Waarschuwingslampje Wat het betekent
amberSTART&STOP-SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN / UITSCHAKELEN
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakelen: Er verschijnt een bericht op het display, waar voorzien, wanneer het systeem wordt
ingeschakeld.
Uitschakelen: Er verschijnt een waarschuwingslampje, waar voorzien, op het display wanneer het
Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld.
amberSTORING FIAT CODE SYSTEEM
Het waarschuwingslampje of symbool gaat branden om een storing van het Fiat CODE-systeem aan te
geven. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
amberSTORING PARKEERSENSOREN (PARK ASSIST)
Het waarschuwingslampje of symbool gaat branden als er een tijdelijke storing van de parkeersensoren is.
Als het probleem nog aanwezig is na het reinigen van de zone van de parkeersensoren, contact opnemen
met het Fiat Servicenetwerk.
amberWATER IN DIESELFILTER (Dieselversies)
Het lampje of symbool brandt continu tijdens het rijden (en er verschijnt een bericht op het display) om de
aanwezigheid van water in het Dieselfilter aan te geven.
22)
57
Groene waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampje Wat het betekent
groenINSCHAKELING "DUALDRIVE" ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
De indicatie CITY gaat aan wanneer de elektrische stuurbekrachtiging "Dualdrive" wordt ingeschakeld door
op de bijbehorende bedieningsknop te drukken. Als weer op de knop wordt gedrukt, verdwijnt het woord
CITY.
groenOVERSCHAKELEN NAAR BENZINE
(alleen bij LPG versies)
Het lampje gaat branden wanneer de motor op benzine werkt.
groenSTADSLICHT EN DIMLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht en het dimlicht worden ingeschakeld.
Met deze functie kunnen de koplampen gedurende 30, 60 of 90 seconden blijven branden nadat de
startinrichting in de stand STOP is gezet (functie "Follow me home").
groenMISTLAMPEN
Het lampje gaat branden wanneer de mistlampen voor worden ingeschakeld.
groenRICHTINGAANWIJZER LINKS
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, samen met de
rechter richtingaanwijzer, wanneer de knop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
60
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
SYMBOLEN EN BERICHTEN OP HET DISPLAY
Symbool Wat het betekent
roodMOTORKAP NIET GOED GESLOTEN
Het symbool gaat branden als de motorkap niet volledig gesloten is (voor versies/markten, waar
voorzien). Sluit de motorkap goed.
roodACHTERKLEP NIET GOED GESLOTEN
Het symbool gaat branden als de achterklep niet volledig gesloten is (voor versies/markten,
waar voorzien). Sluit de achterklep correct.
amberSTORING MOTOROLIEDRUKSENSOR
Het symbool gaat continu branden en er verschijnt een bericht op het display als er een storing
van de motoroliedruksensor is.
amberSTORING REGENSENSOR
Het symbool gaat branden als er een storing van de regensensor is. Neem zo snel mogelijk
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
amberINWERKINGTREDING BRANDSTOFAFSLUITSYSTEEM
Het symbool gaat branden in geval van de inwerkingtreding van de afsluiter van de
brandstoftoevoer.
Zie, om het brandstofafsluitsysteem weer in te schakelen, de beschrijving in het deel
"Brandstofafsluitsysteem" in het hoofdstuk "Noodgevallen". Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de brandstoftoevoer nog steeds niet hersteld kan worden.
amberSTORING AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER
Het symbool gaat branden in geval van een storing van de afsluiter van de brandstoftoevoer.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
amberSTORING START&STOP SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Het symbool gaat branden om een storing van het Start&Stopsysteem aan te geven. Op het
display verschijnt een bijbehorend bericht. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
62
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Symbool Wat het betekent
amberDit symbool gaat branden om aan te duiden dan het koppelingspedaal ingedrukt moet worden
om het starten in te schakelen voor versies met handmatige versnellingsbak. Voor versies met
automatische transmissie, duidt dit erop het rempedaal in te drukken.
amberWAARSCHUWING LAAG NIVEAU ADDITIEF DIESELUITSTOOT (UREUM)
(voor bepaalde versies/markten)
Het symbool laag UREUM-peil (additief voor dieseluitstoot) gaat branden wanneer het
UREUM-peil laag is.
Vul het UREUM-reservoir zo snel mogelijk met minstens 5 liter UREUM. Als UREUM aan het
reservoir bijgevuld wordt terwijl het peil in het reservoir gelijk aan nul is, kan het zijn dat u
2 minuten moet wachten voordat u het voertuig kunt starten.
witHet gaan branden van dit symbool suggereert naar een hogere of lagere versnelling te
schakelen.
witSNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN
Het (witte) symbool gaat branden wanneer de via het menu van het display ingestelde snelheid
(bijv. 110 km/h) wordt overschreden (de onderste waarde wordt afhankelijk van de ingestelde
snelheid bijgewerkt).
witSTART&STOP-SYSTEEM INSCHAKELEN
(voor bepaalde versies/markten)
Het symbool gaat branden om aan te geven dat de motor is uitgeschakeld door het
START&STOP-systeem.
witHOOGTEREGELING INSTELLING KOPLAMPEN
De hoogteregeling koplampen werkt met de startinrichting op MAR en ingeschakeld dimlicht.
Druk openop het bedieningspaneel.
65
RIJHULPSYSTEMEN
FULL BRAKE CONTROL
SYSTEEM
(indien aanwezig)
60) 61) 62)
27) 28) 29) 30) 31) 32) 34) 35)
Het Full Brake Control-systeem is een
HULPMIDDEL bij het voorkomen van
frontale aanrijdingen.
Het blijft de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om een veilige afstand te
houden en de snelheid van de auto aan
te passen aan het verkeer, het zicht en
de weersomstandigheden, ook als het
systeem is ingeschakeld.
Wacht NIET met afremmen totdat u een
waarschuwing van het systeem krijgt.
Als de bestuurder niet ingrijpt door het
rempedaal in te trappen, kan er een
aanrijding ontstaan.
Het Full Brake Control-systeem kan
geen voetgangers, dieren of andere
voorwerpen waarnemen die de
rijrichting doorkruisen, evenmin als
auto's die uit de tegengestelde richting
komen.
Het Full Brake Control-systeem bestaat
uit een radar die zich achter de
voorbumper fig. 61 bevindt.In het geval van een dreigende botsing
kan het systeem ingrijpen door de auto
automatisch af te remmen om een
botsing te voorkomen of de gevolgen
daarvan te beperken.
Als het systeem het risico van een
botsing vaststelt, krijgt de bestuurder
een geluidssignaal en visuele meldingen
in de vorm van speciale berichten op
het display van het instrumentenpaneel.
De waarschuwingen zijn bedoeld om de
bestuurder tijdig te laten reageren, om
een mogelijke aanrijding te voorkomen
of de gevolgen daarvan te beperken.
Als vervolgens geen actie door de
bestuurder wordt ondernomen, kan het
systeem ingrijpen door automatisch te
remmen en zo de gevolgen van de
aanrijding te beperken. Als wordt
vastgesteld dat de druk die de
bestuurder op het gaspedaal uitoefent
onvoldoende is, kan het systeemingrijpen om de reactie van het
remsysteem te verbeteren, zodat de
snelheid van de auto verder wordt
verlaagd (extra assistentie tijdens het
remmen).
Versies uitgerust met Start&Stop
systeem: na afloop van de
automatische remingreep, zal het
Start&Stop systeem gaan werken zoals
beschreven in paragraaf "Start&Stop
systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden".
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak: na afloop van de
automatische remingreep kan de motor
haperen en afslaan, tenzij de bestuurder
het koppelingspedaal intrapt.
Voor versies met geautomatiseerde
transmissie:blijft de laatst opgeslagen
versnelling na de remingreep
ingeschakeld. Het voertuig kan na een
automatisch stop van een paar
seconden opnieuw starten.
BELANGRIJK Nadat het voertuig
gestopt is, kunnen de remklauwen
gedurende ongeveer 2 seconden
geblokkeerd worden om
veiligheidsredenen. Zorg ervoor dat u
het rempedaal intrapt als de auto iets
vooruit mocht rijden.
61P2000076-000-000
73
BELANGRIJK
89)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en
tevens de inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
90)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met voorover gebogen
lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen
de rugleuning gedrukt.
91)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.92)Zie voor het uitschakelen van de
airbags via het menu van het
instrumentenpaneel, de beschrijving in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf
"Menuopties".
93)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
94)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten of
in het gebied van de Hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
95)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
96)Als, wanneer de startinrichting op MAR
is gedraaid, het waarschuwingslampje
niet gaat branden of tijdens het rijden
blijft branden, dan is er mogelijk een storing
in de veiligheidssystemen. In dat geval
kunnen de airbags of gordelspanners
mogelijk niet in werking treden bij een
botsing of, in een zeer beperkt aantal
gevallen, per ongeluk in werking treden.
Laat het systeem onmiddellijk controleren
door het Fiat Servicenetwerk alvorens
verder te rijden.
97)In sommige versies gaat in het geval
van een storing van de led
(bevindt zich
op de plaat van het instrumentenpaneel),
het lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden en de airbags aan
passagierszijde worden uitgeschakeld.
98)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
99)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.100)Laat na diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
101)Als de contactsleutel in stand MAR
staat, ook wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting
in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het
kind. Daarom moet de passagiersairbag
altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de
voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de startinrichting in
de stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.
104
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN.........107
DE AUTO PARKEREN.........108
PARKEERREM..............108
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........109
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK..........110
STOP/START-SYSTEEM.......113
SNELHEIDSBEGRENZER.......114
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL...........116
PARKEERSENSOREN.........118
ACHTERUITRIJCAMERA.......120
EEN AANHANGER TREKKEN. . . .122
TIPS VOOR HET RIJDEN.......123
TANKEN..................124
AdBlue -ADDITIEF (UREUM) VOOR
DIESELUITSTOOT...........130
106
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
Indien nodig, kunnen berichten met
aanwijzingen voor de startprocedure
weergegeven worden op het display.
PROCEDURE MOTOR
STARTEN
105) 106) 107) 108)
37) 38) 39) 40)
Versies met mechanische
versnellingsbak
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
draai de contactsleutel naar MAR,
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden -
wacht tot het waarschuwingslampje
uitgaat;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de startinrichting naar AVV en
laat deze los zodra de motor start;
als de motor niet binnen
10 seconden start, de contactsleutelweer naar STOP draaien en
10-15 seconden wachten alvorens de
startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
Versies met automatische
versnellingsbak
(indien aanwezig)
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in P (Parkeren) of N
(Vrijstand);
trap het rempedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de startinrichting naar AVV;
als de motor niet start, de
startinrichting weer naar STOP draaien
en 10-15 seconden wachten alvorens
de startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
STARTPROBLEMEN
105)
Belangrijke opmerkingen
Probeer de motor niet te starten door
het voertuig te slepen of te duwen.
Door de manoeuvre zou onverbrande
brandstof de katalysator binnen kunnendringen. Wanneer de motor gestart is,
zou dit in brand vliegen, waardoor de
katalysator oververhit en beschadigd
raakt.
Als de accu leeg is, kunt u het voertuig
starten door de accu te verbinden met
een hulpaccu of met die op een ander
voertuig met behulp van geschikte
kabels. Deze manoeuvre kan echter
gevaarlijk zijn indien ze niet correct
wordt uitgevoerd. Zie de aanwijzingen
in de paragraaf "Noodstart" in het
hoofdstuk "Noodgevallen".
BELANGRIJK
105)Probeer de motor niet te starten door
brandstof of andere brandbare vloeistof in
de luchtinlaat van het gasklephuis te
gieten: dit kan de motor beschadigen en
mensen in de buurt verwonden.
106)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
107)De rembekrachtiging werkt niet zolang
de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht dan normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
108)Probeer de motor nooit te starten
door de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
de katalysator worden beschadigd.
107