Infotainmentsysteem155routebegeleiding tegen de
verkeersregels ingaat, moet u
altijd de verkeersregels volgen.
Werking van het
navigatiesysteem
Het navigatiesysteem gebruikt
sensoren om de positie en beweging van de auto te bepalen. De afgelegde
afstand wordt bepaald door het
signaal van de snelheidsmeter van de auto, de draaibewegingen in de boch‐
ten door een sensor. De positie wordt
bepaald door de gps-satellieten
(Global Positioning System).
Door vergelijking van de sensorsig‐ nalen met de digitale kaarten is het
mogelijk om de positie met een nauw‐ keurigheid van ongeveer 10 meter tebepalen.
Het systeem werkt ook bij een slechte
GPS-ontvangst. Dit kan echter wel de nauwkeurigheid van de positiebepa‐
ling beïnvloeden.
Na het invoeren van het bestem‐
mingsadres of een nuttige plaats of
POI (dichtstbijzijnde tankstation,
hotel et cetera) wordt de route vanaf
de actuele locatie tot de geselec‐
teerde bestemming berekend.
De routebegeleiding vindt plaats door spraakmeldingen, een richtingspijl en
een meerkleurig kaartscherm.
Opmerkingen
TMC- verkeersinformatiesysteem en dynamische routebegeleiding
Het TMC-verkeersinformatiesysteem ontvangt van de TMC-radiozendersalle actuele verkeersinformatie. Deze
informatie wordt gebruikt bij het bere‐ kenen van de volledige route. Daarbij wordt de route zo gepland dat
volgens de vooraf ingestelde criteria
om verkeersproblemen heen wordt
gereden.
Is er een actueel verkeersprobleem
tijdens een actieve routebegeleiding,
vraagt het systeem - afhankelijk van
de vooraf gemaakte instelling - of de
route veranderd moet worden.
De TMC-verkeersinformatie wordt op
het kaartscherm met symbolen weer‐
gegeven of verschijnt als gedetail‐
leerde tekst in het TMC-meldingen‐
menu.Om de TMC-verkeersinformatie te
kunnen gebruiken, moet het systeem TMC-zenders in de relevante regioontvangen.
De TMC-stations kunnen in het navi‐
gatiemenu 3 156 worden geselec‐
teerd.
Kaartgegevens
Alle vereiste kaartgegevens zijn in het
Infotainmentsysteem opgeslagen.
Voor updaten van de navigatiekaart‐ gegevens koopt u nieuwe gegevens
bij de Opel Dealer of op onze website
http://opel.navigation.com/. U
ontvangt een USB-apparaat met
daarop de update.
Sluit het USB-apparaat aan op de
USB-poort en volg de instructies op
het scherm. Tijdens de update moet
de auto ingeschakeld zijn.
Let op
Tijdens de update blijft de auto
werken. Als de auto wordt uitge‐
schakeld, kan de update worden
onderbroken. De navigatietoepas‐
sing, Bluetooth en andere externe
apparaten werken niet totdat de
update voltooid is.
192Rijden en bedieningUitrol-brandstofafsluiterDe brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal intrapt. Een accu‐
sensor zorgt ervoor dat een Autostop
alleen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden is
voldaan.
Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op eco te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Melding
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-
positie in de toerenteller.
Rijden en bediening215
De adaptieve cruise control gebruikt
een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig
voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een traditionele
cruise control gedragen.
Om veiligheidsredenen kan het
systeem pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal is inge‐ trapt na het inschakelen van het
contact. Activeren in de eerste
versnelling is niet mogelijk.
De adaptieve cruise control is voor‐
namelijk bedoeld voor gebruik op
lange rechte wegen, zoals snelwegen
of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 103, m 3 103.
9
Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige
aandacht bij het verkeer te
houden. De bestuurder behoudt
de volledige controle over de auto omdat rempedaal, gaspedaal en
de onderbrekingsschakelaar voor‐
rang hebben op de adaptieve
cruise control.
Systeem inschakelen
Druk op C om de adaptieve cruise
control te activeren. De controlelamp
m brandt wit. Ook verschijnt C op het
Driver Information Center.
Functie activeren door de
snelheid in te stellen
De adaptieve cruise controle kan
worden geactiveerd bij snelheden
tussen de 50 km/u en 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-: de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m brandt groen.
Het symbool voor de adaptieve cruise
control C, de instelling voor afstand
tot voorligger en de ingestelde snel‐
heid worden weergegeven op het
Driver Information Center.
218Rijden en bedieningAls dit symbool niet of kort verschijnt,reageert adaptieve cruise control niet
op voorliggers.
Functie deactiveren
De bestuurder deactiveert de adap‐
tieve cruise control door:
● y in te drukken.
● Te remmen.
● Het koppelingspedaal langer dan
vier seconden ingedrukt te
houden.
● De keuzehendel van de automa‐ tische versnellingsbak op N
wordt gezet.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
● De auto tot meer dan 190 km/u optrekt of tot minder dan
45 km/u vertraagt.
● Het Traction Control-systeem werkt.
● De elektronische stabiliteitsrege‐ ling werkt.
● Er gedurende een aantal minuten
geen ander verkeer of object
langs de weg wordt aangetroffen.In dit geval zijn er geen radar‐
echo's en kan de sensor melden
dat deze vervuild is.
● De actieve noodrem in werking treedt.
● Rijden op steile hellingen.
● De radarsensor vervuild is door ijs of waterfilm.
● Er een storing wordt geconsta‐ teerd in de radar, motor of hetremsysteem.
Wanneer adaptieve cruise control
wordt gedeactiveerd, verandert
controlelamp m van groen in wit en
verschijnt er een pop-upbericht op het
Driver Information Center.
De opgeslagen snelheid wordt
aangehouden tussen haakjes op het
Driver Information Center staat. Het
systeem wordt gedeactiveerd, maar
niet uitgeschakeld.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de
bestuurder de controle over het
remmen en gas geven overne‐
men.
Systeem uitschakelen
Druk op C om de adaptieve cruise
control te deactiveren. Controlelam‐
pen m en C op het Driver Information
Center doven. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door het uitschakelen van het
contact, wordt ook de adaptieve
cruise control uitgeschakeld en wordt
de opgeslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan
contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
Rijden en bediening219● Gebruik het systeem niet opgladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruise control niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw bedekt kan worden. Hierdoor
neemt het zicht af of is er hele‐ maal geen zicht meer. Bij een
vervuilde sensor, de sensoraf‐
dekking reinigen.
Systeembeperkingen ● Het automatische remsysteem kan niet krachtig remmen en de
remkracht kan onvoldoende zijn
om een aanrijding te voorkomen.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijd
nodig om de volgende voorligger
te detecteren. Als er dus een
nieuwe voorligger wordt gecon‐stateerd, kan het systeem de
snelheid verhogen in plaats van
te remmen.
● De adaptieve cruise control negeert tegemoetkomend
verkeer.
● De adaptieve cruise control remt niet voor voetgangers, dieren,zeer langzaam rijdende of
gestopte voertuigen.
● Gebruik de adaptieve cruise control niet bij het trekken van
een aanhanger.
Bochten
De adaptieve cruise control berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de
huidige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht ofals de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer constateert, dooft de
controlelamp A.
Als de centrifugale kracht in een bocht te groot is, zal het systeem de rijsnelheid enigszins verlagen. Ditremniveau is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.
Rijden en bediening221De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het merkpla‐
tje.9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de
fabricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het
systeem daarom niet gebruiken.
De voorbumper kan nog intact
lijken, maar de sensor die erachter
ligt, kan verschoven zijn en onjuist reageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de
positie van de adaptieve cruise
control sensor te controleren en
corrigeren.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen op het Info-Display.
Info-Display 3 108.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een
permanente systeemfout is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Center.
Boordinformatie 3 109.
Frontaanrijdingswaarschu‐
wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door een controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een waarschuwing in het
Driver Information Centre.
De frontaanrijdingswaarschuwing
moet echter wel in het menu Persoon‐ lijke instellingen 3 110 geactiveerd
zijn, en niet met V gedeactiveerd zijn
(afhankelijk van het systeem; zie hier‐ onder).
Afhankelijk van de uitrusting van de auto, zijn er twee varianten van de
frontaanrijdingswaarschuwing:
● Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
op auto's met een adaptieve
cruise control 3 214.
● Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
op auto's met traditionele cruise
control 3 211.
222Rijden en bedieningFrontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
Het systeem gebruikt de radarsensor achter de radiateurgrille om voertui‐
gen te vinden die zich op een afstand van max. 150 m direct voor u bevin‐
den.
Inschakelen
Frontaanrijdingswaarschuwing werkt
automatisch bij snelheden boven
wandelsnelheid, als de instelling
Voorbereiding aanrijding niet uitge‐
schakeld is in het menu Persoonlijke
instellingen 3 110.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het systeem kan
op kort, gemiddeld of ver worden
ingesteld.
Druk op E; de huidige instelling
verschijnt op het Driver Information
Center. Druk opnieuw op E om de
gevoeligheid van het systeem te wijzi‐
gen. De instelling wordt ook getoond
op de bovenste regel van het Driver
Information Center.Let op: de instelling voor de gevoelig‐ heid van het alarm wordt gedeeld met
de afstand tot voorligger van de adap‐
tieve cruise control. Door de gevoe‐
ligheid van de waarschuwing te wijzi‐
gen, wordt dus ook de afstand tot
voorligger van de adaptieve cruise
control gewijzigd.
De bestuurder alarmeren
Het groene controlelampje voor 'voor‐ ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het
systeem een voorligger heeft waar‐
genomen.
224Rijden en bedieningDe bestuurder alarmeren
Het groene controlelampje voor 'voor‐
ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het systeem een voorligger heeft waar‐
genomen.Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.
Wanneer de afstand tot een voorlig‐
ger te kort wordt of wanneer u een ander voertuig te snel nadert en er
een botsing driegt, verschijnt het
botsingswaarschuwingssymbool op
het Driver Information Center en klinkt er een waarschuwingssignaal. Trap
het rempedaal in als de situatie dit
vereist.
Uitschakelen
Het systeem kan worden gedeacti‐
veerd. Druk op V totdat Botswaar‐
schuwing voor uit op het Driver Infor‐
mation Center verschijnt.
Algemene informatie voor beide
uitvoeringen van frontaanrijdings‐
waarschuwing9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
bij voertuigen te waarschuwen, maar
het kan ook op andere metalen struc‐ turen reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing
wellicht geen voorliggers of kunnen
de prestaties van de sensor beperkt
zijn: