
129
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
F t rap het rempedaal in,
F
h
oud het rempedaal ingetrapt en druk de
hendel kort in.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt
dit bevestigd door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Als u de hendel indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
F t rek kort aan de hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het lampje
van de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit
bevestigd door het branden van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden .
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
F
T
rap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de 1
e versnelling of de
achteruitversnelling in.
F
G
eef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
F
H
oud het rempedaal ingetrapt.
F
Sel
ecteer stand D , M of R.
F
L
aat het rempedaal los en geef gas.
Als bij een auto met een automatische
transmissie de parkeerrem niet
automatisch wordt vrijgezet, controleer dan
of de voorportieren correct zijn gesloten. Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje remsysteem en het lampje
P op de hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
Trap bij stilstaande auto niet onnodig het
gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem
kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als
u de motor afzet .
Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit
bevestigd door het branden van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Als de motor is afgeslagen of de STOP-stand van
het Stop & Start-systeem is geactiveerd, wordt
de parkeerrem niet automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is geactiveerd,
kunt u op elk moment zelf de parkeerrem
aantrekken of vrijzetten met de hendel.
6
Rijden

130
Bijzonderheden
Onder bepaalde omstandigheden kan het
nodig zijn om de parkeerrem handmatig aan
te
trekken.
Stilzetten van de auto bij
draaiende motor
Trek om de auto stil te zetten bij draaiende
motor kort aan de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit
bevestigd door het lampje remsysteem en het
lampje P op de hendel in combinatie met de
melding "Parkeerrem aangetrokken".
Parkeren van de auto met
vrijgezette parkeerrem
Onder zeer koude weersomstandigheden
(vorst) is het raadzaam de parkeerrem niet
te gebruiken.
Schakel om te voorkomen dat de auto
wegrolt een versnelling in of plaats de
wielblokken tegen een van de wielen. F
Z
et de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken ter wijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje remsysteem en het lampje
P op de hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
F
Z
et het contact af.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt de stand P automatisch
ingeschakeld als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de automatische
transmissie , in het bijzonder met
betrekking tot het in de vrijloop zetten van
de auto.
Bij uitvoeringen met een automatische transmissie,
wanneer de stand N is ingeschakeld, klinkt er een
geluidssignaal wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend. Het geluidssignaal stopt zodra u
het bestuurdersportier weer sluit.
Stilzetten van de auto, zonder aangetrokken
parkeerrem.
F
Z
et de motor af.
Het branden van het lampje op het
instrumentenpaneel en op de hendel
bevestigt dat de parkeerrem is aangetrokken,
F Zet het contact weer aan, zonder de motor te starten.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
F
S
tart de motor.
F
T
rek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F
L
aat het rempedaal volledig los.
F
H
oud de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F
L
aat de hendel los.
F
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F
H
oud de hendel gedurende 2 seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het
branden van dit lampje op het
instrumentenpaneel.
Rijden

131
F Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de hendel te trekken en
deze vast te houden. De auto wordt afgeremd
zolang aan de hendel wordt getrokken en het
remmen stopt als de hendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen er voor
dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing in het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de
melding "Parkeerrem defect" op het
instrumentenpaneel.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e
versnelling in te schakelen.
Doet u dit niet, dan kan de versnellingsbak
zwaar beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar
links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
Bij een storing in de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een van
deze twee lampjes op het instrumentenpaneel,
kan de stabiliteit van de auto niet meer worden
gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel te trekken en deze
weer los te laten tot de auto stilstaat.
Automatische transmissie
( E AT 6 / E AT 8)
Automatische transmissie met zes of acht
versnellingen en een impulsselectiehendel.
De
transmissie biedt ook de mogelijkheid
tijdelijk handmatig te schakelen met de
schakelflippers aan de stuurkolom.
6
Rijden

134
Bijzonderheden van de
automatische stand
Voor een maximale acceleratie zonder de
selectiehendel te bedienen moet het gaspedaal
volledig worden ingetrapt (kickdown).
De transmissie schakelt automatisch terug
of
houdt de ingeschakelde versnelling vast
tot
de motor het maximumtoerental bereikt.
Met de schakelflippers aan de stuurkolom kan
de bestuurder tijdelijk zelf schakelen als de
wagensnelheid en het motortoerental dit toelaten.
Bijzonderheden van de
handbediende stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Starten van de auto
De transmissie schakelt zelf de meest geschikte
versnelling in, waarbij rekening wordt gehouden
met de buitentemperatuur, het wegprofiel,
de belading van de auto en de rijstijl van de
bestuurder. Vanuit de stand P
:
F
H
oud het rempedaal volledig ingetrapt.
F
S
tart de motor.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets Unlock .
F
B
eweeg de selectiehendel twee keer naar
achteren om de automatische stand D te
selecteren of twee keer naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
Vanuit de neutraalstand N :
F H oud het rempedaal volledig ingetrapt.
F S tart de motor.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt, druk de
selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D te selecteren of naar
voren ter wijl u de toets Unlock indrukt om
de achteruit R in te schakelen.
Ver volgens, vanuit de stand D of R :
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Breng de auto volledig tot stilstand.
F
H oud het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets Unlock ,
F
S
electeer de stand R ter wijl u het
rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
Permanente handmatige bediening
Inschakelen van deze stand:
Bij EAT8 zonder toets Full Park Assist en EAT6:
F
s
electeer eerst de stand D ,
F
d
ruk op de toets M ; het lampje van de toets
gaat branden.
Bij EAT8 met toets Full Park Assist:
F
d
ruk op de toets DRIVE MODE ,
F
se
lecteer de "Handmatige" bediening: deze
verschijnt op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen van deze stand:
F
b
eweeg de selectiehendel één keer naar
voren om de stand D weer te selecteren.
of
F
d
ruk op de toets M ; het lampje van de toets
gaat uit.
of
F
s
electeer een andere stand met de toets
DRIVE MODE .
Contact afzetten
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Vrijloop activeren
Auto in de vrijloop zetten, met afgezette motor:
F s
electeer ter wijl de auto met draaiende motor
stilstaat de stand N ,
F
z
et de motor af,
F
z
et het contact binnen 5 seconden weer aan,
F
h
oud het rempedaal ingetrapt en beweeg de
selectiehendel één keer naar voren of naar
achteren om de stand N te bevestigen en zet
de elektrische parkeerrem handmatig vrij,
F
zet
het contact af.
Als u langer dan 5 seconden wacht, wordt de
transmissie in de stand P gezet. U moet in dat
geval de procedure nogmaals uitvoeren.
Als u het bestuurdersportier opent ter wijl
de stand N is geselecteerd, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt
zodra u het bestuurdersportier weer sluit.
Rijden

137
Rijstanden
Parameters van de
auto ECO Comfort
(met Active
Suspension Control)Normaal
Sport
Handmatig
(bij auto's met een
automatische transmissie
en Full Park Assist)
Gaspedaal ZuinigNormaalNormaalSportNormaal
Automatische
transmissie Zuinig
NormaalNormaalSportHandmatig
Active Suspension
Control Zachte stand vering Zachte stand vering Normale stand vering Sportstand vering Normale stand vering
Elektrische
stuurbekrachtiging Normaal
NormaalNormaalSportNormaal
Stop & Start BeschikbaarBeschikbaarBeschikbaarNiet beschikbaar Beschikbaar
Schakelindicator Zuinig NormaalNormaalNormaalNormaal
Verwarming/
airconditioning Zuinig
NormaalNormaalNormaalNormaal
Stand "ECO"
Deze stand verlaagt het brandstofverbruik,
maar beperkt het gebruik van de ver warming
en de airconditioning zonder deze echter uit te
schakelen.
Vrijloop in stand "ECO" : bij de automatische
transmissie EAT8 wordt, afhankelijk van de
uitvoering, het in de "vrijloop" zetten van de
auto aangemoedigd, zodat de auto afremt zonder op de motor af te remmen. U kunt
brandstof besparen door uw voet van het
gaspedaal te halen om te anticiperen op het
afremmen.
Stand "Comfort"
(met Active Suspension Control)
Deze stand biedt meer rijcomfort en een
zachtere vering.
Stand "Normal"
In deze stand wordt teruggekeerd naar de
oorspronkelijke instellingen van de auto.In combinatie met Active Suspension Control
biedt deze stand het beste compromis tussen
comfort en weggedrag.
Stand "Spor t"
Afhankelijk van de uitvoering maakt deze stand
een dynamischere rijstijl mogelijk.
Permanente handmatige bediening
(bij auto's met een automatische
transmissie en Full Park Assist)
De bestuurder schakelt met de schakelflippers
aan de stuurkolom.
6
Rijden

138
Selectie van een stand
Wanneer de melding verdwijnt, is de
geselecteerde stand geactiveerd en wordt
deze op het instrumentenpaneel weergegeven
(behalve bij de stand "Normal"). ECO, Comfor t, Normal, Spor t, Manual.
Druk op de toets om de standen op het
instrumentenpaneel weer te geven.
Schakelindicator
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen over te
slaan. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de
aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk
in te schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen
van een schakeladvies van het systeem. Deze
functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie werkt
dit systeem alleen in de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van
een pijl omhoog of omlaag op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Daarnaast kan de aanbevolen
versnelling worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten. Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat; zet in dat geval altijd het contact
af
met de sleutel of met de knop
" START/STOP ".
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en de motor wordt
automatisch in de STOP-stand gezet:
-
a
ls u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak ,
bij een snelheid lager dan 3
km/h de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en vervolgens het koppelingspedaal loslaat,
Afhankelijk van de uitvoering
wordt de selectie van een rijstand
eveneens beheerd door de functie
i-Cockpit
® Amplify
. Raadpleeg de
desbetreffende rubriek voor meer
informatie.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Rijden

139
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd. De teller
wordt, elke keer als u het contact met de knop
"START/STOP " aanzet, weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling of het draaien van het
stuurwiel niet werken.
Het Stop & Start-systeem is niet
van invloed op de werking van
voertuigsystemen zoals remmen, enz.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start niet sneller
dan 10
km/h heeft gereden, In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
Overgang naar de START-stand
Dit verklikkerlampje gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
B
ij een automatische transmissie:
•
a
ls u, ter wijl de stand D of M is
geselecteerd, het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, ter wijl de stand N is geselecteerd
en het rempedaal is losgelaten, de stand
D of M selecteert,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
-
b
ij een handgeschakelde versnellingsbak,
de snelheid van de auto hoger wordt dan
4
km/h,
-
b
ij een automatische transmissie in de
stand N , de snelheid van de auto hoger
wordt dan 1
km/h,
-
b
ij een automatische transmissie in de
stand D , het rempedaal wordt losgelaten,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling
van het systeem of de auto.
In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
Uitschakelen/weer
inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Dit is volkomen normaal.
Dit is volkomen normaal.
-
a
ls u bij een auto met een automatische
transmissie,
•
b
ij een snelheid lager dan 20
km/h
(bij
BlueHDi-uitvoeringen) of lager dan
1
km/h (bij PureTech 180 - en PureTech
225 -uitvoeringen), hard remt met de
selectiehendel in de stand N .
•
b
ij stilstaande auto, de selectiehendel in
de stand N zet. -
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
d
e buitentemperatuur lager dan 0°C of
hoger dan +35°C is,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, hoogte enz.) dit niet
toelaten.
6
Rijden

140
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende
lampje gaat uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en
er wordt een melding weergegeven. Openen van de motorkap
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem
knippert dit lampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en
gaat het vervolgens permanent
branden, in combinatie met de
weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.In dat geval moet u het contact uitzetten en de
motor opnieuw starten door op de " S TA R T/
STOP "-knop te drukken.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een
of
meer banden te laag is.Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu
.
Rijden