191
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg er voor dat u bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Openen
F Open het portier.
F
T
rek de ontgrendelingshendel ( 1) aan de
onderzijde van de deuropening naar u toe.
F
Be
weeg de veiligheidshaak ( 2) omhoog en
til de motorkap op. F
N
eem de motorkapsteun (
3) uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Be vestig de motorkapsteun in de houder.
F
L
aat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F
T
rek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische componenten in de
motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen, wassen, ...)
te beperken.
Motor
Diesel
Het dieselcircuit staat onder zeer hoge
druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
De afbeelding van deze motor dient als
voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok,
de olievuldop en de handopvoerpomp is
afhankelijk van de motoruitvoering. 1.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
2. Reservoir motorkoelvloeistof.
3. Vuldop motorolie.
4. Oliepeilstok.
5. Handopvoerpomp.
6. Vulopening remvloeistof.
7. Accu.
8. Afzonderlijk massapunt (aansluiting "-").
9. Zekeringkast.
10. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
11. Luchtfilter.
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle navolgende niveaus
volgens het onderhoudsschema van de
fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders
aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
7
Praktische informatie
192
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
vloeistof voor uw auto en motoruitvoering.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden) en de koelventilator kan
ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet
contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar voor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Motorolie
Om het olieniveau via de
motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel bij aangezet
contact (bij auto's met een elektrische
motorolieniveaumeter) of met de
oliepeilstok te controleren, moet
de auto op een vlakke ondergrond
staan en moet de motor ten minste
30
minuten niet hebben gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
Er wordt geadviseerd om elke 5000
km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Gebruik om een verminderde
betrouwbaarheid van de motor en de
emissieregeling te voorkomen, nooit
additieven in de motorolie.
Controle met de oliepeilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.
F
V
eeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F
S
teek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt. A = MA XI
B = MINI
Star t de motor niet wanneer het peil:
-
B
oven markering A staat; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
-
O
nder markering B staat; vul onmiddellijk
motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ver verst
of de motorolie die u wilt gebruiken
overeenkomt met de door de fabrikant
aanbevolen motorolie voor uw auto en
motoruitvoering.Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F
G
iet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F
W
acht enkele minuten en controleer
ver volgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
Praktische informatie
193
Tijdens de 30 minuten na het
bijvullen is de controle uitgevoerd
met de olieniveaumeter op het
instrumentenpaneel bij het aanzetten van
het contact niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAX" te bevinden.
Controleer indien dit niet het geval
is of de remblokken van uw auto zijn
versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant
om vast te stellen hoe vaak de remvloeistof
moet worden ververst.
Reinig de dop voordat deze na het
bijvullen worden teruggeplaatst. Gebruik
uitsluitend DOT4 remvloeistof uit een
afgesloten houder.
F
V
ul indien nodig nog olie bij.
F
D
raai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Stuurbekrachtigingsvloeistof
Het niveau van deze vloeistof
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken " MAX" te bevinden.
Controleer dit door bij een koude
motor en de auto op een vlakke
ondergrond het niveau op de vulpijp
af te lezen.
Koelvloeistof
Controleer het koelvloeistofniveau
van de motor regelmatig.
Het is normaal dat tussen
twee onderhoudsbeurten door
koelvloeistof moet worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het niveau
controleert en koelvloeistof bijvult.
De motor van de auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo
dicht mogelijk bij het merkteken " MAX" te
bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Als het niveau zich dicht bij of onder het
merkteken " MIN" bevindt, moet u koelvloeistof
bijvullen. omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Ver wijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
Ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Vul bij de eerstvolgende
gelegenheid het reservoir bij.
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een
kant-en-klaar mengsel.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet een voor de omstandigheden
geschikte vloeistof met antivries worden
gebruikt om de onderdelen van het
systeem (pomp, reser voir, leidingen enz.) te
beschermen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
Bovendien staat het koelsysteem onder druk.
Wacht na het afzetten van de motor daarom ten
minste één uur alvorens werkzaamheden aan
het koelsysteem uit te voeren.
Wanneer u met spoed werkzaamheden moet
uitvoeren, neem dan, om brandwonden te
voorkomen, een doek en draai de dop twee Vul het reser voir nooit bij met kraanwater
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditief
(dieseluitvoering met
roetfilter)
of
Het minimumniveau in het
additiefreservoir van het roetfilter
wordt aangegeven door het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding met betrekking tot
een te laag additiefniveau.
7
Praktische informatie
235
MMassagefunctie ...............................................58
Mat bevestigen ................................................ 75
Matten
............................................. 75, 141, 158
Mat verwijderen
.............................................. 75
Milieu
..................................................... 7, 40, 94
Mistachterlicht
...................... 1
9, 97-98, 214, 216
Mistlampen vóór ........................ 97-98, 100, 214
Moduwork .................................................. 60-62
Monteren allesdragers ~ Allesdragers monteren
...............................189
Motordiagnosesysteem
..................................16
Motoren
......................................................... 224
Motorkap
................................................ 19 0 -191
Motorkapsteun
.............................................. 191
Motorolie
....................................................... 192
Motorolieniveaumeter
...............................24-25
NNiveau AdBlue® ............................................. 19 4
Niveau brandstofadditief diesel ~
Brandstofaddititiefniveau
.................... 19
3, 195
Niveau koelvloeistof ~ Koelvloeistofniveau
.............................. 2
4, 193
Niveau koplampsproeiervloeistof ~
Koplampsproeiervloeistofniveau
........ 1
05, 193
Niveau remvloeistof ~ Remvloeistofniveau
.................................... 193
Niveau ruitensproeiervloeistof ~
Ruitensproeiervloeistofniveau
............105, 193
Niveaus controleren
............................... 191-193
Niveaus en controles
............................. 191-193
Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof
~ Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
........193
Noodbediening achterklep
.............................. 40
Noodbediening portieren
.................... 3
2, 38 -39
Noodoproep ~ Urgence-oproep
...........108 -109
Noodprocedure starten
................................. 220
Kentekenplaatverlichting ..............................216
Keyless entry and start ..............31- 3 8, 141, 143
Kilometerteller
................................................. 27
Kinderbeveiliging
................................... 13 6 -137
Kinderbeveiliging achterportierruiten
...........137
Kinderen
......................................... 124, 13 0 -13 6
Kinderen (veiligheid)
..................................... 13 6
Kinderzitjes
............................. 11 6 -117, 12 0 -12 8
Kinderzitjes (conventioneel)
..................123 -128
Kleurcode lak
...............................
.................231
Klimaatregeling
......................................... 89, 92
Klokje (instellen)
.............................................. 30
Koelvloeistof
.................................................. 193
Koelvloeistoftemperatuur
..........................12, 24
Koelvloeistoftemperatuurmeter
......................24
Kofferdeksel sluiten
........................................ 50
K
oplampsproeiers
......................................... 104
Koplampverstelling
....................................... 102
Krik
................................................................ 206
LLaadschot........................................................ 79
Laadzone ................................ 3
3 -34, 42- 43, 80
Laden accu ~ Accu laden
.............................221
Lak
................................................................. 231
Lampen
...............
.......................................... 2 11
Lampen (vervangen)
............................. 21
1, 214
Lampen vervangen
.........211, 213 -216, 214 -216
Lane Departure Warning System (LDWS)
................................... 174 -175
Lekke band
............................. 202-203, 205-206
Lendensteun
.............................................
55, 58
Lendensteun, verstelling
................................. 55
L
ichtschakelaar
............................................... 97
Lokaliseren van de auto
..................................32
Luchtfilter
...................................................... 19 4
Luchtfilter (vervangen)
..................................19 4
Luchtrecirculatie ........................................ 88-90
Noodremassistentie (AFU) ~
Brake Assist System (BAS) .................109 -110
Noodremassistentie ~ Brake Assist System (BAS)
...................109 -110, 173
Nulstelling dagteller ~ Dagteller resetten
.......27
Nulstelling onderhoudsindicator ~
Onderhoudsintervalindicator resetten
.........23
OOliefilter ......................................................... 19 4
Oliefilter (vervangen) .................................... 19 4
Olieniveau
......................................... 2
4 -25, 192
Oliepeilstok
....................................... 24 -25, 192
Olieverbruik
................................................... 192
Onder de motorkap ~ Motorruimte
...............191
Onderhoud
...................................................... 13
Onderhoudscontroles
.................13, 23 -24, 194
Onderhoudsindicator ~ Onderhoudsintervalindicator
.................. 2
3 -24
Ontdooien ............................................ 60, 90 -91
Ontgrendelen
................................. 3
1-32, 34-36
Ontgrendelen portieren ~ Portieren ontgrendelen ............................41- 42
Ontgrendelen van binnenuit ~ Interieur ontgrendelen
............................ 41
- 4 3
Ontluchten brandstofsysteem ~
B
randstofsysteem ontluchten
.....................200
Ontwasemen
............................................. 90 -91
Ontwasemen achter ~ Achterruitverwarming
...................................91
Opbergvak ....................................................... 76
Opbergvakken
..............56, 63, 73 -74, 73 -76, 76
Opbergvakken portieren
........................... 7
5 -76
Openen bagageruimte ~ Bagageruimte openen
......................31- 32, 50
Openen motorkap ~ Motorkap, openen ................................ 19 0 -191
.
Trefwoordenregister