Rijden en bediening207Trek de elektrische handrem aan:
houd de schakelaar m meer dan vijf
seconden uitgetrokken. Als controle‐
lamp m brandt, is de elektrische
handrem aangetrokken.
Zet de elektrische handrem los: houd
de schakelaar m langer dan
twee seconden ingedrukt. Als contro‐
lelamp m dooft, is de elektrische
handrem losgezet.
Controlelamp m knippert: elektrische
handrem is niet helemaal aangetrok‐
ken of losgezet. Knippert de lamp
continu, zet de elektrische handrem
dan los en probeer deze weer aan te
trekken.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand bij het intrappen van het rempedaal.Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem
Het systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt,
blijft de rem nog gedurende
2 seconden ingeschakeld. De
remmen worden automatisch losge‐
zet zodra de auto optrekt of de vast‐
houdtijd van twee seconden is
verstreken.
De hellingrem is niet actief tijdens een Autostop.Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een
onderdeel van de elektronische stabi‐
liteitsregeling.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen beperkt en wordt het wiel
met de meeste slip afzonderlijk afge‐
remd. Daardoor wordt de rijstabiliteit
van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
Verzorging van de auto251
Leg de veiligheidsgrendel links opzij
en open de motorkap.
De motorkap wordt automatisch
omhoog gehouden.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor om veiligheidsredenen automatischherstart.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐ kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte
(20-25 cm) in de grendel vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Contro‐
leer of de gebruikte olie de juiste
specificatie heeft.
Aanbevolen olie en smeermiddelen
3 296.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
vijf minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Afhankelijk van de motor worden er
verschillende oliepeilstokken
gebruikt.
Verzorging van de auto255
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
keld contact aansluiten en loskoppe‐
len.
Ontlaadbeveiliging accu 3 126.
De accu ontkoppelen
Als de accu van de auto moet worden losgekoppeld (bijv. voor onderhouds‐
werkzaamheden), moet u de alarmsi‐ rene als volgt deactiveren: schakel
het contact in en uit en koppel de accu van de auto binnen 15 seconden los.
Accu vervangen
Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐
ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐ gen door hetzelfde type accu.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 192.Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 287.
Waarschuwingssticker
Verzorging van de auto267Nr.Stroomkring17Transmissieregelmodule18Achterruitverwarming19Elektrische ruitbediening voorin20Elektrische ruitbediening
achterin21Relais- en zekeringhouder
achter (met zekeringhouder in
de bagageruimte)
Verwarmde voorstoelen (zonder
zekeringhouder in de bagage‐
ruimte)22Groot licht links (halogeen)23–24Koplamp rechts (LED)25Koplamp links (LED)26Mistlampen27Verwarming dieselbrandstof28Stop-startsysteem29Elektrische handrem30ABS31Adaptieve cruise controlNr.Stroomkring32Airbag33Adaptief rijlicht (AFL)/automati‐
sche verlichting34Uitlaatgasrecirculatie35Buitenspiegel/regensensor36Verwarming en ventilatie37Magneetklep koolstofreservoir38Vacuümpomp39Centrale regelmodule40Voorruitsproeier/achterruits‐
proeier41Groot licht rechts (halogeen)42Koelventilator43Voorruitwissers44Voorruitwissers45Koelventilator46–47Claxon48Koelventilator49BrandstofpompNr.Stroomkring50Koplamphoogteregeling/adap‐
tief rijlicht (AFL)51Ventilatieklep52Hulpverwarming/dieselmotor53Transmissieregelmodule/motor‐
regelmodule54Vacuümpomp/instrumenten‐
groep/verwarming ventilatie/
airco
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
Wanneer u het deksel van de zeke‐
ringhouder niet goed sluit, kunnen er
storingen optreden.
Verzorging van de auto2879Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krik en gereedschap altijd
goed vastgezet in de betreffende
opbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de
bagageruimte wordt geplaatst,
moet altijd met de band worden
vastgezet.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Monteer draairichtingsgebonden
banden indien mogelijk zo dat ze in de
rijrichting afrollen. De draairichting is
herkenbaar aan een symbool (bijv.
een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat dedefecte band zo snel mogelijk
vervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐
wiel aan.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
296Service en onderhoudEr is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden met een aanhanger,
rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker dan met
het reguliere service-interval worden
verricht.
De internationale service-intervallen zijn geldig in de landen die niet tot de groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden
opgesteld.
Service-display 3 93.
Registraties Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het Serviceboekje. De
datum en afgelezen kilometerstandworden bevestigd met stempel en
handtekening van de uitvoerende
werkplaats.
Zorg ervoor dat het Serviceboekje
correct wordt ingevuld, omdat een
sluitend bewijs van service essentieel is bij aanspraken op garantie of good‐
will en tevens een pluspunt is bij
verkoop van de auto.Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en
onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen ensmeermiddelen
Gebruik alleen producten die voldoen aan de aanbevolen specificaties.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig
hanteren. Informatie op de verpak‐ king in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis van kwaliteit en viscositeit. Bij de
keuze van motorolie is kwaliteit
belangrijker dan viscositeit. Door de
oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de olie minder snel. De
329Snelkiesnummers.......................173
Spiegelverstelling ..........................8
Spraakherkenning ......................169
Sproeiervloeistof ........................254
Startbeveiliging ....................28, 102
Starten en bedienen ...................189
Starthulp gebruiken ...................287
Stemherkenning ......................... 169
Stoelpositie .................................. 37
Stoelverstelling .............................. 6
Stoelverwarming ........................... 41
Stop/Start-systeem .....................192
Storing ....................................... 202
Storing elektrische handrem .........99
Storingsindicatielamp ..................98
Streaming audio via Bluetooth activeren.................................. 149
Stroomonderbreking ..................203
Sturen ......................................... 189
Stuurbedieningsknoppen .............85
Stuurbekrachtiging .....................100
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......253
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 85
Symbolen ....................................... 4
Systeeminstellingen.................... 139
T
Tanken ....................................... 241
Te laag brandstofpeil .................102Telefoon
Algemene informatie ...............169
Beltoon selecteren ..................173
Bluetooth ................................. 169
Bluetooth-verbinding ...............170
Een nummer invoeren .............173
Functies tijdens het gesprek ...173
Hoofdmenu Telefoon ..............173
Inkomend gesprek ..................173
Noodoproepen ........................ 172
Oproepenhistorie ....................173
Snelkiesnummer .....................173
Telefoonboek .......................... 173
Telefoon activeren ......................173
Telefoonboek .............................. 173
Telefoonweergave ......................153
TMC-zenders .............................. 154
Toerenteller ................................. 92
Traction Control .........................207
Traction Control-systeem UIT..... 100
Trechter ...................................... 241
Trekhaak............................. 243, 245
Trekstang.................................... 243
Typeplaatje ................................ 299
U
Uitlaatfilter........................... 101, 195
Uitlaatgassen ............................. 195
Uitrol-brandstofafsluiter .............192
Uitstapverlichting .......................126USB
Afbeeldingenmenu USB ..........150
Algemene informatie ...............147
Apparaat aansluiten ................147
Audiomenu USB .....................149
Filmmenu USB ........................ 152
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 277
Vaste luchtroosters ....................186
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................44
Veiligheidsnet .............................. 79
Velgen en banden .....................271
Ventilatie ..................................... 179
Verbanddoos ............................... 81
Vergrendelingssysteem ...............25
Verkeersbordherkenning ....103, 234
Verkeersincidenten .....................166
Verlichting middenconsole ........125
Verlichtingsfuncties..................... 125
Verlichting zonneklep ................125
Versnellingsbak ........................... 15
Versnellingsbakdisplay ..............200
Verstelbare luchtroosters ........... 185
Vertraagde uitschakeling stroom 190
Verwarmde spiegels ....................29
Verwarmd stuurwiel .....................85