150Rijden en bedieningStuurslotHet stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
Hef het stuurslot op door het bestuur‐
dersportier te openen en de sluiten en
zet het contact in de accessoiremo‐
dus of start de motor rechtstreeks.9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Als de elektronische sleutel niet werktof de batterij van de elektronische
sleutel bijna leeg is, verschijnt er
mogelijk een melding op het Driver Information Center.
Houd de elektronische sleutel met de
knoppen naar de buitenkant gericht
tegen de stuurkolombekleding zoals
afgebeeld.
Trap op het koppelingspedaal (hand‐
geschakelde versnellingsbak),
bedien het rempedaal en druk op
Start/Stop .
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 23.
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐ delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 25.
Motor starten
Auto's met contactschakelaar
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotoren: wacht tot het contro‐
lelampje ! dooft.
156Rijden en bedieningUitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen.
Als % of C tijdelijk gaat branden in
combinatie met een melding op het
Driver Information Center, begint het
uitlaatfilter verzadigd te raken.
Regenereer zodra de verkeersom‐
standigheden dat toelaten het roetfil‐
ter door op een snelheid van
minstens 60 km/h te rijden totdat het
controlelampje dooft.
Let op
Bij een nieuwe auto gaan de eerste
regeneraties van het uitlaatfilter
mogelijk gepaard met een brande‐ rige geur, wat normaal is. Na lang‐
durig gebruik van de auto op zeer
lage snelheden of bij een stationair
draaiende motor kan er tijdens het
optrekken waterdamp uit de uitlaat
druppelen. Dit heeft geen negatieve
invloed op het rijgedrag van de auto of op het milieu.
Regeneratie niet mogelijk
Als % of C blijft branden in combi‐
natie met een geluidssignaal of een
visueel bericht, betekent dit dat het
AdBlue-peil voor het uitlaatfilter te
laag is.Vul het reservoir dan onmiddellijk bij.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 210, 3 268 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de
katalysator en elektronische
onderdelen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of
slepen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
158Rijden en bedieningeen geluidssignaal. Tank AdBlue
bij voordat u naar het volgende
waarschuwingsniveau gaat.
Onderweg klinkt het geluidssig‐
naal en verschijnt het bericht elke
100 km totdat het additiefreservoir is bijgevuld.
3. Het volgende waarschuwingsni‐ veau wordt bereikt bij een actiera‐
dius van minder dan 100 km. Het
bericht met de huidige actieradius
verschijnt altijd bij het inschakelen van het contact. Daarbij knippert
controlelampje u en klinkt er een
geluidssignaal. Vul zo spoedig
mogelijk AdBlue bij voordat het
AdBlue-reservoir geheel leeg is.
Anders kan de motor niet opnieuw worden gestart.
Onderweg klinkt het geluidssig‐
naal en verschijnt het bericht elke
10 km totdat het additiefreservoir
is bijgevuld.
4. Het laatste waarschuwingsniveau
wordt bereikt wanneer de AdBlue- tank leeg is. Opnieuw starten van
de motor is niet mogelijk. Het volgende waarschuwingsbericht
verschijnt:Vul additief bij: Starten
geblokkeerd
Daarbij knippert controlelampje
u en klinkt er een geluidssignaal.
Vul de AdBlue-tank zoveel dat er
minstens 5 l in zit, omdat u anders de motor niet kunt starten.
Let op
Voor D16DT-motoren gelden
verschillende niveaus.
Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Bij een storing in de emissieregeling
verschijnen er verschillende berich‐
ten op het Driver Information Center.
De berichten en de beperkingen zijn
wettelijk vereist.
1. Als een storing voor het eerst wordt gedetecteerd, verschijnt de
waarschuwing Emissiestoring.
Daarbij lichten controlelampjes
u , R en Z op en klinkt er een
geluidssignaal. Doorrijden is
zonder enige beperkingen moge‐
lijk.
Als het een tijdelijke storing is,
verdwijnt de waarschuwingtijdens de volgende rit, na zelfdi‐
agnose van de emissieregeling.
2. Als de storing wordt bevestigd door de emissieregeling,
verschijnt het volgende bericht:
Emissiestoring: starten
geblokkeerd over 1100 km .
Daarbij lichten controlelampjes
u , C en Z op en klinkt er een
geluidssignaal.
Onderweg verschijnt het bericht
elke 30 s zolang als de storing
aanhoudt.
3. Bij het bereiken van het laatste waarschuwingsniveau verschijnt
het volgende waarschuwingsbe‐
richt:
Emissiestoring: Starten
geblokkeerd
Daarbij lichten controlelampjes
u , C en Z op en klinkt er een
geluidssignaal.
Roep de hulp in van een werk‐
plaats.
Rijden en bediening163Storing
Bij een storing verschijnt er een bericht op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 118.
De elektronische versnellingsbakre‐ geling staat alleen de derde versnel‐
ling toe. De versnellingsbak schakelt
niet langer automatisch.
Niet sneller rijden dan 100 km/h.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Eco-modusMet deze modus verstelt u de instel‐
lingen van de systemen naar een
zuiniger brandstofverbruik, bijv. door
optimaliseren van de schakelpunten
van de automatische transmissie en door de gevoeligheid van het gaspe‐
daal aan te passen.Handgeschakelde
versnellingsbak
Trap om de achteruitversnelling in te
schakelen bij een 5-traps versnel‐ lingsbak op het koppelingspedaal en
haal de schakelhendel naar rechts en naar achteren.
Rijden en bediening165Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook
bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐ dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. De alarmknipperlichten
worden automatisch uitgeschakeld
zodra u weer accelereert.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 108.
Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
9 Waarschuwing
Controleer de handremstatus,
voordat u uit de auto stapt. Contro‐ lelamp j brandt voortdurend
wanneer de elektrische handrem
aangetrokken is.
Handbediende parkeerrem9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
166Rijden en bedieningOm minder kracht te hoeven uitoe‐fenen bij het aantrekken van de
handrem, tegelijkertijd het rempe‐
daal intrappen.
Controlelampje R 3 107.
Elektrische parkeerrem
Aantrekken tijdens stilstand
9 Waarschuwing
Trek minimaal een seconde aan
schakelaar m tot het waarschu‐
wingslampje m constant brandt
en de elektrische handrem is inge‐
schakeld 3 107. De elektrische
handrem wordt bij voldoende kracht automatisch ingeschakeld.
Controleer de status van de elek‐
trische handrem, voordat u uit de
auto stapt. Waarschuwingslampje
m 3 107.
U kunt de elektrische parkeerrem
altijd activeren, zelfs wanneer het
contact is uitgeschakeld.
Gebruik de elektrische parkeerrem
niet te vaak met een stilstaande
motor, om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Loszetten
Schakel het contact in. Houd het
rempedaal ingetrapt en druk daarna
op de schakelaar j.
Wegrijfunctie
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: Door het koppe‐
lingspedaal in te trappen en iets te
laten opkomen en het gaspedaal iets
in te trappen schakelt u de elektrische parkeerrem automatisch uit. Dit is
alleen mogelijk als gekozen is voor
automatische activering van de elek‐
trische parkeerrem. Het is niet moge‐
lijk wanneer u tegelijkertijd aan scha‐
kelaar j trekt.
Auto’s met een automatische versnel‐ lingsbak: Door D in te schakelen en
het gaspedaal in te trappen schakelt u de elektrische parkeerrem automa‐
tisch uit. Dit is alleen mogelijk als
gekozen is voor automatische active‐
ring van de elektrische parkeerrem.
Het is niet mogelijk wanneer u tege‐
lijkertijd aan schakelaar j trekt.
Remmen tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden aan de
schakelaar j blijft trekken, zal de
elektrische parkeerrem de auto
afremmen. Zodra u de schakelaar
j loslaat, stopt het remmen.
Het antiblokkeersysteem en de elek‐
tronische stabiliteitsregeling stabilise‐ ren de auto wanneer u aan de scha‐kelaar j blijft trekken. Als een
storing in de elektrische parkeerrem
optreedt, verschijnt er een waarschu‐ wingsmelding op het Driver Informa‐
tion Center. Als het
Rijden en bediening167antiblokkeersysteem en de elektroni‐
sche stabiliteitsregeling defect raken,
gaat een van de controlelampjes i
of J branden op de instrumenten‐
groep of gaan beide lampjes bran‐
den. In het gegeven geval is stabiliteit
alleen mogelijk door aan de schake‐
laar j te blijven trekken en erop te
drukken totdat de auto is geïmmobili‐ seerd.
Automatische bediening
Automatische bediening houdt ook in
automatisch in- en uitschakelen van
de elektrische parkeerrem.
De elektrische parkeerrem is ook
handmatig in of uit te schakelen met
de schakelaar j.
Automatisch aantrekken: ● De elektrische parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de auto stilstaat en het
contact wordt uitgeschakeld.
● j brandt op de instrumenten‐
groep en er verschijnt een
melding op het display om het
inschakelen te bevestigen.Automatisch uitschakelen:
● Na vertrek wordt de parkeerrem automatisch uitgeschakeld.
● j dooft op de instrumenten‐
groep en er verschijnt een
melding op het display om het
uitschakelen te bevestigen.
Als de auto uitgerust is met een auto‐
matische versnellingsbak en de rem
niet automatisch wordt losgezet,
controleer dan of de voordeuren goed dichtstaan.Automatische bediening deactiveren 1. Start de motor.
2. Als de parkeerrem uitgeschakeld is, schakel de parkeerrem dan in
door aan de schakelaar j te
trekken.
3. Haal uw voet van het rempedaal. 4. Druk minimaal 10 en maximaal 15 s op de schakelaar j.
5. Laat de schakelaar j los.
6. Houd het rempedaal ingetrapt.
7. Trek 2 s aan de schakelaar j.
Het uitschakelen van de automati‐
sche bediening van de elektrische
parkeerrem wordt bevestigd door odat brandt op de instrumentengroep
3 107. De elektrische parkeerrem is
alleen handmatig in en uit te schake‐
len.
Om de automatische bediening weer
in te schakelen moet u bovenstaande stappen herhalen.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische parkeerrem automa‐
tisch worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.
Storing
De storingsmodus van de elektrische
parkeerrem wordt aangeduid door
controlelampje j en een bericht op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 118.
Controlelampje j knippert: elektri‐
sche parkeerrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Knippert
het lampje continu, zet de elektrische
parkeerrem dan los en probeer deze
weer aan te trekken.
Rijden en bediening169Uitschakelen
ESC en TC zijn op ieder gewenst
moment te deactiveren: druk op a.
Het led-lampje in de toets a brandt.
Bij het deactiveren van ESC en TC verschijnt er een statusbericht op het
Driver Information Center.
ESC en TC wordt opnieuw geacti‐
veerd door nogmaals op de knop a te
drukken, door de rem in te trappen of
door sneller te rijden dan 50 km/u.
Het led-lampje in de knop a dooft
wanneer ESC en TC opnieuw worden
geactiveerd.
ESC en TC worden ook opnieuw
geactiveerd wanneer u het contact de volgende keer opnieuw inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center. Het
systeem is buiten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Systeem voor gecontroleerde afdaling
Dankzij het systeem voor gecontro‐
leerde afdaling rijdt de auto met een
lage snelheid zonder het rempedaal
te hoeven intrappen. Na het activeren
van het systeem zal de auto automa‐
tisch vertragen tot een lage snelheid
en die snelheid aanhouden. Er
kunnen geluiden of trillingen van het
remsysteem merkbaar zijn wanneer het systeem ingeschakeld is.Voorzichtig
Alleen gebruiken bij het steil afda‐ len op terrein. Niet gebruiken opnormale typen wegdek. Bij onno‐
dig gebruik van de functie DCS,
zoals bij het rijden op normale
wegen, kan het remsysteem
beschadigd raken en de ESC-
functie niet meer werken.
Inschakelen
Let op
Als de afdaalregeling actief is, wordt de actieve noodrem automatischuitgeschakeld.
Het systeem werkt alleen voor hellin‐ gen van meer dan 5%.