de ON-schakelaar. Het (gele)
waarschuwingslampje
gaat
branden.
Het systeem uitschakelen
Met snelheidsbegrenzer: druk op de
OFF/CANCEL-schakelaar. Het (gele)
waarschuwingslampje
gaat uit.
BELANGRIJK Het systeem schakelt
over naar de instelbare
snelheidsbegrenzer als tijdens de
werking van het cruise-control-systeem
op de MODE-schakelaar wordt
gedrukt.
Zonder snelheidsbegrenzer: druk op
de OFF/CANCEL-schakelaar. Het (gele)
waarschuwingslampje
gaat uit.
Houd de OFF/CANCEL-schakelaar lang
ingedrukt of druk 2 keer op de
OFF/CANCEL-schakelaar als het
(groene) waarschuwingslampje gaat
brandenwanneer een kruissnelheid
is ingesteld
.
Druk op de OFF/CANCEL-schakelaar
als het (gele) waarschuwingslampje
gaat brandenwanneer geen
kruissnelheid is ingesteld
.
EEN GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
Met snelheidsbegrenzer: activeer
de cruise-control met een druk op de
MODE-schakelaar. Het (gele)cruise-control waarschuwingslampje
gaat branden;
Zonder snelheidsbegrenzer:
activeer de cruise-control met een druk
op de ON-schakelaar. Het (gele)
cruise-control waarschuwingslampje
gaat branden;
versnel tot de gewenste snelheid,
welke hoger dan 40 km/h moet zijn, is
bereikt;
stel de cruise-control door op de
gewenste snelheid op de
"SET/-"schakelaar te drukken. De
cruise-control wordt ingesteld zodra op
"SET/-"-is gedrukt. Laat het gaspedaal
tegelijkertijd los. Het (groene)
waarschuwingslampje
gaat
branden.
Onder de volgende omstandigheden
kan de snelheid van de cruise-control
niet worden ingesteld:
Automatische versnellingsbak:de
selectiehendel is op P of N geplaatst;
Handgeschakelde
versnellingsbak: de selectiehendel is
in de vrijstand geplaatst;
De parkeerrem is geactiveerd;
Voertuigen met
snelheidsbegrenzer:de
MODE-schakelaar voor de instelbare
snelheidsbegrenzer is ingedrukt.
Laat de "SET/-"-schakelaar op de
gewenste snelheid los omdat de
snelheid anders zal afnemen zolang de"SET/-"-schakelaar ingedrukt wordt
gehouden (behalve in het geval dat het
gaspedaal wordt ingedrukt);
Op een steile helling kan het voertuig
tijdelijk afnemen bij het omhoog rijden
of toenemen bij het omlaag rijden.
De cruise-control zal uitgeschakeld
worden als de voertuigsnelheid tot
onder 30 km/h daalt.
De snelheid die met de cruise-control is
ingesteld wordt op het
instrumentencluster weergegeven.
SNELHEID VERHOGEN
Snelheid verhogen met de
cruise-control-schakelaar
Houd de RES/+ schakelaar ingedrukt.
Het voertuig zal versnellen. Laat de
schakelaar los als de gewenste
snelheid is bereikt.
Druk de RES/+ schakelaar in en laat
hem onmiddellijk los om de vooraf
ingestelde snelheid aan te passen.
Meerdere handelingen achtereen zullen
de vooraf ingestelde waarde verhogen
naar aanleiding van het aantal keer dat
de handeling is verricht.
De snelheid met een enkele
bediening van de RES/+ schakelaar
verhogen
Meterweergave van de voertuigsnelheid
in km/h: 1 km/h.
133
DISPLAY
De instelling van de snelheidsbegrenzer
wordt op het display op het
instrumentencluster weergegeven.
Standby-weergave
Wordt weergegeven wanneer de
schakelaar van de snelheidsbegrenzer
bediend wordt en het systeem is
ingeschakeld fig. 96. Wordt
uitgeschakeld wanneer het systeem is
uitgeschakeld.
Instellingsweergave
Wordt weergegeven wanneer de
"SET/-"-schakelaar van de
snelheidsbegrenzer bediend wordt en
de snelheid is ingesteld fig. 97.
Annuleringsweergave
Wordt weergegeven wanneer een van
de onderstaande handelingen wordt
verricht en het systeem tijdelijk is
geannuleerd fig. 98:
wanneer op de OFF/CANCEL-
schakelaar wordt bediend;
wanneer het gaspedaal flink wordt
ingedrukt.
WAARSCHUWINGSPIEP
U hoort een waarschuwingssignaal en
tegelijkertijd knippert het display van de
instelbare snelheidsbegrenzer als de
voertuigsnelheid de ingestelde snelheid
met circa 3 km/h of meer overschrijdt.
Het waarschuwingssignaal wordt
gegeven en het display knippert tot de
voertuigsnelheid tot de ingestelde
snelheid of lager is gedaald.
Verifieer of de omgeving veilig is en pas
de voertuigsnelheid met de remmen
aan. Houd bovendien een veilige
afstand ten opzichte van het voertuig
achter u aan.
Op het display van de instelbare
snelheidsbegrenzer wordt de
uitschakeling weergegeven als het
systeem tijdelijk uitgeschakeld wordt
door het gaspedaal volledig in te
drukken. De weergave van de
ingestelde snelheid knippert, maar u
hoort geen waarschuwingssignaal als
de voertuigsnelheid de ingestelde
snelheid met 3 km/h of meer
overschrijdt terwijl de uitschakeling op
het display wordt weergegeven.
BELANGRIJK Het
waarschuwingssignaal zal 30 seconden
lang niet geactiveerd worden ook al is
de voertuigsnelheid 3 km/h hoger dan
de nieuwe ingestelde snelheid, als de
9605281501-12A-001
9705281501-12A-002
9805281501-12A-003
136
STARTEN EN RIJDEN
snelheid die met een druk op SET/- of
RES/+ ingesteld is lager dan de actuele
voertuigsnelheid is. Let erop dat u niet
rijdt op een snelheid die hoger dan de
ingestelde snelheid is.
INSCHAKELEN /
UITSCHAKELEN
Inschakelen
Druk op de ON-schakelaar om het
systeem in te schakelen. Het scherm
van de instelbare snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven en het (gele)
hoofdindicatielampje van de
snelheidsbegrenzer gaat branden.
BELANGRIJK Druk opnieuw op de
mode-schakelaar om naar de
snelheidsbegrenzer over te schakelen
als de cruise-control na een druk op de
ON-schakelaar werkt.
Uitschakelen
Schakel het systeem uit door de
volgende handelingen te verrichten:
Houd de OFF/CANCEL-schakelaar
lang ingedrukt of druk 2 keer op de
OFF/CANCEL-schakelaarwanneer
een kruissnelheid is ingesteld(het
groene waarschuwingslampje gaat
branden). Het scherm van de
snelheidsbegrenzer wordt niet langer
weergegeven en het (groene)
indicatielampje snelheidsbegrenzer
ingesteld gaat uit.
Druk op de OFF/CANCEL-
schakelaarwanneer geen
kruissnelheid is ingesteld(het gele
waarschuwingslampje gaat branden).
Het scherm van de snelheidsbegrenzer
wordt niet langer weergegeven en het
(gele) indicatielampje instelbare
snelheidsbegrenzer ingesteld gaat uit.
Het systeem schakelt over naar de
cruise-control als tijdens de werking van
de instelbare snelheidsbegrenzer op de
ON-schakelaar wordt gedrukt.
EEN GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
druk op de ON-schakelaar om het
systeem in te schakelen;
druk op SET/- om de snelheid in te
stellen. De snelheid wordt op de actuele
voertuigsnelheid ingesteld als de
actuele voertuigsnelheid 30 km/h of
hoger is. De snelheid wordt ingesteld
op 30 km/h als de actuele
voertuigsnelheid lager dan 30 km/h is;
houd de "RES/+"-schakelaar continu
ingedruktom de ingestelde snelheid
te verhogen. De ingestelde snelheid
kan met stappen van 10 km/h worden
verhoogd. De ingestelde snelheid kan
ook met stappen van circa 1 km/h
worden verhoogd door de
"RES/+"-schakelaar kort in te drukken.
Bijvoorbeeld, de ingestelde snelheidneemt met circa 4 km/h toe als de
"RES/+"-schakelaar 4 keer wordt
ingedrukt;
houd de "SET/-"-schakelaar continu
ingedruktom de ingestelde snelheid
te verlagen. De ingestelde snelheid
kan met stappen van 10 km/h worden
verlaagd. De ingestelde snelheid kan
ook met stappen van circa 1 km/h
worden verhoogd door de
"SET/-"-schakelaar kort in te drukken.
Bijvoorbeeld, de ingestelde snelheid
neemt met circa 4 km/h af als de
"SET/-"-schakelaar 4 keer wordt
ingedrukt.
OPMERKING Druk op de
"RES/+"-schakelaar om de
weergegeven voertuigsnelheid in te
stellen als de voertuigsnelheid op het
instrumentencluster wordt
weergegeven.
OPMERKING Het systeem wordt
tijdelijk uitgeschakeld als het voertuig
versnelt wanneer het gaspedaal flink
wordt ingedrukt. Het systeem gaat
weer werken wanneer de
voertuigsnelheid tot de ingestelde
snelheid of lager is gedaald.
OPMERKING Bij het afrijden van een
helling kan de voertuigsnelheid de
ingestelde snelheid overschrijden.
137
ALARMKNIPPER
LICHTEN
BEDIENING
Druk op de knop fig. 109 om het licht
in/uit te schakelen.
Druk de knop van de
alarmknipperlichten in en alle
richtingaanwijzers zullen gaan
knipperen. Het alarmknipperlichten
indicatielampje
enzullen
tegelijkertijd op het instrumentencluster
gaan knipperen.
NOODSTOP
SIGNALERINGSSYSTEEM
Het systeem schakelt uit als het
vaststelt dat het rempedaal wordt
losgelaten of, op basis van de lagere
voertuigsnelheid, dat er niet langer
sprake van noodremmen is.
Als het systeem bepaalt dat een
dergelijke situatie zich voordoet, zullen
alle richtingaanwijzers snel gaan
knipperen om de bestuurder van het
voertuig achter u te waarschuwen dat
uw voertuig plotseling moet remmen.
Dit systeem is ontworpen om vast te
stellen wanneer u het rempedaal met
een grotere kracht dan normaal indrukt,
zoals wanneer noodremmen vereist is.
De snel knipperende richtingaanwijzers
zullen het normale knipperpatroon
hervatten als u het voertuig tot stilstand
brengt terwijl de richtingaanwijzers snel
knipperen.Het noodstop signaleringssignaal werkt
niet bij een voertuigsnelheid lager dan
circa 60 km/h.
Als het rempedaal bij rijden op een
gladde weg ingedrukt wordt, kan het
noodstop signaleringssysteem worden
ingeschakeld, waardoor alle
richtingaanwijzers gaan knipperen.
10905031100-L12-001AB
148
IN GEVAL VAN NOOD
BESCHRIJVINGSTROOMSTERKTE
ZEKERINGBESCHERMD COMPONENT
F03 HORN2 7,5 A Claxon
F06 — — —
F07 INTERIEUR 15 A Interieurverlichting
F09 AUDIO2 15 A Audiosysteem
F10 METER1 10 A Instrumentencluster
F11 SRS1 7,5 A Air bag
F12 — — —
F13 RADIO 7,5 A Audiosysteem
F17 AUDIO1 25 A Audiosysteem
F18 A/C MAG 7,5 A Klimaatregeling
F20 AT 15 A Versnellingsbakcontrolesysteem (indien aanwezig)
F21 D SLOT 25 A Voeding portiersloten
F22 H/L R 20 A Koplamp (R)
F24 ACHTER 20 A Achterlichten/Kentekenverlichting/Positielichten
F25 DRL 15 A Dagrijverlichting
F26 BINNEN 25 A Interieurverlichting
F27 MIST 15 A Mistlampen
F28 K/SPROEI 20 A Koplampsproeier (indien aanwezig)
F29 STOP 10 A Remlichten/Mistachterlicht (indien aanwezig)
F30 CLAXON 15 A Claxon
F31 H/L L 20 A Koplamp (L)
F33 ALARM 15 A Lampen alarmknipperlichten/richtingaanwijzers
162
IN GEVAL VAN NOOD