EEN AANHANGER
TREKKEN
(voor bepaalde versies/markten)
141) 142)
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Voor het trekken van caravans of
aanhangers moet de auto voorzien zijn
van een goedgekeurde trekhaak en
een geschikte elektrische installatie. De
trekhaak moet door gespecialiseerd
personeel worden gemonteerd dat ook
de noodzakelijke documenten voor
het rijden op de openbare weg zal
afgeven.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger of caravan wordt
gereduceerd. Ook de remafstand wordt
langer en er is meer tijd nodig om in te
halen. Schakel een lage versnelling in bij
een helling omlaag om een continu
gebruik van de rem te voorkomen.Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van de auto proportioneel wordt
gereduceerd. Om er zeker van te zijn
dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op het kenteken
van het voertuig vermeld) niet wordt
overschreden, moet er rekening mee
gehouden worden dat deze waarde
betrekking heeft op het toelaatbaar
gewicht van de volgeladen
aanhangwagen, inclusief accessoires
en bagage.
Respecteer de lokale
snelheidsbeperkingen voor auto’s met
aanhanger. Rijd in geen geval harder
dan 100 km/h.
BELANGRIJK De motor moet lopen
wanneer extra ladingen, m.u.v. de
buitenverlichting, worden gebruikt.
BELANGRIJK Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk voor de
montage van de trekhaak.
BELANGRIJK
141)Het ABS waarmee de auto is
uitgerust heeft geen controle over het
remsysteem van de aanhanger. Wees dus
bijzonder voorzichtig op gladde wegen.
142)Probeer nooit de remwerking van de
aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen
aan het remsysteem van het voertuig uit
te voeren. Het remsysteem van de
aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn
van het hydraulisch systeem van het
voertuig.
121
BELANGRIJK
148)Als de zekering opnieuw doorbrandt,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
149)Vervang een doorgebrande zekering
nooit door metalen draden of ander
materiaal.
150)Vervang een zekering nooit door een
exemplaar met een grotere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR.
151)Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE,
MIDIFUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
152)Controleer voordat een zekering
wordt vervangen, of de contactsleutel
verwijderd is en of alle stroomverbruikers
uitstaan en/of zijn ontkoppeld.
153)Als een hoofdzekering voor
veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem,
remsysteem), motorsysteem (motor,
versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
52)Als de motorruimte moet worden
schoongespoten, voorkom dan dat de
waterstraal rechtstreeks op de
zekeringenkast in de motorruimte wordt
gericht.
EEN WIEL
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
154) 155) 156) 157) 158) 159) 160) 161) 162)
KRIK
Het is nuttig om het volgende te weten:
de krik weegt 1,76 kg;
de krik behoeft geen afstelling;
de krik niet kan worden gerepareerd:
in geval van een defect moet de krik
door een origineel exemplaar worden
vervangen;
afgezien van de slinger mag geen
enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd worden.
ONDERHOUD
voorkom dat er vuil op de
“wormschroef” terechtkomt;
zorg ervoor dat de "wormschroef"
altijd gesmeerd is;
breng nooit wijzigingen aan de krik
aan.OMSTANDIGHEDEN
WAARBIJ DE KRIK NIET
MAG WORDEN GEBRUIKT
bij temperaturen lager dan -40°C op
een ondergrond van zand of modder
op ongelijke ondergrond
op steile wegen
onder extreme
weersomstandigheden: onweer,
tyfonen, orkanen, sneeuwstormen,
stormen, enz.
in direct contact met de motor of
voor reparaties onder de auto
op schepen.
DE AUTO OPKRIKKEN EN
HET WIEL VERWISSELEN
Ga als volgt te werk om een wiel te
vervangen:
stop het voertuig op een plek die
niet gevaarlijk is voor het verkeer en
waar het wiel op veilige wijze vervangen
kan worden. De grond moet zo
mogelijk vlak en voldoende compact
zijn;
zet de motor af, trek de handrem
aan en schakel de 1e versnelling of de
achteruit in. Doe het reflecterende
veiligheidsvest (wettelijk verplicht) aan
voordat u uit de auto stapt;
til de mat op de vloer van de
bagageruimte op;
maak de bevestiging B fig. 112 los;
137
neem de gereedschapshouder C fig.
112 en zet deze dicht bij het te
verwisselen wiel;
pak het ruimtebesparende
reservewiel D fig. 112;
voor auto's met wieldeksel: plaats,
om kracht te zetten, de bijgeleverde
schroevendraaier in de sleuf op de
buitenrand;
voor auto's met 15” stalen velgen en
sierlijke wieldoppen: pak het
extractiegereedschap A fig. 113 uit de
opbergruimte voor het Instructieboek;
163)
houd het extractiegereedschap met
twee vingers vast, breng het lipje
tussen de band en de naafdop A fig.
114 en trek het naar u toe, loodrecht
op het wiel;
voor auto's met lichtmetalen velgen:
verwijder de vastgeklemde naafdop
met de bijgeleverde schroevendraaier;
draai met de bijgeleverde sleutel de
wielbouten van het te verwisselen
wiel een slag los;
als de auto uitgerust is met zijskirts,
moet de krik gekanteld worden om
onder de auto gevoerd te kunnen
worden (zoals getoond in fig. 115);
53)
draai aan de krikslinger om deze
deels te openen ;
plaats de krik naast het te repareren
wiel op het referentiepunt
op de
langsligger;
Het voorwiel optillen: fig. 116.
Het achterwiel optillen: fig. 117.
zorg ervoor dat de krik fig. 118
correct geplaatst is;
waarschuw alle omstanders dat de
auto wordt opgekrikt; zorg dat niemand
in de buurt van de auto komt tot deze
weer helemaal op grond staat;
112F0S0127
113F0S0671
114F0S0670
115F0S0328
138
NOODGEVALLEN
zet de naafdop vast met een axiale
kracht op verschillende punten zoals
getoond in fig. 119 om de correcte
koppeling tussen wieldeksel en wiel
mogelijk te maken.
Voor auto's met 15” stalen velgen en
sierlijke wieldoppen:
163)
zodra het normale wiel geplaatst is
het vastgeklemde deksel inbrengen
en de sleuf met het opblaasventiel
uitlijnen;
plaats het interne deel van het
wieldeksel op de velg;
zet de naafdop vast met een axiale
kracht op verschillende punten zoals
getoond in fig. 120 om de correcte
koppeling tussen wieldeksel en wiel
mogelijk te maken.Versies met lichtmetalen velgen
Ga als volgt te werk:
monteer het wiel op de naaf en draai
met de bijgeleverde sleutel de bouten
vast;
breng het voertuig omlaag en
verwijder de krik;
draai de wielbouten afwisselend
helemaal vast met de bijgeleverde
sleutel;
monteer de vastgeklemde naafdop,
en zorg er daarbij voor dat het
referentiegat op het wiel samenvalt met
de referentiepen op de naafdop.
BELANGRIJK Indien onjuist
gemonteerd, kan de naafdop loskomen
tijdens het rijden.
BELANGRIJK
154)Het ruimtebesparende reservewiel
(voor bepaalde versies/markten) is
specifiek voor de auto; monteer het niet op
andere auto’s en monteer ook geen
ruimtebesparende reservewielen afkomstig
van andere auto’s. Gebruik het
ruimtebesparende reservewiel alleen in
noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan
strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan
80 km/h.
155)Op de thuiskomer is een oranje sticker
aangebracht waarop de belangrijkste
waarschuwingen over het gebruik en de
betreffende beperkingen zijn vermeld. Deze
sticker mag nooit verwijderd of afgedekt
worden. Op de sticker staan de volgende
aanwijzingen in vier talen: “Waarschuwing!
Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h!
Vervang het noodreservewiel zo snel
mogelijk door het standaard wiel. Dek deze
aanwijzingen niet af." Monteer nooit een
wieldeksel op de thuiskomer.
156)Als het gemonteerde velgtype wordt
vervangen (lichtmetalen in plaats van stalen
velgen of vice versa), moeten ook alle
wielbouten worden vervangen door bouten
met een lengte die geschikt is voor het
velgtype.
119F0S0632
120F0S0669
140
NOODGEVALLEN
157)Waarschuw de andere weggebruikers
voor de stilstaande auto conform de
plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz.
Alle inzittenden moeten de auto verlaten,
vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand
van het verkeer wachten terwijl het wiel
wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen
als de auto op een helling of een slecht
wegdek stilstaat.
158)De rijeigenschappen van de auto
kunnen veranderen als een thuiskomer
wordt gebruikt. Vermijd bruusk optrekken
en remmen, scherpe stuurbewegingen
en snelle bochten. De levensduur van de
thuiskomer is ongeveer 3000 km. Hierna
moet de thuiskomer vervangen worden
door een nieuw exemplaar met identieke
eigenschappen. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een
ruimtebesparend reservewiel. Zorg ervoor
dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk
wordt gerepareerd en gemonteerd. Het
gebruik van twee of meer thuiskomers
is verboden. Smeer de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.159)De krik is een gereedschap dat
ontwikkeld en ontworpen is voor
het vervangen van een wiel, als een band
lek of beschadigd raakt, op het voertuig
waarbij de krik is geleverd of bij voertuigen
van hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv.
om andere modellen voertuigen of andere
dingen op te krikken, is ten strengste
verboden. Gebruik hem nooit voor
onderhoud of reparaties onder het voertuig
of om winterbanden te verwisselen voor
zomerbanden of andersom. Zorg dat u zich
nooit bevindt onder het opgekrikte
voertuig. Als er werk onder het voertuig
verricht moet worden, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk. Onjuiste
plaatsing van de krik kan er toe leiden
dat het voertuig eraf valt: gebruik
hem alleen op de aangegeven plaatsen.
Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten
dan is aangegeven op het plaatje op de
krik. Start de motor nooit wanneer het
voertuig opgekrikt is. Als het voertuig meer
dan noodzakelijk is opgekrikt, kan alles
onstabieler worden, met het risico dat het
voertuig met een harde klap omlaag komt.
Dus, hef het voertuig slechts zo hoog op
als nodig is om de zone van het reservewiel
te kunnen bereiken.
160)Er kunnen geen sneeuwkettingen op
het noodreservewiel worden gemonteerd.
Dus in geval van een lekke voorband
(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen
gebruikt moeten worden, moet een
achterwiel aan de voorkant worden
gemonteerd en moet de thuiskomer aan de
achterkant worden gemonteerd. Op die
manier kunnen, met twee normale
aandrijfwielen aan de voorkant,
sneeuwkettingen gemonteerd worden om
deze noodsituatie op te lossen.161)Als de naafdop niet goed gemonteerd
is, kan het tijdens het rijden losraken.
Voer nooit werkzaamheden aan het ventiel
uit. Steek nooit gereedschap tussen de
velg en de band. Controleer regelmatig de
spanning van zowel de banden als de
thuiskomer, in overeenstemming met de
spanningswaarden die zijn aangegeven in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
162)Het is extreem gevaarlijk een wiel te
proberen te vervangen aan de zijkant
van het voertuig vlak naast een rijbaan:
zorg ervoor dat het voertuig op een
voldoende afstand van de weg staat, om te
vermijden overreden te worden.
163)Wees zeer voorzichtig bij het
verwijderen/opnieuw plaatsen van side
member door de nabijheid van de
remschijf. Wij adviseren het gebruik van
hittebestendige handschoenen.
BELANGRIJK
53)Zorg voor voldoende werkruimte bij het
opkrikken om schaafwonden aan uw
hand door contact met de grond te
voorkomen. Ook de bewegende delen van
de krik ("wormschroef" en gewrichten)
kunnen verwondingen veroorzaken: raak
deze delen niet aan. In geval van
accidenteel contact met smeervet, het
betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
54)Neem zo snel mogelijk contact op
met het Fiat Servicenetwerk om het
correcte aanhaalkoppel van de wielbouten
te laten controleren.
141
km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Motorolie verversen en oliefilter vervangen (3) (O) (●)●●●●●
Bougie vervangen(4)●●●●●
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen(5)
Getande distributieriem vervangen (1.2 8V-versies)(5)
(3) Als het voertuig voornamelijk binnen de bebouwde kom gebruikt wordt of wanneer het aantal jaarlijks afgelegde kilometers minder dan 10.000 bedraagt, moeten
de motorolie en het oliefilter elk jaar vervangen worden.
(O) Aanbevolen werkzaamheden
(●) Verplichte werkzaamheden (4) Voor 0.9 TwinAir Turbo versies zijn de volgende zaken zijn van vitaal belang om de correcte werking te verzekeren: gebruik uitsluitend bougies diespeciaal
gecertificeerd zijn voor deze motoren (zie de informatie in de paragraaf “Motor” in het hoofdstuk “Technische gegevens”); houdt u strikt aan de
vervangingsintervallen van de bougies die vermeld zijn in het Geprogrammeerde Onderhoudsschema; geadviseerd wordt contact op te nemen met het FIAT
Servicenetwerk om de bougies te laten vervangen.
(5) Maximale kilometerstand: 120.000 km. Ongeacht de kilometerstand moet de riem om de 6 jaar vervangen worden. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, bijzonder zware weersomstandigheden, langdurig bij zeer lage of zeer hoge temperaturen, veel stadsritten,
langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de
afgelegde afstand.
154
ONDERHOUD EN ZORG
REGELMATIGE
CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofpeil;
ruitensproeiervloeistofpeil;
conditie en bandenspanning;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking van ruitensproeier/
wissersysteem en positie/slijtage van
ruitenwisserbladen van achterruit.
Elke 3.000 km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
Het gebruik van PETRONAS
LUBRICANTS producten wordt
aanbevolen, omdat deze speciaal voor
Fiat auto's zijn ontworpen en
geproduceerd (zie tabel “Inhouden” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”).
ZWAAR GEBRUIK VAN DE
AUTO
Wanneer het voertuig hoofdzakelijk
gebruikt wordt voor één van de
volgende bijzonder ruwe
omstandigheden:
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dan moeten de volgende controles
vaker worden uitgevoerd dan is
aangegeven in het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
156
ONDERHOUD EN ZORG
62)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLUUPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet
met andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
63)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het verdient aanbeveling de olie
en de filters te laten vervangen door het
Fiat Servicenetwerk.
4)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt aanbevolen de olie te laten
vervangen door het Fiat Servicenetwerk
waar deze op milieuvriendelijke wijze en in
overeenstemming met de wettelijke
voorschriften verwerkt wordt.
ACCU
Het voertuig is voorzien van een
onderhoudsarme accu: onder normale
gebruiksomstandigheden hoeft er
niet bijgevuld te worden met elektrolyt
en gedestilleerd water.
ACCULADING EN
ELEKTROLYTNIVEAU
CONTROLEREN
De werkzaamheden moeten uitgevoerd
worden zoals beschreven in dit
Instructieboek en uitsluitend door
gespecialiseerd personeel. Het bijvullen
mag uitsluitend door gespecialiseerd
personeel bij een Fiat Servicenetwerk
worden verricht.
180) 181)
DE BATTERIJ
VERVANGEN
Vervang indien nodig de accu door een
andere originele accu met dezelfde
specificaties.
Als de accu vervangen wordt door een
accu met andere specificaties, dan
zijn de onderhoudsintervallen die in het
“Onderhoudsschema” zijn vermeld,
niet meer geldig.Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de accu voor het onderhoud.
182) 183) 184)
64)
5)
STILSTAND VAN HET
VOERTUIG (VOERTUIGEN
MET START&STOP
SYSTEEM)
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed
worden aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
Ga hiervoor als volgt te werk: maak de
stekker A fig. 132 (door het indrukken
van knop B) van de sensor C voor
de bewaking van de accustatus op de
minklem D van de accu los. Deze
sensor mag nooit van de accu
losgemaakt worden, behalve als de
accu wordt vervangen.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
161