenop een helling.
Wanneer u het rempedaal loslaat nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog 2 seconden lang
ingeschakeld. De remmen worden
automatisch losgezet zodra de auto
weer optrekt.Rijregelsystemen
Elektronische stabiliteitsre‐geling en Traction Control- systeem
De elektronische stabiliteitsregeling verbetert indien nodig de rijstabiliteit ongeacht de staat van het wegdek of
de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
De elektronische stabiliteitsregeling
werkt in combinatie met het Traction
Control-systeem. Het voorkomt dat
de aangedreven wielen doorslaan.
Het Traction Control-systeem is een
onderdeel van de elektronische stabi‐ liteitsregeling.
Het Traction Control-systeem
verhoogt indien nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Rijden en bediening131Deze maximumsnelheid is daarmee
de nieuwe snelheidsinstelling voor de
adaptieve cruisecontrol.
De functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen 3 78.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om harder dan
de ingestelde snelheid te rijden door
het gaspedaal in te trappen. Na het
loslaten van het gaspedaal hervat de
auto de opgeslagen snelheid. Als een voorligger langzamer rijdt dan de
opgeslagen snelheid, wordt de volg‐
afstand hervat die de bestuurder
heeft ingesteld.
Bij het overschrijden van de inge‐
stelde snelheid verdwijnt de weerge‐
geven snelheidsinstelling en
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid
opvoert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit
wordt aangegeven als een pop-
upwaarschuwing op het Driver
Information Center.
Opgeslagen snelheid hervatten
Duw het kartelwiel naar RES/+ bij een
rijsnelheid hoger dan 30 km/h. De
adaptieve cruisecontrol wordt geacti‐
veerd en hanteert de ingestelde snel‐ heid.
Adaptieve cruisecontrol bij auto’s
met een automatische
versnellingsbak
Bij auto's met een automatische
versnellingsbak maakt de adaptieve
cruise control het mogelijk om de
gekozen volgafstand tot een
remmende voorligger aan te houden
totdat de auto helemaal stilstaat.
Als het systeem uw auto achter een
voorligger tot stilstand heeft gebracht,
maakt de snelheidsinstelling plaats
voor een groen controlelampje ..
Dit lampje geeft aan dat de auto auto‐ matisch staande wordt gehouden.
Wanneer de voorligger binnen enkele
seconden wegrijdt en de verkeersom‐
standigheden weer wegrijden van de auto toestaan, wordt de actieve
cruise control daarna automatisch
hervat.
Als de stilstaande voorligger langere
tijd heeft gestopt en weer begint te
rijden, zal het groene controle‐
lampje . knipperen en klinkt er een
geluidssignaal om u eraan te herin‐
neren om het verkeer te controleren
voordat u weer wegrijdt.
Trap wanneer de voorligger wegrijdt
het gaspedaal in of druk op i om de
adaptieve cruise control te hervatten.
Bij een stop van meer dan 5 minuten
of als het bestuurdersportier wordt geopend en de veiligheidsgordel van
de bestuurder wordt losgemaakt, dan wordt de elektrische parkeerrem
automatisch geactiveerd om de auto
staande te houden. Controlelamp
j lichten op. Trap om de elektrische
handrem los te zetten het gaspedaal
in.
Elektrische parkeerrem 3 119.
168Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Wij raden u aan alleen gebruik te
maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Bovendien kunnen dergelijke wijzi‐
gingen bestuurdersondersteunings‐ systemen, het brandstofverbruik, de
CO 2-uitstoot en andere uitstoot van
de auto nadelig beïnvloeden waar‐
door deze mogelijk niet meer voldoetaan de typegoedkeuring en de geldig‐
heid van uw kentekenbewijs in het
geding kan komen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen of keuze‐ hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Initialiseer de
elektrisch bediende ruiten 3 23.
● Bandenspanning controleren. ● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.