BELANGRIJK
117)Het noodreservewiel is specifiek voor
deze auto bestemd. Monteer het niet op
andere automodellen. Monteer ook geen
reservewielen van andere modellen op uw
auto. Gebruik het ruimtebesparende
reservewiel alleen in noodgevallen. Gebruik
het nooit langer dan strikt noodzakelijk en
rijd nooit harder dan 80 km/h. Op het
noodreservewiel is een oranje sticker
aangebracht waarop de belangrijkste
waarschuwingen over het gebruik en de
betreffende beperkingen zijn vermeld. Deze
sticker mag nooit verwijderd of afgedekt
worden. Monteer nooit een wieldeksel op het
noodreservewiel.118)Waarschuw de andere weggebruikers
voor de stilstaande auto conform de
plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz.
Alle inzittenden moeten de auto verlaten,
vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand
van het verkeer wachten terwijl het wiel
wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen als
de auto op een helling of een slecht wegdek
stilstaat.
119)Een gemonteerd reservewiel wijzigt de
rijeigenschappen van de auto. Vermijd
bruusk optrekken en remmen, scherpe
stuurbewegingen en snelle bochten. De
totale levensduur van het ruimtebesparende
reservewiel is ongeveer 3000 km. Hierna
moet de band vervangen worden door een
nieuw exemplaar van hetzelfde type.
Monteer nooit een standaard band op de
velg van een ruimtebesparend reservewiel.
Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk wordt gerepareerd en gemonteerd.
Het gebruik van twee of meer
ruimtebesparende reservewielen is
verboden. Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.120)De krik mag alleen gebruikt worden om
wielen te vervangen van de auto waarbij de
krik geleverd is of van auto's van hetzelfde
model. Gebruik de krik niet voor andere
doeleinden, zoals het opkrikken van andere
voertuigmodellen. Gebruik de krik nooit voor
het uitvoeren van reparaties onder het
voertuig. Door een verkeerde plaatsing van
de krik, kan het voertuig van de krik vallen.
Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten
dan is aangegeven op het plaatje op de krik.
Monteer nooit sneeuwkettingen op het
ruimtebesparende reservewiel. In geval van
een lekke voorband (aandrijfwiel), kan het
ruimtebesparende reservewiel op de
achteras en het standaard achterwiel op de
vooras worden gemonteerd. Zo heeft de
vooras twee normale wielen waarop
sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.
121)Als het wieldeksel niet juist
gemonteerd is, kan het loskomen wanneer
de auto rijdt. Voer nooit werkzaamheden aan
het ventiel uit. Steek nooit gereedschap
tussen de velg en de band. Controleer
regelmatig de spanning van de banden en
het noodreservewiel (zie hoofdstuk
"Technische gegevens").
103A0J0239C
125
PERIODIEKE CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof,
remvloeistof en ruitensproeiervloeistof;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter
Elke 3.000 km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
BELANGRIJK Om de correcte
oliehoeveelheid te weten te komen, altijd
controleren met gebruik van de peilstok.
Voer de controle uit met het voertuig
geparkeerd op effen terrein.
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
Als het voertuig vooral onder de volgende
omstandigheden wordt gebruikt:
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij lage
snelheden of als de auto lang niet wordt
gebruikt;
de volgende controles dienen vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven in
het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor op
conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen, balgen, bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
144
ONDERHOUD EN ZORG
stagnerend water op lange termijn de
auto kan beschadigen;
maak de carrosserie eerst nat met een
waterstraal onder lage druk;
was de carrosserie met een zachte
spons met een lichte zeepoplossing en
spoel de spons regelmatig uit;
spoel goed af met schoon water en
droog met een luchtstraal of een
zeemleren lap.
Droog de minder zichtbare delen (bijv.
randen van portieren, motorkap,
koplampranden) zorgvuldig, aangezien in
deze zones water makkelijker kan
stagneren. Was de auto nooit als hij in de
zon heeft gestaan of als de motorkap nog
warm is: de glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen moeten
op dezelfde wijze als de rest van het
voertuig gewassen worden.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Parkeer de auto zo min mogelijk onder
bomen; de hars die uit de bomen druppelt,
maakt de lak mat en vergroot de kans op
roestvorming.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat hierin
bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
Ruiten
Gebruik specifieke schoonmaakmiddelen
en schone, zachte doeken om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Veeg het binnenoppervlak
van de achterruit voorzichtig met een
doek af, en volg hierbij de richting van de
elektrische weerstandsdraden om de
achterruitverwarming niet te
beschadigen.
Koplampen
Gebruik een zachte, vochtige doek die in
water met een specifiek autowasmiddel
is gedrenkt.
BELANGRIJK Gebruik nooit aromatische
stoffen (bijv. benzine) of ketonen (bijv.
aceton) om de kunststof lampenglazen
van de koplampen te reinigen.
BELANGRIJK Als de auto met een
hogedrukreiniger wordt gewassen, moet
de straal op minstens 20 cm van de
koplampen worden gehouden.
Motorruimte
Spuit de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag
de waterstraal niet rechtstreeks op de
elektronische regeleenheden of op de
motoren van de ruitenwissers worden
gericht. Laat deze werkzaamheden
uitvoeren door een gespecialiseerd
bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de
motorruimte moet de contactsleutel in
de stand STOP staan en de motor koud
zijn. Controleer na het reinigen of deverschillende beschermingen (bijv.
rubberen doppen en kappen) niet
verwijderd of beschadigd zijn.
BELANGRIJK
5)Schoonmaakmiddelen verontreinigen het
milieu. Was het voertuig daarom op een
plaats waar het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
BELANGRIJK
44)Om de esthetische eigenschappen van
de lak te behouden, mogen er geen schuur-
en/of polijstmiddelen voor het reinigen van
het voertuig worden gebruikt.
156
ONDERHOUD EN ZORG
SNEEUWKETTINGEN
47)
Het gebruik van sneeuwkettingen moet
aan de plaatselijke voorschriften
voldoen. De sneeuwkettingen mogen
alleen op de voorwielen gemonteerd
worden (aandrijfwielen).
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
Gebruik sneeuwkettingen die weinig
ruimte innemen: voor 185/65 R15 88H
(waar anwezig), 195/55 R16 en
205/55 R16 banden, sneeuwkettingen
die maximaal 9 mm buiten het
bandprofiel uitsteken.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel
kunnen geen sneeuwkettingen
gemonteerd worden. Als een voorband
(aandrijfwiel) lek raakt en er
sneeuwkettingen gebruikt moeten
worden, verwijder dan een normaal wiel
van de achteras en monteer het
noodreservewiel op de achteras. Zo
heeft de vooras twee normale wielen
waarop sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.
BELANGRIJK
146)De maximumsnelheid voor
winterbanden met de indicatie “Q” is
160 km/h; 190 km/h voor winterbanden met
de indicatie “T” en 210 km/h voor
winterbanden met de indicatie"H". De
snelheidsbeperkingen moeten echter altijd
worden gerespecteerd.
147)Indien op de stalen velgen met
integrale wieldeksels (met veerbevestiging)
aftersales-banden met velgbeschermers
worden gemonteerd, dan mogen de
wieldeksels NIET worden gemonteerd. Het
gebruik van ongeschikte banden en
wieldeksels kan leiden tot een plotselinge
afname van de bandenspanning.
BELANGRIJK
47)Beperk de snelheid wanneer er
sneeuwkettingen zijn gemonteerd;
overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd kuilen,
trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen om de auto en
het wegdek niet te beschadigen.
172
TECHNISCHE GEGEVENS
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR
(indien aanwezig)
Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en de
realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn. Om de klanten de best mogelijke service te garanderen in
overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van voertuigen aan
het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun auto aan het einde van zijn levensduur zonder extra kosten
in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan worden ingeleverd zonder kosten voor de laatste houder of
eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft.
Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u als u een andere auto gaat aanschaffen, zich tot
een van onze dealers of tot een door FCA goedgekeurd inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn zorgvuldig
geselecteerd en bieden kwaliteitsservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte auto’s met respect voor het
milieu.
Voor meer informatie over deze inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u zich wenden tot een FCA Servicepunt, het
telefoonnummer in het garantieboekje bellen of naar de websites van de verschillende merken van FCA gaan.
187
OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL
Knop Interactie
Inkomend gesprek aannemen
Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten
Spraakherkenning inschakelen voor de Telefoonfunctie
Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven
Spraakherkenning onderbreken
Inkomend gesprek weigeren
Lopend telefoongesprek beëindigen
Microfoon tijdens een telefoongesprek uitschakelen/inschakelen
Inschakelen/uitschakelen van de Pauzefunctie voor CD, USB/iPod,Bluetooth®bronnen
Inschakelen/uitschakelen van de Mute-functie van de radio
+/-Regelen van het geluidsvolume: handsfree, tekstberichtenlezer, spraakberichten en muziekbronnen
Spraakherkenning inschakelen
Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven
Spraakherkenning onderbreken
Kort indrukken: (Radiomodus): selectie van volgende/vorige radiostation
Lang indrukken (Radiomodus): scannen van hogere/lagere frequenties tot de knop wordt losgelaten
Kort indrukken (CD, USB/iPod,Bluetooth®modus): selectie van vorige/volgende nummer
Ingedrukt houden (CD, USB/iPod,Bluetooth®-modus): snel vooruit-/terugspoelen tot de knop wordt
losgelaten
194
MULTIMEDIA
SYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN
Het systeem wordt in-/uitgeschakeld
door het indrukken van de
(ON/OFF)
toets/knop.
Draai de toets/knop respectievelijk
rechtsom/linksom om het radiovolume te
verhogen/verlagen.
RADIO (TUNER) MODUS
Druk op de RADIO-knop op het
voorpaneel om de radio in te schakelen.
Selecteer de golfband door te drukken op
de overeenkomende knop: “AM”, “FM” of
“DAB”.
Keuze golfband
Druk kort op de "AM/FM"-knop om over
te schakelen van AM naar FM en
andersom.
Als de DAB-tuner beschikbaar is, druk
dan kort op de "AM/FM", "AM/DAB",
"FM/DAB" knoppen om de gewenste
golfband te kiezen.
Aanwijzingen op het display
Nadat het gewenste radiostation is
gekozen, wordt de volgende informatie
op het display weergegeven:
Bovenaan: de lijst van opgeslagen
(voorkeuzes) radiostations wordt
weergegeven; het station dat momenteel
beluisterd wordt, is gemarkeerd.
In het midden: weergave van de naam
van het huidige radiostation en deknoppen om het vorige of het volgende
radiostation te selecteren.
Onderaan:radiostationselectie,
radioband, afstelling, informatie over
nummers and audio-instellingen.
Selectie van het volgende/vorige
radiostation
Om het gewenste radiostation te zoeken,
draai aan de BROWSE ENTER knop, druk
op deofknoppen of gebruik
de stuurwielknoppen
.
Als tijdens het vooruit zoeken het
systeem het einde van de band bereikt,
zal het automatisch stoppen bij het
station waar het zoeken is gestart.
Snel vorige/volgende radiostation
zoeken
Houd de knoppen
of
ingedrukt om het snel zoeken te
starten: wanneer de knop wordt
losgelaten, hoort men het eerste
radiostation waarop afgestemd kan
worden.
De radio afstemmen (AM/FM)
Druk op de "Afstem." knop op het display
en geef de frequentie van het
radiostation in met het toetsenbord op
het display.
In deze modus kunnen de knoppen + en –
gebruikt worden voor de fijnafstelling
van de frequentie.
Om een onjuist nummer te wissen (en hetcorrecte nummer van het station in te
voeren) op de knop
(Wissen)
drukken.
Na het laatste cijfer van het station te
hebben ingevoerd, wordt het scherm
uitgeschakeld en stemt het systeem
automatisch op het gekozen station af
(het nummer van het radiostation wordt
in het tekstvak "Afstem." getoond).
Het scherm verdwijnt automatisch na
5 seconden of handmatig, door op de
knoppen "OK" of "X" te drukken.
Afsluiten van het scherm "Direct
afstem"
Druk op de knop "Afsluit." of "Radio" op
het display om naar het hoofdscherm van
het systeem terug te keren.
DAB-Radio
(indien aanwezig)
Zodra de DAB-radiomodus is
geselecteerd, wordt op het display
informatie over het beluisterde station
getoond.
Selectie van het volgende/vorige
radiostation door:
aan de knop BROWSE ENTER te
draaien;
kort drukken op de knoppenof
op het display;
Bedieningstoetsen op het stuurwiel
controleren
.
Houd de knoppen
of
195
ingedrukt om snel door de lijst van
stations te lopen.
De knop "Browse" wordt gebruikt om
het volgende te tonen:
de lijst van alle DAB-stations;
de lijst van de stations gefilterd op
"Genres";
de lijst van de stations gefilterd op
"Ensembles" (broadcastgroep).
Instelling van de voorkeuzes
De voorkeuzes zijn bij alle systeemmodi
beschikbaar en worden geactiveerd door
een van de voorkeuzetoetsen op het
bovenste gedeelte van het display aan te
raken.
Als op een radiostation is afgestemd dat
opgeslagen moet worden, druk dan op de
betreffende voorkeuzetoets en houd
deze ingedrukt totdat ter bevestiging
een geluidssignaal wordt afgegeven.
Het systeem kan maximaal
12 radiostations in elke modus opslaan:
er worden 3 radiostations in de bovenste
zone weergegeven.
Druk op de knop "Alle" op het display om
alle radiostations die in de gekozen
golfband zijn opgeslagen te tonen.
Audio
Druk op de knop APPS op het frontpaneel
om het menu "Audio" te openen, bladerdoor het menu, maak uw keuze en druk
vervolgens op de optie "Audio" op het
display.
Via het menu "Audio" kunnen de volgende
regelingen worden gemaakt:
"Equalizer" (waar aanwezig): om de
lage, gemiddelde en hoge tonen te
regelen;
"Balans / Fade" (om audiobalans
rechts/links en voor/achter te regelen);
"Volume / Snelheid" (uitgezonderd
versies met hifi-systeem) automatische
snelheidsafhankelijke volumeregeling;
"Loudness" (waar aanwezig): verbetert
de audiokwaliteit bij lage volumes;
"Auto-On Radio": de opties van radio
aan, radio uit of herstel de toestand toen
de contactsleutel de laatste keer naar
STOP werd gedraaid;
"Radio Off Delay"(Vertrag. uitsch.
radio): houdt de radio een bepaalde tijd
ingeschakeld nadat de contactsleutel
naar STOP is gedraaid.
MEDIA-MODUS
Druk op de knop "Bron" om de gewenste
audiobron onder de beschikbare bronnen
te selecteren: CD,
Bluetooth®, AUX,
USB/iPod
Nummer wijzigen (volgende/vorige)
Druk kort op de
knop of drukop
het stuurwiel of anders draai de
BROWSE ENTER-knop rechtsom om het
volgende nummer af te spelen. Druk kortop de knop
of drukop het wiel
of anders draai de BROWSE ENTER-knop
rechtsom om terug te gaan naar het begin
van het nummer of terug te gaan naar het
begin van het nummer of naar het begin
van het vorige nummer als deze minder
dan 8 seconden is afgespeeld.
Nummers snel vooruit-/terugspoelen
Houd de knop
ingedrukt om het
gekozen nummer snel vooruit te spoelen
of de knop
om het nummer snel
achteruit te spoelen.
Nummer kiezen (Browse)
De keuzeopties hangen af van het
aangesloten apparaat of het ingebrachte
CD-type.
Druk op de knop "Browse" om deze
functie te activeren voor de bron die
afgespeeld wordt.
OPMERKING: Enkele
Bluetooth®-
apparaten bieden geen mogelijkheid om
door alle nummers van alle categorieën
te bladeren.
OPMERKING: Gebruik de knop "ABC"
binnen elke lijst om naar de gewenste
letter in de lijst te springen. OPMERKING:
Deze knop kan voor bepaalde
Apple®-apparaten uitgeschakeld zijn.
Draai aan de knop BROWSE ENTER om
de gewenste optie te kiezen en druk
vervolgens op deze knop om de keuze te
bevestigen.
196
MULTIMEDIA