119
Kenmerken frontairbag bestuurders- en
passagierszijde
Het geavanceerde frontairbagsysteem
bestaat uit airbags aan de bestuurderszijde
en aan de passagierszijde die in meerdere
stadia worden geactiveerd. Dit systeem
reageert overeenkomstig de kracht en de
aard van de botsing die worden vastgestelddoor de controller van het beveiligingssy-
steem voor inzittenden. Deze controller
ontvangt informatie van de sensoren voor
frontale botsingen (indien aanwezig) of van
andere systeemcomponenten.
Het eerste opblaasmechanisme wordt
onmiddellijk geactiveerd bij een botsing
waarbij gebruik van de airbags noodzakelijk
is. Een geringe opblazing wordt toegepast
voor minder zware botsingen. Bij zwaardere
botsingen wordt een krachtiger opblazing
toegepast.
Deze auto is mogelijk uitgerust met een
gespsluitingsschakelaar voor de veiligheids-
gordel voor de bestuurders- en/of de voorpas-
sagiersstoel die registreert of de gordel is
vastgegespt. Met deze gespsluitingschake-
laar kan het niveau worden aangepast
waarmee de geavanceerde frontairbags
worden opgeblazen.
Deze auto kan zijn uitgerust met glijrailposi-
tiesensoren voor de bestuurders- en/of de
voorpassagiersstoel waarmee de mate van
opblazen van de geavanceerde voorairbags
op basis van de stoelpositie kan worden
aangepast.
Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
Installeer nooit een naar achteren
gericht kinderzitje op de voorstoel van
een auto. Gebruik alleen een naar
achteren gericht kinderzitje op de
achterbank. Als de auto niet is uitgerust
met een achterbank, transporteer dan
geen naar achteren gericht kinderzitje in
die auto.
Als de frontairbag aan de passagierszijde
wordt opgeblazen, kan een kind van 12
of jonger, maar ook een kind in een
kinderzitje tegen de rijrichting in, ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd) WAARSCHUWING!
Er mogen geen voorwerpen op of nabij
het airbagpaneel op het instrumentenpa-
neel of het stuur worden geplaatst,
omdat deze letsel kunnen veroorzaken
bij botsingen waarbij de airbag wordt
opgeblazen.
Plaats niets op of rond de airbagpanelen
en probeer deze nooit handmatig te
openen. Anders is het mogelijk dat u de
airbags beschadigt. Bovendien kunt u
letsel oplopen doordat de airbags moge-
lijk niet meer functioneren. De
beschermpanelen van de airbagkussens
gaan alleen open als de airbags worden
opgeblazen.
Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de
juiste wijze te beschermen. Bij sommige
aanrijdingen worden de airbags niet
opgeblazen. Draag uw veiligheidsgordels
altijd, ook als uw auto is uitgerust met
airbags.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 119
VEILIGHEID
120
Werking frontairbags
De frontairbags zijn ontworpen om extra
bescherming te bieden als aanvulling op de
veiligheidsgordels. Frontairbags zijn niet
bedoeld voor het verminderen van het risico
op letsel bij botsingen van achteren,
botsingen van opzij of over de kop slaan. De
frontairbags worden niet bij alle frontale
botsingen geactiveerd. Dit geldt ook voor
sommige frontale botsingen die ernstige
schade aan het voertuig tot gevolg hebben,
zoals bepaalde aanrijdingen tegen palen,
aanrijdingen waarbij de auto onder een
vrachtwagen terechtkomt en aanrijdingen
onder een hoek.
Daarentegen kunnen frontairbags, afhanke-
lijk van de aard van de botsing en de plaats
waar het voertuig wordt geraakt, opgeblazen
worden bij aanrijdingen die geringe schade
aan de voorkant van het voertuig tot gevolg
hebben, maar die aanvankelijk een grote
afname van de snelheid veroorzaken.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de
snelheid van het voertuig en de schade op
zichzelf geen goede indicatoren voor de
noodzaak van het wel of niet opblazen van
een airbag.Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen
noodzakelijk voor uw bescherming en om uw
lichaam in de juiste positie te houden, uit de
buurt van een airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (OCR) zendt een signaal
naar de opblaasmodules wanneer een
botsing wordt gedetecteerd waarbij de fron-
tairbags moeten worden geactiveerd. Een
grote hoeveelheid niet-giftig gas wordt gege-
nereerd om de frontairbags op te blazen.
Het afdekpaneel op de stuurwielnaaf en op
de rechterbovenzijde van het instrumenten-
paneel komen los en worden verwijderd
terwijl de airbags volledig worden opge-
blazen. De frontairbags worden binnen een
oogwenk volledig opgeblazen. De frontair-
bags lopen vervolgens snel leeg terwijl ze de
bestuurder en de voorpassagier bescherming
bieden.
Kniebescherming
De kniebescherming helpt de knieën van de
bestuurder en de voorpassagier te
beschermen en hen correct te laten zitten bij
het eventueel opblazen van de frontairbags.
Extra knieairbag aan bestuurderszijde
Deze auto is aan de bestuurderszijde voor-
zien van een knieairbag, die zich in het
instrumentenpaneel onder de stuurkolom
bevindt. De extra knieairbag aan bestuur-
derszijde biedt meer bescherming en werkt
bij frontale aanrijdingen samen met de
veiligheidsgordels, de gordelspanners en de
frontairbags.
Aanvullende zijairbags
Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB's) —
indien aanwezig
Dit voertuig is mogelijk ook uitgerust met
aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB's).
Raadpleeg de onderstaande informatie
wanneer uw voertuig is uitgerust met aanvul-
lende zijairbags in de stoelen (SAB's).
WAARSCHUWING!
U mag nooit in de kniebeschermingen
boren of snijden of deze op een andere
manier bewerken.
Monteer geen accessoires op de kniebe-
schermingen zoals alarmverlichting,
audio-installaties, 27 MC-apparatuur,
enz.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 120
VEILIGHEID
122
indien er zich voorwerpen bevinden in het
gebied waar de gordijn-zijairbags worden
opgeblazen. Kinderen lopen een nog hoger
risico van letsel door een geactiveerde
airbag.
De SABIC's (indien aanwezig) kunnen helpen
bij het beperken van het risico van gedeelte-
lijk of volledig uit het voertuig geslingerd
worden van inzittenden dóór de zijruiten bij
bepaalde zijdelingse botsingen.Zijdelingse botsingen
De zijairbags zijn ontworpen om te worden
geactiveerd bij bepaalde zijdelingse
botsingen. De controller van het beveiligings-
systeem voor inzittenden (ORC) bepaalt op
basis van de aard en ernst van een botsing of
de zijairbags moeten worden opgeblazen. De
sensoren voor zijdelingse botsingen helpen
de controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bij het bepalen van de juiste
reactie op de botsingen. Het systeem is geka-
libreerd om de zijairbags aan de zijde van de
botsing van het voertuig te activeren bij
botsingen waarbij bescherming van de inzit-
tenden door zijairbags noodzakelijk is. Bij
een zijdelingse botsing worden de zijairbags
onafhankelijk geactiveerd; bij een botsing
aan de linkerzijde worden alleen de zijair-
bags links geactiveerd en bij een botsing aan
de rechterzijde alleen de zijairbags rechts.
Beschadiging van de auto is op zichzelf geen
goede indicatie of activering van de zijair-
bags al dan niet vereist was.
De zijairbags worden niet bij alle zijdelingse
botsingen geactiveerd, zoals sommige aanrij-
dingen onder bepaalde hoeken of bij
bepaalde zijdelingse botsingen die geen
invloed hebben op het interieur. De zijair-
bags kunnen worden geactiveerd tijdensbotsingen onder een hoek of frontale
botsingen, waarbij de frontairbags worden
geactiveerd.
Zijairbags vormen een aanvulling op de veilig-
heidsgordels. Zijairbags worden sneller opge-
blazen dan u met uw ogen kunt knipperen.
WAARSCHUWING!
Stapel apparatuur, bagage of andere
lading niet dermate hoog op dat het
opblazen van de gordijn-zijairbags wordt
geblokkeerd. De bekleding boven de
zijruiten waar de gordijn-zijairbags en
het opblaaspad zich bevinden, moet vrij
van obstakels blijven.
Om de gordijn-zijairbags naar behoren te
laten werken, geen accessoires in uw
auto installeren die het dak kunnen
veranderen. Voeg later geen open dak toe
aan uw voertuig. Monteer geen daktrans-
portsystemen waarbij permanente beves-
tigingen nodig zijn (bouten of schroeven)
voor montage op het autodak. Boor nooit
in het autodak, om welke reden dan ook.
WAARSCHUWING!
Inzittenden, waaronder kinderen, die tegen of
heel dicht bij zijairbags zitten, kunnen
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen. Inzit-
tenden, waaronder kinderen, dienen nooit
tegen het portier, de zijruiten of het gebied
waar de zijairbags worden opgeblazen aan te
leunen of in slaap te vallen, ook niet als zij in
een babyzitje of kinderzitje zitten.
Veiligheidsgordels (en kinderzitjes indien van
toepassing) zijn bij alle ongevallen noodzake-
lijk voor uw bescherming. Ze houden u ook op
uw plaats, uit de buurt van een zijairbag die
wordt opgeblazen. Voor de beste bescher-
ming van de zijairbags, moeten inzittenden
hun veiligheidsgordels naar behoren dragen
en rechtop zitten met hun rug tegen hun
stoel. Kinderen moeten naar behoren worden
vastgegespt in een kinderzitje of zitverhoger,
afgestemd op de grootte van het kind.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 122
123
OPMERKING:
De airbagpanelen zijn in de interieurbekle-
ding nauwelijks zichtbaar, maar springen
open tijdens het opblazen van de airbag.
Over de kop slaan van het voertuig (indien
uitgerust met systeem voor detectie van over de
kop slaan)
Zijairbags en gordelspanners zijn ontworpen
om te worden geactiveerd bij bepaaldegevallen van over de kop slaan van de auto
(indien uitgerust met detectie van over de
kop slaan). De controller van het beveili-
gingssysteem voor inzittenden (ORC) bepaalt
op basis van de aard en ernst van een
bepaalde kanteling of activering noodzakelijk
is. Beschadiging van de auto is op zichzelf
geen goede indicatie of activering van de
zijairbags en gordelspanners al dan niet
vereist was.
De zijairbags en gordelspanners worden niet
altijd geactiveerd wanneer de auto over de
kop slaat. Het systeem voor detectie van over
de kop slaan bepaalt of de het voertuig
mogelijk over de kop slaat en of activering
noodzakelijk is. Als het voertuig over de kop
slaat of bijna over de kop slaat en het
systeem moet worden geactiveerd, activeert
het systeem voor detectie van over de kop
slaan de zijairbags en de gordelspanners aan
beide zijden van het voertuig.
De gordijn-zijairbags kunnen helpen bij het
beperken van het risico van gedeeltelijk of
volledig uit de auto geslingerd worden van
inzittenden dóór de zijruiten bij bepaalde
zijdelingse botsingen of het over de kop
slaan van de auto.
Componenten van het airbagsysteem
OPMERKING:
De controller van het beschermingssysteem
voor de inzittenden (ORC) controleert de
interne circuits en de bedrading van de
onderstaande elektrische componenten van
het airbagsysteem:
Controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Stuurwiel en stuurkolom
Instrumentenpaneel
Kniebescherming
Bestuurders- en passagiersairbags
Gespsluitingschakelaar voor veiligheids-
gordels
Aanvullende zijairbags
Aanvullende knie-airbags
Sensoren voor frontale en zijdelingse
botsingen
Gordelspanners
Glijrailpositiesensoren
WAARSCHUWING!
Zijairbags hebben ruimte nodig om te
worden opgeblazen. Leun niet tegen het
portier of het raam. Zit rechtop op het
midden van de stoel.
Als u zich tijdens het activeren te dicht
bij de zijairbags bevindt, kunt u ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Als u alleen op de zijairbags vertrouwt,
kan dit bij een aanrijding leiden tot
ernstig letsel. De zijairbags werken in
combinatie met uw veiligheidsgordel om
u op de juiste wijze te beschermen. Bij
sommige aanrijdingen worden de zijair-
bags niet opgeblazen. Draag altijd uw
veiligheidsgordel, ook als uw auto is
uitgerust met zijairbags.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 123
STARTEN EN RIJDEN
174
(Vervolgd)
ADAPTIEVE CRUISE CONTROL
(ACC) — INDIEN AANWEZIG
Als uw voertuig is uitgerust met adaptieve cruisecon-
trol (ACC), werken de bedieningselementen precies
hetzelfde als bij de cruisecontrol, met slechts enkele
uitzonderingen. Met deze optie kunt u een bepaalde
afstand instellen die u wilt handhaven tussen u en de
voorligger.
Schakelaars van Adaptive Cruise Control OPMERKING:
Als de sensor geen voor u rijdend voertuig
detecteert, houdt ACC een vaste inge-
stelde snelheid aan.
Wanneer de ACC-sensor een voor u rijdend
voertuig detecteert, zorgt ACC dat uw auto
automatisch iets afremt of versnelt (maxi-
maal tot de oorspronkelijk ingestelde snel-
heid) om een vooraf ingestelde volgafstand
aan te houden, waarbij de snelheid wordt
aangepast aan de snelheid van uw voor-
ligger.
1 — Normale cruisecontrol (vaste snelheid)
aan/uit
2 — SET (+)/Accel
3 — RES/Resume
4 — SET (-)/Decel
5 — Ingestelde afstand vergroten
6 — Adaptieve cruisecontrol (ACC) aan/uit
7 — Ingestelde afstand verkleinen
8 — CANC/Cancel
WAARSCHUWING!
Adaptieve cruisecontrol (ACC) is een
systeem voor meer gebruiksgemak. Het
is geen systeem dat de taken en verant-
woordelijkheden van de bestuurder over-
neemt. De bestuurder blijft te allen tijde
verantwoordelijk voor het aanpassen van
zijn of haar rijstijl aan de weg-, verkeers-
en weersomstandigheden, rijsnelheid,
afstand tot de voorligger en - als belang-
rijkste - het bedienen van de remmen
voor veilig gebruik van de auto onder alle
omstandigheden. Veilig autorijden
vereist altijd uw volle aandacht. Het
negeren van deze waarschuwingen kan
een aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
Het ACC-systeem:
Reageert niet op voetgangers, tege-
moetkomend verkeer, en stilstaande
objecten (bijv. stilstaande voertuigen
in een file).
Houdt geen rekening met weg-,
verkeers- en weersomstandigheden en kent soms beperkingen als gevolg
van slecht zicht.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 174
177
Metrische snelheid (km/u)
Als u eenmaal op de knop SET (-) drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 km/u
verlaagd. Met ieder volgend tikje op de
toets verlaagt u de snelheid met 1 km/u.
Als u deze toets ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid afnemen in stappen
van 10 km/u totdat u de toets loslaat. Op
het display van de instrumentengroep
wordt de snelheidsafname weergegeven.
OPMERKING:
Als u harder rijdt dan de ingestelde snel-
heid en op de toets SET (+) of SET (-)
drukt, wordt de huidige snelheid van het
voertuig de ingestelde snelheid van het
systeem.
Wanneer u de toets SET (-) gebruikt om de
snelheid te verlagen, maar het voertuig
door het afremmen op de motor onvol-
doende vertraagt om de ingestelde snel-
heid te bereiken, zal het voertuig
automatisch worden afgeremd door remsy-
steem.
Het ACC-systeem remt het voertuig
volledig af tijdens volgen van een doel-
voertuig. Als een voorliggend voertuig met
ACC een doelvoertuig volgt tot stilstand, moet de bestuurder na twee seconden op
de toets RES (hervatten) drukken of het
gaspedaal bedienen om ACC weer in te
schakelen met de bestaande ingestelde
snelheid.
Het ACC-systeem handhaaft de ingestelde
rijsnelheid als u op een helling of afdaling
rijdt. Een kleine snelheidsverandering op
lichte hellingen is echter normaal. Tijdens
het rijden op een helling of afdaling kan de
transmissie terugschakelen. Dit is normaal
en noodzakelijk om de ingestelde rijsnel-
heid aan te houden. Bij het rijden bergop-
waarts en bergafwaarts zal het
ACC-systeem worden uitgeschakeld als de
temperatuur van de remmen hoger wordt
dan het normale bereik (oververhit).
Volgafstand instellen in ACC
De volgafstand voor de ACC kan worden inge-
steld door de instelling van de volgafstand te
variëren tussen vier balken (grootst), drie
balken (groot), twee balken (normaal) en één
balk (klein). Aan de hand van deze instel-
waarde voor de volgafstand en de rijsnelheid
berekent ACC de afstand tot uw voorligger.
Deze afstand wordt ingesteld. Deze afstands-
instelling verschijnt op het display in de
instrumentengroep.
Om de instelling van de volgafstand te
verhogen, drukt u kort op de knop Afstand
Instellen — Verhogen. Telkens wanneer de
knop wordt ingedrukt, wordt de instelling van
de volgafstand verhoogd met één balk
(groter).
Om de instelling van de volgafstand te
verlagen, drukt u kort op de knop Afstand
Instellen — Verlagen. Telkens wanneer de
knop wordt ingedrukt, wordt de instelling van
de volgafstand verlaagd met één balk
(kleiner).
PARKSENSE
PARKEERSENSOREN
ACHTER — INDIEN
AANWEZIG
ParkSense parkeersensoren achter zorgen
voor zichtbare en hoorbare aanwijzingen
m.b.t. de afstand tussen de achterzijde van
de auto en een gedetecteerd obstakel bij het
achteruitrijden (bijv. tijdens een parkeerma-
noeuvre). De auto wordt mogelijk automa-
tisch geremd wanneer achteruit wordt
ingeparkeerd en het systeem een mogelijke
botsing met een obstakel detecteert. Raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van Ucon-
nect" in het hoofdstuk "Multimedia"
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 177
STARTEN EN RIJDEN
178
instructieboekje voor informatie over het in-
en uitschakelen van de rembekrachtiging
achter.
Zie de "Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense" in dit hoofdstuk voor de beper-
kingen van dit systeem en aanbevelingen.
Wanneer u de contactschakelaar in de stand
ON/RUN zet, wordt door ParkSense automa-
tisch de systeemstatus (ingeschakeld of
uitgeschakeld) hersteld die actief was
voordat het contact werd uitgeschakeld.
ParkSense sensoren
De vier ParkSense sensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden,
bewaken het gebied achter de auto dat
binnen het zichtveld van de sensoren valt. De
sensoren kunnen in horizontale richting
obstakels op een afstand van ongeveer 30 tot
200 cm (12 tot 79 inch) van het achterpa-
neel/de achterbumper detecteren, afhanke-
lijk van de plaats, het type en de richting van
het obstakel.
ParkSense waarschuwingsscherm
Het ParkSense waarschuwingsdisplay wordt
alleen weergegeven wanneer "Sound and
Display" (Geluid en weergave) wordt geselec-
teerd in het deel met door de klant te
programmeren functies van het Uconnect
systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Het ParkSense waarschuwingsscherm
bevindt zich op het display in de instrumen-
tengroep. Het zorgt voor visuele waarschu-
wingen om de afstand tussen de achterzijde
- bumper en het gedetecteerde obstakel weer
te geven.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw instru-
mentenpaneel leren kennen" in het
instructieboekje voor meer informatie.
ParkSense in- en uitschakelen
ParkSense kan worden in- en uitgeschakeld
met de ParkSense schakelaar, die zich onder
het Uconnect scherm bevindt.Wanneer de ParkSense schakelaar
wordt ingedrukt om het systeem uit
te schakelen, wordt in de instru-
mentengroep gedurende ongeveer
vijf seconden de melding "PARKSENSE OFF"
(parkeerhulp uitgeschakeld) weergegeven.
Als de schakelhendel in de stand REVERSE
wordt gezet en het systeem is uitgeschakeld,
wordt op het display in de instrumenten-
groep de melding "PARKSENSE OFF"
(parkeerhulp uitgeschakeld) weergegeven
zolang de schakelhendel in REVERSE staat.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw instru-
mentenpaneel leren kennen" in het
instructieboekje voor meer informatie.
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort en blijft de
LED vervolgens branden.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 178
179
(Vervolgd)
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van
sneeuw, ijs, modder en vuil om te zorgen
dat het ParkSense systeem correct werkt.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van ParkSense nadelig beïnvloeden.
Wanneer u ParkSense uitschakelt, wordt
in de instrumentengroep de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitge-
schakeld) weergegeven. Zodra u Park-
Sense uitschakelt, blijft het systeem
bovendien uitgeschakeld totdat u het weer
inschakelt, zelfs als u het contact uit- en
inschakelt.
Als u de schakelhendel in REVERSE zet
en ParkSense is uitgeschakeld, wordt op
het display in de instrumentengroep de
melding "PARKSENSE OFF" (ParkSenseuitgeschakeld) weergegeven zolang de
schakelhendel in REVERSE staat.
ParkSense, indien ingeschakeld, zal het
volume van de radio verlagen wanneer het
systeem een geluidssignaal voortbrengt.
Reinig de ParkSense sensoren regelmatig,
maar let daarbij op dat u geen krassen of
andere schade toebrengt. De sensoren
mogen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontreiniging van
de sensoren kan ertoe leiden dat het
systeem niet goed werkt. Het ParkSense
systeem kan obstakels achter de auto/
bumper over het hoofd zien of abusievelijk
aangeven dat er een obstakel achter de
auto/bumper aanwezig is.
Gebruik de ParkSense schakelaar om het
ParkSense systeem uit te schakelen
wanneer voorwerpen, zoals fietsendragers,
trekhaken, enz., op minder dan 30 cm
(12 inch) vanaf de achterkant/achter-
bumper worden geplaatst. Als dit wel het
geval is, zal het systeem een nabijgelegen
object mogelijk interpreteren als een
sensorprobleem en wordt de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE SERVICE
REQUIRED" (parkeerhulp niet beschik-
baar, onderhoud noodzakelijk) weerge-geven op het display in de
instrumentengroep.
ParkSense moet worden uitgeschakeld
wanneer de achterklep in de open stand
staat en de achteruitversnelling is inge-
schakeld. Een open achterklep zou ten
onrechte kunnen worden aangezien voor
een obstakel achter de auto.
WAARSCHUWING!
Ga altijd voorzichtig te werk tijdens het
achteruitrijden, ook als u ParkSense
gebruikt. Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar achteren
en wees bedacht op voetgangers, dieren,
andere voertuigen, obstakels en dode
hoeken, voordat u achteruitrijdt. U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en
dient uw aandacht voortdurend op de
omgeving te richten. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book Page 179