elektrische ruiten wordt alleen hervat
voor de elektrische ruit die is gereset:
Sluit de portieren en de cabrioletkap;
Schakel het contact in;
Controleer of de vergrendelknop voor
de elektrische ruiten op het
bestuurdersportier niet is ingedrukt;
Druk op de knop en open de ruit
volledig;
Trek de knop omhoog om de ruit
volledig te sluiten en houdt de knop
ongeveer 2 seconden vast nadat de ruit
volledig is gesloten;
Controleer of de elektrische ruiten
goed werken via de portierknoppen
Nadat het systeem opnieuw is
geïnitialiseerd, kan de ruit aan
passagierszijde volledig automatisch
worden geopend via de hoofdknoppen.
Als de automatische werking van de
elektrische ruiten niet normaal werkt als
de portieren of de cabrioletkap zijn
geopend/gesloten, reset u deze via
bovengenoemde procedures.
VERGRENDELKNOP
ELEKTRISCHE RUIT
Deze functie voorkomt dat de
elektrische ruit aan passagierszijde
wordt bediend. Houd deze knop op de
vergrendelstand als u kinderen in het
voertuig vervoert.
1 - Vergrendelde stand (knop
ingedrukt)fig. 29 (zonder
ontgrendelingstoets) en fig. 30 (met
ontgrendelingstoets): uitsluitend de ruit
aan de bestuurderszijde kan bediend
worden.
2 - Ontgrendelde stand (knop niet
ingedrukt): beide elektrische ruiten van
elk portier kunnen worden bediend.
Als de vergrendelknop van de
elektrische ruit in de vergrendelde stand
staat, schakelt het lampje van de
elektrische ruit aan passagierszijde uit.
Dit lampje kan moeilijk te zien zijn door
omgevingslicht.
BELANGRIJK
46)Controleer of de ruimte vrij is alvorens
een raam te sluiten: het sluiten van een
elektrische ruit is gevaarlijk. Handen, hoofd
en zelfs de nek kunnen vast komen te zitten
tussen de ruit en leiden tot ernstig letsel en
zelfs overlijden. Deze waarschuwing geldt
met name voor kinderen.
47)Laat kinderen nooit spelen met de
knoppen van de elektrische ruiten: de
knoppen van elektrische ruiten bevatten
geen vergrendeling zodat kinderen deze
per ongeluk kunnen bedienen, hetgeen kan
resulteren in ernstig letsel aan handen, het
hoofd of de nek van kinderen mochten
deze vast komen te zitten.
2904070104-LE2-001AB
3004070104-L12-001AB
39
Bevestig alle losse voorwerpen
alvorens met geopende cabrioletkap te
gaan rijden.
Ter voorkoming van diefstal of
vandalisme en om ervoor te zorgen dat
de binnenzijde van het voertuig droog
blijft, wordt aanbevolen de cabrioletkap
en beide ramen goed te sluiten en
beide portieren af te sluiten als u het
voertuig verlaat.
Rijd niet door een automatische
wasstraat; dit kan schade toebrengen
aan de cabrioletkap.
Open of sluit de cabrioletkap niet als
de temperatuur onder 5 °C is; dit
brengt schade toe aan het materiaal
van de cabrioletkap.
De zachte kap is vervaardigd van
hoogkwalitatief materiaal. Als dit niet
goed wordt onderhouden, kan het
materiaal hard worden, vlekken krijgen
of een ongelijkmatige glans opleveren.
Open de cabrioletkap niet als deze
nat is. Als de cabrioletkap opgevouwen
opdroogt, verslechtert deze en treedt
schimmel op.
Bij het openen van een natte
cabrioletkap kan tevens water in het
interieur.
Open of sluit de cabrioletkap niet bij
sterke wind, daar dit de kap kan
beschadigen of een ongeluk kan
veroorzaken.
De elektrische ruiten gaan naar
beneden als de cabrioletkap wordt
geopend/gesloten. Dit is een functie ter
verbetering van de werking en duidt niet
op een probleem. Indien de accu van
het voertuig is losgekoppeld voor
onderhoud of om andere redenen, dan
gaan de elektrische ruiten niet
automatisch omlaag. Als de elektrische
ruiten niet omlaag gaan, moet het
open/sluitmechanisme van de ruiten
worden gereset.
Het windscherm vermindert de
hoeveelheid wind die van achter in het
voertuig terechtkomt als u met
geopende kap rijdt.
BELANGRIJK
57)Zorg ervoor dat de cabriolettop correct
vergrendeld is alvorens het voertuig te
starten.
58)Draag in een rijdend voertuig uw
veiligheidsgordel goed aangebracht: staan
in het voertuig of zitten op de opbergruimte
van de cabrioletkap of het midden van het
console terwijl het voertuig rijdt is gevaarlijk.
Bij een onverwachte manoeuvre of botsing
kunt u ernstig letsel oplopen of zelfs
overlijden.
59)Houd uw handen en vingers altijd uit
de buurt van bevestigingsmechanismen bij
het bewegen van de cabrioletkap: het is
gevaarlijk uw handen of vingers bij de
bevestigingsmechanismen te plaatsen. U
handen of vingers kunnen klem komen te
zitten en letsel oplopen door het
mechanisme.
60)Wees voorzichtig tijdens het
monteren/verwijderen van de softtop om
mogelijke schade of letsel te voorkomen.
61)Houd kinderen uit de buurt van de
bewegingszone van de softtop tijdens het
openen en sluiten.
BELANGRIJK
12)Open de softtop nooit als er sneeuw of
ijs op ligt, om beschadiging te voorkomen.
13)Er mogen geen ladingen op het dak
worden geplaatst.
48
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
KILOMETERTELLER /
DAGTELLER
U kunt de weergavemodus wijzigen van
kilometerteller in Dagteller A” en in
“Dagteller B”,en terug naar
kilometerteller door schakelaar 1
fig. 53 in te drukken terwijl een van de
modi wordt weergegeven. De gekozen
modus wordt weergegeven.
Trip meter
De dagteller kan de totale afstand van
twee afgelegde afstanden registreren.
Een wordt geregistreerd onder "Trip A"
en de andere onder "Trip B".
“Trip A” kan bijvoorbeeld de afstand
vanaf het vertrekpunt registreren en
“Trip B” de afstand vanaf de laatste
tankbeurt.
Gebruik deze meter om reisafstanden
bij te houden en brandstofverbruik te
berekenen.Als de gegevens van zuinig
brandstofverbruik worden gereset via
de controle voor zuinig
brandstofverbruik, of als Trip A wordt
gerest met de dagteller als de functie
die synchroniseert met de controle van
zuinig brandstofverbruik terwijl de
dagteller is ingeschakeld, dan resetten
de gegeven van zuinig energieverbruik
en Trip A gelijktijdig.
OPMERKING Alleen de dagtellers
registreren tienden van kilometers
(miles).
Dagteller resetten
De dagteller wordt gewist als de
stroomtoevoer wordt onderbroken
(doorgebrande zekering of
losgekoppelde accu) of als het voertuig
meer dan 9999,9 km (mile) heeft
gereden.
VERLICHTING
INSTRUMENTENPANEEL
Aanpassing lichtintensiteit
De lichtintensiteit van het
instrumentenunit en de
dashboardverlichting kan worden
aangepast door knop 1 te draaien
fig. 54:
de lichtintensiteit vermindertdoor
de knop naar links te draaien. Er is een
pieptoon hoorbaar als de knop naar de
maximale dimstand is gedraaid;
de lichtintensiteit verhoogtdoor
de knop naar rechts te draaien.
Verlichtingsdimmer annuleren
Draai de knop naar rechts totdat u een
pieptoon hoort terwijl het
instrumentenpaneel wordt gedimd met
het contact AAN. Als de zichtbaarheid
van het instrumentenpaneel wordt
verminderd vanwege verblinding door
omgevingslicht, annuleert u de
verlichtingsdimmer.
Als de verlichtingsdimmer is
geannuleerd, kan het
instrumentenpaneel niet woorden
gedimd. Ook niet als de positielichten
zijn ingeschakeld. Als de
verlichtingsdimmer is geannuleerd,
schakelt het scherm op het middelste
display naar een constante weergave
van het dagscherm.
5305020102-121-001AB
5405020102-121-001AB
53
ONDERHOUDS
CONTROLE
(indien aanwezig)
Resetmethode
Ga als volgt te werk:
selecteer het pictogramop het
startscherm om het applicatiescherm
weer te geven;
selecteer “Maintenance” (Onderhoud)
om het onderhoudsscherm weer te
geven;
schakel de tab en selecteer het item
dat u wilt wijzigen: “Scheduled”
(Gepland), “Tire rotation”
(Bandenrotatie), “Oil Change” (Olie
verversen) .
U kunt de instellingen in het
configuratiescherm als volgt
aanpassen:
Gepland
Banden omwisselen
Olie verversenVoor elke functie zijn de volgende items
aanwezig: “Setting” (Instelling)/“Time
(months)” (Tijd (maanden)/“Distance
(km or mile)” (Afstand (km of
mile)/“Reset”.
Alleen voor “Olie verversen” kunt u
tevens “Olie periode (%)” instellen.
56
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
de parkeerrem is geactiveerd;
Versies met snelheidsbegrenzer:
de MODE-schakelaar voor de instelbare
snelheidsbegrenzer is ingedrukt;
Automatische versnellingsbak:de
selectiehendel is geplaatst op P of N; in
het geval van versies met een
handgeschakelde versnellingsbak:
de versnellingspook is in de vrijstand
geplaatst;
Automatische versnellingsbak:in
de handgeschakelde stand
(selectiehendel van D op M geplaatst)
kan de cruise-control niet uitgeschakeld
worden. De rem op de motor zal
daarom niet worden toegepast ook al
wordt de versnellingsbak naar een
lagere versnelling teruggeschakeld. Laat
de ingestelde snelheid afnemen of druk
het rempedaal in als moet worden
afgeremd.
De snelheid kan niet door een van de
toepasselijke uitschakelvoorwaarden
gereset worden als het cruise-control-
systeem tijdelijk is uitgeschakeld.
BELANGRIJK
149)Schakel altijd het
cruisecontrolsysteem uit wanneer het niet
in gebruik is: het cruisecontrolsysteem in
een activeringsklaar status laten, met de
cruisecontrol niet in gebruik, is gevaarlijk
omdat de cruisecontrol onverwacht zou
kunnen activeren als de activeringsknop
per ongeluk wordt ingedrukt, en resulteren
in het verliezen van de controle over het
voertuig en een ongeluk.
150)Als met het geactiveerde systeem
wordt gereden, mag de versnellingspook
nooit in de vrijstand worden gezet.
151)Neem in geval van defecten of
storingen in het systeem contact op met
het Abarth Servicenetwerk.
152)De cruise-control kan gevaarlijk zijn
als het systeem geen constante snelheid
kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet in
druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
SNELHEIDS
BEGRENZER
(indien aanwezig)
153) 154)
De snelheidsbegrenzer kan ingesteld
worden op een snelheid tussen
30 km/h en 200 km/h.
Het systeem bestaat uit een display van
de snelheidsbegrenzer en de
schakelaar op het stuurwiel fig. 95.
9505281500-12A-002AB
135
de wielen dan recht als de
breedtegeleidingslijnen van het voertuig
parallel staan.
OPMERKING Omdat er een verschil
kan zijn tussen de weergegeven
afbeelding, zoals hieronder
aangegeven, en de huidige condities bij
het parkeren, altijd direct met uw ogen
de veiligheid aan de achterkant van het
voertuig en rondom controleren:
In de afbeelding van de
parkeerplaats (of garage) weergegeven
op het scherm, kunnen de achterkant
en de afstandrichtlijnen in de monitor
uitgelijnd zijn, maar het kan zijn dat ze
niet werkelijk uitgelijnd zijn op de grond;
wanneer u een parkeerplaats met
een scheidingslijn aan slechts één zijde
betreedt, kunnen de scheidingslijn en
de voertuigbreedtelijnen parallel op de
monitor worden weergegeven, terwijl ze
in werkelijkheid op de grond niet parallel
zijn.
FOTOKWALITEITAAN
PASSING
164)
Fotokwaliteitaanpassing kan worden
gedaan met de selectiehendel of
versnellingspook in de achteruit (R).
Er zijn vier instellingen die kunnen
worden aangepast waaronder
helderheid, contrast, tint en kleur. Bijhet aanpassen voldoende aandacht
shenken aan de directe omgeving van
het voertuig:
selecteer het pictogram
fig. 108 op het scherm om de tabs
weer te geven;
selecteer de gewenste tab;
pas de helderheid, contrast, tint en
kleur aan met de slider. Druk op de
resetknop wanneer een reset nodig is;
selecteer het pictogram op het
scherm om de tab te sluiten.
BELANGRIJK Pas de beeldkwaliteit van
de achteruitkijkmonitor altijd bij
stilstaand voertuig aan. Pas de
beeldkwaliteit van de
achteruitkijkmonitor niet aan terwijl het
voertuig rijdt. Het aanpassen van de
beeldkwaliteit (helderheid, contrast,
kleur en kleurtoon) van deachteruitkijkmonitor terwijl het voertuig
rijdt is gevaarlijk aangezien de
bestuurder afgeleid kan worden en een
ernstig ongeval kan veroorzaken.
BELANGRIJK
163)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
164)Stel de beeldkwaliteit van de
achteruitkijkmonitor altijd bij stilstaand
voertuig af: stel de beeldkwaliteit van de
achteruitkijkmonitor niet af terwijl u met het
voertuig rijdt. Het afstellen van de
beeldkwaliteit van de achteruitkijkmonitor,
zoals de helderheid, het contrast, de kleur
en de tint, terwijl u met het voertuig rijdt is
gevaarlijk aangezien daardoor uw aandacht
kan verslappen en een ongeval kan
ontstaan.
10807080914-111-111
145
INSTELLINGEN
OPMERKING: Afhankelijk van de
kwaliteit en specificatie, kan het
schermdisplay afwijken.
Selecteer de icoon
op het
startscherm om het scherm
"Instellingen" weer te geven. Gebruik
het tabblad en selecteer de instelling
van het onderdeel dat u wilt wijzigen.
U kunt de instellingen in het
configuratiescherm als volgt
aanpassen:
"Display": raadpleeg de paragraaf
"Volume/Display/Geluidsknoppen" in de
bijlage Radio 7;
"Sound": raadpleeg de paragraaf
"Volume/Display/Geluidsknoppen" in de
bijlage Radio 7;
"Klok": "Tijd aanpassen", "GPS
Sync", "Tijdformat", "Tijd zone
geselecteerd", "Zomertijd";
“Voertuig”: Regensensor
ruitenwisser/Deurvergrendeling/Andere;
“Apparat.”: selecteerBluetooth®
of "Network Management";
“Systeem”: "Tooltips", "Taal",
"Temperatuur", "Afstand",
"Muziekdatabase updaten",
"Fabrieksreset", "Systeem informatie
(overeenkomsten en rechten)",
"Systeem informatie (Versie-informatie)"
AUX / USB / iPod
Door een in de handel verkrijgbare
draagbaar audioapparaat op de
AUX-aansluiting aan te sluiten kan de
audio via de luidsprekers van het
voertuig worden weergegeven.
Daarvoor is een in de handel
verkrijgbare stereo minikabel zonder
impedantie (3,5 Ø) nodig.
Bovendien kan het audiosysteem van
het voertuig audio weergeven door een
iPod of USB-apparaat op de
USB-poort fig. 168 (1= USB-poorten/
2= hulpaansluiting) aan te sluiten.
Aansluiten op de USB-poort /
AUX-aansluiting
Een apparaat aansluiten: verwijder
het klepje als de AUX-aansluiting of de
USB-poort door een klepje wordt
afgesloten. Sluit de connector van het
apparaat aan op de USB-poort.Aansluiten met een
verbindingskabel: verwijder het klepje
als de AUX-aansluiting of de USB-poort
door een klepje wordt afgesloten. Sluit
de stekker van het apparaat/de
verbindingskabel aan op de
AUX-aansluiting/USB-poort
De AUX-modus gebruiken
Selecteer de icoonop het
startscherm om het scherm
"Entertainment" weer te geven. Schakel
over naar de AUX-modus doorAUXte
selecteren.
Gegevens die afgespeeld kunnen
worden: MP3/WMA/AAC/OGG-
bestand.
OPMERKING De AUX-modus wordt
niet ingeschakeld als geen apparaat op
de AUX-aansluiting is aangesloten.
OPMERKING Regel het geluidsvolume
op het draagbare audio-apparaat, met
de bedieningsschakelaar of met de
audioregelschakelaar. Het geluid kan
ook worden geregeld met behulp van
de volume-instelling van het
audio-apparaat.
OPMERKING Het is mogelijk dat u
geluid hoort wanneer de stekker uit de
AUX-aansluiting wordt gehaald terwijl
de AUX-modus is ingeschakeld.
OPMERKING Dit systeem ondersteunt
geen USB 3.0-apparaat. Afhankelijk van
16806020700-122-001
223