36
Met audiosysteem
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de knop " 7" of " 8" om het menu
"Persoonlijke instelling – configuratie" weer
te geven en druk ver volgens op OK.
F
D
ruk op de knop " 5" of " 6" om het menu
"Configuratie display" weer te geven en
druk ver volgens op OK.
F
D
ruk op de knop " 5" of " 6" om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en
druk ver volgens op OK.
F
D
ruk op de knop " 7" of " 8" om de te
wijzigen instelling te selecteren. Bevestig
uw keuze door op de toets OK te drukken.
F
P
as de instellingen één voor één aan en
bevestig met de knop OK.
F
D
ruk op de knop " 5" of " 6" en ver volgens
op de knop OK om het vakje OK te
selecteren en bevestig of druk op de knop
Te r u g om te annuleren.
Met PEUGEOT Connect
Radio
F Selecteer het menu
Instellingen in de bovenste
menubalk van het touchscreen.
F
Sel
ecteer " Systeemconfiguratie ".
F
Sel
ecteer " Datum en tijd ".
F
Sel
ecteer " Datum:" of " Tijd:".
F
S
electeer het formaat van de weergave.
F
W
ijzig de datum en/of de tijd met het
numerieke toetsenbord.
F
Be
vestig met " OK".
Met PEUGEOT Connect Nav
Het instellen van de datum en tijd is alleen
mogelijk als de GPS-synchronisatie is
uitgeschakeld.
F
S
electeer het menu
Instellingen in de bovenste balk
of zijbalk van het touchscreen.
F
D
ruk op de toets " OPTIES" om naar de
secundaire pagina te gaan. F
Sel
ecteer "
Instellen tijd-
datum ".
F
S
electeer het tabblad "
Datum:" of "Tijd:".
F
W
ijzig de datum en/of de tijd met het
numerieke toetsenbord.
F
Be
vestig met "
OK".
Andere instellingen
U kunt:
-
D e tijdzone wijzigen.
-
D
e weergave-indeling voor de datum en tijd
(12h/24h) instellen.
-
D
e regelfunctie voor de zomertijd activeren
of deactiveren (+ 1
uur).
-
D
e GPS-synchronisatie in- of uitschakelen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk
van het verkoopland).
Instrumentenpaneel
42
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
l okaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig
licht. De auto dient hier voor wel gedurende ten
minste 5
seconden vergrendeld te zijn.
Verlichting inschakelen met de afstandsbediening
Druk kort op deze knop om de
verlichting via de afstandsbediening
te activeren (inschakelen van het
parkeerlicht, het dimlicht en de
kentekenplaatverlichting).
Door deze knop een tweede keer in
te drukken ter wijl de verlichting nog
brandt, wordt de verlichting via de
afstandsbediening weer uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip
aangebracht die over een specifieke code
beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het
aanzetten van het contact deze code worden
herkend door de startblokkering. Bij een storing in het systeem wordt
u
gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
F
D
ruk op deze knop.
Hierna zullen gedurende ongeveer tien
seconden de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen. De auto kan niet gestart worden. Raadpleeg zo
snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Noodbediening(en)
Als de accu leeg is, kan de auto zoals
gewoonlijk worden vergrendeld/ontgrendeld.
Als dit niet werkt, gebruik dan de hieronder
beschreven mechanische systemen.
Gebruik deze systemen ook om de portieren te
vergrendelen/ontgrendelen in het geval van:
-
e
en storing van de centrale vergrendeling,
-
b
atterij afstandsbediening leeg,
-
s
toring van de afstandsbediening;
-
a
uto is in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
Waar bevindt zich de
geïntegreerde sleutel van
de Keyless entry and start-
afstandsbediening?
Vergrendelen van de auto
F Steek de geïntegreerde sleutel in het bestuurdersportierslot en draai de sleutel
rechtsom.
Ontgrendelen van de auto
F Steek de geïntegreerde sleutel in het bestuurdersportierslot en draai de sleutel
linksom.
F
T
rek aan de knop 1 om de geïntegreerde
sleutel 2 te verwijderen.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem de
motorregelmodule om te voorkomen dat de
motor na een eventuele inbraak in de auto
gestart kan worden.
Toegang tot de auto
44
Vervangen van de batterij
Als de batterij van de
afstandsbediening leeg is, wordt
u gewaarschuwd door dit lampje op
het dashboard, een geluidssignaal,
en een melding op het display.
De batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.
Met sleutel met afstandsbediening
Batterijtype: CR 1620/3 V.
Met Keyless entry and start
Batterijtype: CR 2032/3 V.
N a het ver vangen van de batterij moet de
afstandsbediening worden gesynchroniseerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het synchroniseren van
de afstandsbediening. F
W
ip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
F
V
erwijder het deksel.
F
V
er wijder de lege batterij uit de houder.
F
P
laats een nieuwe batterij in de juiste
richting in de houder.
F
D
ruk het deksel vast.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het ver vangen van de batterij of in het geval
van een storing moet de afstandsbediening
gesynchroniseerd worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als de storing niet is verholpen.
Met sleutel met afstandsbediening
F Zet het contact af.
F Z et de sleutel in de stand 2 (Contact) .
F
D
ruk direct gedurende enkele seconden op
het gesloten hangslot.
F
Z
et het contact uit en ver wijder de sleutel uit
het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer correct.
Toegang tot de auto
64
Dakkast
Toegang tot deze dakkast kan verkregen worden vanaf
de achterste zitplaatsen en vanuit de bagageruimte.
De inhoud is 60 liter en het maximale toegestane
gewicht is 10
kg.
Open het opbergvak achter voorzichtig om
te voorkomen dat opgeborgen voorwerpen
naar buiten vallen.
Sfeerverlichting
De sfeer verlichting kan
geconfigureerd worden via het
configuratiemenu van de auto.
Zonnescherm
Openen/sluiten
F
H
oud de knop ingedrukt; het zonnescherm
wordt geopend/gesloten en stopt zodra u
de
knop loslaat.
Als er iets of iemand bekneld raakt tijdens de
beweging van het zonnescherm, moet u de
bewegingsrichting omdraaien. Druk daarvoor op
de desbetreffende schakelaar.
Als u
de knop indrukt om het zonnescherm te
openen/sluiten, zorg er dan voor dat niets het
correcte sluiten van het zonnescherm verhindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn dat de
passagiers op de juiste manier gebruik maken
van het zonnescherm.
Zorg er met name voor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van het scherm niet kunnen
bezeren.
F Vanaf de achterste zitplaatsen: verschuif de afdekkingen om de kast te openen.
F
V
anuit de bagageruimte: steek uw duim in
de uitsparing en trek ver volgens aan de
hendel om de kast te openen.
12V-aansluiting(en)
(afhankelijk van de uitvoering)
F
T
il, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120
watt) wilt
aansluiten, het kapje op en sluit een
geschikte adapter aan.
Houd rekening met het maximale
vermogen van de aansluiting (anders kans
op beschadiging van uw apparaat).
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Ergonomie en comfort
71
Luchtopbrengst
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand
minimaal staat (uitschakeling van het
systeem), wordt het thermische comfort
niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind
echter nog wel een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
Temperatuur
Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
F
D
raai de knop 1 van "
LO" (koel) naar " HI"
(warm) om de temperatuur naar behoefte in
te stellen.
Voetenruimte.
De luchtstroom kan worden verdeeld door
meerdere toetsen te combineren. F
D
raai aan de knop 2 om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Airconditioning
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, bij draaiende motor en mits de
ruiten zijn gesloten.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
-
i
n de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan/uit
F Druk op toets 5 om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Om bij ingeschakelde airconditioning sneller
koele lucht te verkrijgen, kunt u
gedurende
enige tijd de recirculatiestand inschakelen door
op de toets 4
te drukken. Schakel daarna de
toevoer van buitenlucht weer in.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen onaangename
verschijnselen optreden (vocht, beslagen ruiten).
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
1. Temperatuur links/rechts.
2. Luchtopbrengst.
3. Luchtverdeling.
4. Recirculatie van de interieurlucht.
5. Airconditioning aan/uit.
6. Automatisch comfortprogramma.
7. Programma "Zicht".
8. Functie "Centrale regeling".
Automatisch comfortprogramma
F Druk meerdere keren op " AUTO" toets 6 .
Het geactiveerde programma wordt zoals
hieronder beschreven weergegeven op het
display:
Voor een aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau.
Voor een doeltreffende en
dynamische luchttoevoer.
3
Ergonomie en comfort
72
Om bij koude motor de toevoer van koude
lucht te beperken, wordt de ventilatie
geleidelijk op het optimale niveau
gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten
en de voetenruimte van de passagiers
verdeeld.
Handbediening
Als u dat wenst, kunt u de automatische
b ediening van het systeem handmatig
aanpassen. De overige functies blijven
automatisch geregeld.
Zodra u
een instelling wijzigt, verdwijnt het
symbool " AUTO".
Uitschakelen van het
systeem
F Druk op de toets 2 " -" tot het symbool van
de propeller is verdwenen.
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld. Tijdens het rijden blijft er een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
F
D
uw toets 1 omlaag om de waarde te
verlagen of omhoog om de waarde te
verhogen.
Een waarde van rond de 21 zorgt voor een
o ptimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere
waarde instellen; een waarde tussen 18
en 24 is
gebruikelijk.
Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen
links en rechts niet meer dan 3
te laten bedragen.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil.
F
D
ruk op de toets 2 " +" om het systeem weer
in te schakelen. Om het interieur maximaal te koelen of te
ver warmen is het mogelijk de minimale
waarde 14
of de maximale waarde 28 te
overschrijden.
F
D
uw toets 1 omlaag tot "
LO" wordt
weergegeven of omhoog tot " HI" wordt
weergegeven.
F
D
ruk op de overeenkomstige toets 8 om de
functie in/uit te schakelen.
Het lampje van de toets brandt als de functie is
ingeschakeld.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als een passagier de temperatuurregeling aan
passagierszijde bedient.
Programma "Zicht"
F Druk op " Zicht" toets 7 om de voorruit
en de zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien.
Func tie "Mono "
Het comfortniveau aan passagierszijde kan
worden aangepast aan het comfortniveau aan
bestuurderszijde (monozone).
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
Ergonomie en comfort
102
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór
Bij het aanzetten van het contact gaat
lampje 1 op het instrumentenpaneel en
het desbetreffende lampje ( 1
of 2) op het
display van de veiligheidsgordels en airbag
vóór rood branden als de bestuurder en/of
de passagier(s) zijn (hun) gordel niet heeft
(hebben) vastgemaakt of weer heeft (hebben)
losgemaakt.
Waarschuwingslampje(s) veiligheidsgordels achter
Als een achterpassagier (zitrij 2) zijn
veiligheidsgordel losmaakt, verschijnen deze
pictogrammen ( 3
tot 5) in het rood op het
display van de veiligheidsgordels en airbag
vó ó r. Instructies
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die er voor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De gordel wordt automatisch
opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat
de riem weer een stukje wordt opgerold.
Deze waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordel gelden alleen voor zitrij 2.
Instructies
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Veiligheid
107
De airbag vóór aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
"Gezicht in de rijrichting "
De airbag vóór aan passagierszijde moet
zijn ingeschakeld.
Uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde
Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug
in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de
airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld.
Het kind kan in dat geval bij een aanrijding
levensgevaarlijk gewond raken.
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde.
Conform de wettelijke voorschriften wordt deze
waarschuwing in alle benodigde talen vermeld.
Uitschakelen airbag vóór
aan passagierszijde
F Zet het contact af en steek de sleutel in de schakelaar
voor het uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde. Deze schakelaar bevindt zich aan de
zijkant van het dashboardkastje en is toegankelijk als
het portier aan voorpassagierszijde open staat.
F
D
raai deze in de stand OFF .
F
V
er wijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar
te veranderen.
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje in
het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
" Rug in de rijrichting "
5
Veiligheid