
130Klimaatregeling● Voorruitverwarming , inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Let op
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op à
wordt gedrukt.
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 144.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de
klimaatregeling kunt u de tempera‐
tuur aan de bestuurders- en passa‐
gierszijde voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, ventilatorsnelheid en
luchtverdeling automatisch geregeld.
Bedieningselementen voor:
● temperatuur bestuurderszijde £
● met MENU gaat u naar het menu
Klimaatinstelling op het Info-
Display
● ventilatorsnelheid Z
● automatische modus AUTO
● temperatuur passagierszijde voorin £
● koeling A/C
● handmatig bediende luchtrecir‐ culatie 4
● ontwasemen en ontdooien à
● achterruit- en buitenspiegelver‐
warming b
● voorruitverwarming ,
● stoelverwarming ß
● stoelventilatie A
Verwarmbare achterruit Ü 3 42.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 39.
Verwarmde stoelen ß 3 52.
Geventileerde stoelen A 3 52.
Het led-lampje in de desbetreffende
knop geeft de geactiveerde functie
aan.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.

Klimaatregeling131Menu Instellingen klimaatregeling
Druk op MENU om handmatig de
volgende klimaatregelingsfuncties in
te stellen:
● luchtverdeling l, M , K
● ventilatorsnelheid Z
● temperatuur voor bestuurders- en passagierszijde
● temperatuursynchronisatie met twee zones MONO
● koeling A/C
● automatische modus AUTO
Het menu Klimaatinstelling is ook
weer te geven:
● door Klimaat te selecteren op het
7" Colour-Info-Display of
● door Í in te drukken en vervol‐
gens Climate te kiezen in het
menu op het
8" Colour-Info-Display.
Automatische modus AUTOBasisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● De airconditioning moet zijn geactiveerd voor optimale
koeling en ontwaseming. Druk op A/C om de airconditioning in te
schakelen. Het led-lampje in de
toets geeft aan dat het systeem
geactiveerd is.
● Stel de voorkeurtemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierszijde voorin in met de linker
en rechter draairing. De aanbe‐
volen temperatuur is 22 °C.
Handmatige instellingen U kunt de instellingen van de klimaat‐
regeling aanpassen door de volgende
functies te activeren:

132KlimaatregelingVentilatorsnelheid Z
Pas de opbrengst aan door de draai‐
ring naar de gewenste snelheid te
draaien. Draai de knop linksom om de
opbrengst te verlagen of rechtsom
om de opbrengst te verhogen. De
ventilatorsnelheid is ook aan te
passen in het menu Klimaatinstellin‐
gen. Druk op MENU om naar het
menu te gaan.
Draai de draairing zo ver mogelijk
linksom: de ventilator en de koeling
worden uitgeschakeld.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op MENU om naar het menu te
gaan.
Colour-Info-Display aanraken:
l:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersK:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Druk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren £
Stel de voorkeurstemperaturen voor
de bestuurders- en passagierszijde
voorin afzonderlijk met de linker en
rechter draairing in op de gewenste
waarde. Met de draairing aan de
passagierszijde verandert u de
temperatuur aan passagierszijde.
Met de draairing aan de bestuurders‐
zijde wijzigt u alleen de temperatuur
aan bestuurderszijde of aan beide
zijden, afhankelijk van de vraag of de
synchronisatie MONO in het menu
Klimaatinstellingen is geactiveerd of
niet. Druk op MENU om naar het
menu te gaan.

138Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 139
Controle over de auto ..............139
Sturen ...................................... 139
Starten en bediening .................139
Nieuwe auto inrijden ................139
Contactslotstanden ..................139
Aan/Uit-knop ............................ 140
Stroomspaarmodus .................141
Motor starten ........................... 142
Uitrol-brandstofafsluiter ...........143
Stop/Start-systeem ..................144
Parkeren .................................. 146
Uitlaatgassen ............................. 147
Uitlaatfilter ............................... 147
Katalysator .............................. 148
AdBlue ..................................... 148
Automatische versnellingsbak ...151
Versnellingsbakdisplay ............151
Keuzehendel ........................... 152
Handmatige modus .................153
Elektronische rijprogramma's ..153
Storing ..................................... 153
Stroomonderbreking ................154
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 154Remmen.................................... 155
Antiblokkeersysteem ...............155
Handrem .................................. 156
Remassistentie ........................158
Hellingrem ............................... 158
Rijregelsystemen .......................159
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..159
Selective Ride Control .............160
Sportmodus ............................. 161
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 162
Cruise control .......................... 162
Snelheidsbegrenzer ................165
Adaptieve cruisecontrol ...........167
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 174
Actieve noodrem .....................176
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 180
Parkeerhulp ............................. 181
Geavanceerde parkeerhulp .....184
Dodehoekdetectie ...................189
Panoramazichtsysteem ...........191
Achteruitkijkcamera .................194
Lane Departure Warning .........195
Lane keep assist .....................197
Vermoeidheidsdetectie ............199Brandstof ................................... 201
Brandstof voor benzinemotoren .....................201
Brandstof voor dieselmotoren . 201
Tanken .................................... 202
Trekhaak .................................... 204
Algemene informatie ...............204
Rijgedrag en aanhangertips ....204
Aanhanger trekken ..................205
Aanhangerstabilisatie ..............208

Rijden en bediening151De vulopening voor AdBlue zit achter
de tankvulklep, rechtsachter op de
auto.
De tankvulklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
1. Sleutel uit contactslot verwijde‐ ren.
2. Sluit alle portieren om ammonia‐ dampen in het interieur te voorko‐
men.
3. Ontgrendel de tankvulklep door tegen de klep te duwen 3 202.
4. Schroef de beschermdop los van
de vulpijphals.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is of totdat er niets meer uit de
jerrycan stroomt. Dit kan zo'n
5 minuten duren.
8. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht
15 seconden.
9. Schroef de slang van de vulpijp.
10. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. De slang kan
worden hergebruikt na doorspoelen met water voordat de AdBlue
opdroogt.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Met de hand schakelen is mogelijk in
de handmatige modus door de
keuzehendel naar + of - 3 153 te
tikken.
Versnellingsbakdisplay

Rijden en bediening157automatische activering van de elek‐
trische parkeerrem. Het is niet moge‐
lijk wanneer u tegelijkertijd aan scha‐
kelaar m trekt.
Auto’s met een automatische versnel‐
lingsbak: Door D in te schakelen en
het gaspedaal in te trappen zet u de
elektrische parkeerrem automatisch
los. Dit is alleen mogelijk als gekozen is voor automatische activering van
de elektrische parkeerrem. Het is niet mogelijk wanneer u tegelijkertijd aan
schakelaar m trekt.
Remmen tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden aan de
schakelaar m blijft trekken, zal de
elektrische parkeerrem de auto
afremmen. Zodra u de schakelaar
m loslaat, stopt het remmen.
Het antiblokkeersysteem en de elek‐
tronische stabiliteitsregeling stabilise‐
ren de auto wanneer u aan de scha‐ kelaar m blijft trekken. Als een storing
in de elektrische parkeerrem
optreedt, verschijnt er een waarschu‐ wingsmelding op het Driver Informa‐
tion Center. Als het antiblokkeersys‐
teem en de elektronische stabiliteits‐regeling defect raken, gaat een van
de controlelampjes i of J branden
op de instrumentengroep of gaan
beide lampjes branden. In het gege‐
ven geval is stabiliteit alleen mogelijk
door aan de schakelaar m te blijven
trekken en erop te drukken totdat de auto is geïmmobiliseerd.
Automatische bediening
Automatische bediening houdt ook in
automatisch aantrekken en loszetten
van de elektrische parkeerrem.
De elektrische parkeerrem kan ook
handmatig worden aangetrokken of
losgezet met de schakelaar m.
Automatisch aantrekken: ● De elektrische parkeerrem wordt automatisch aangetrokken
wanneer het voertuig stilstaat en
het contact wordt uitgeschakeld.
● j brandt op de instrumenten‐
groep en er verschijnt een
melding op het display om het
aantrekken te bevestigen.Automatisch loszetten:
● Na vertrek wordt de parkeerrem automatisch uitgeschakeld.
● j dooft op de instrumentengroep
en er verschijnt een melding op
het display om het loszetten te bevestigen.
Als het voertuig uitgerust is met een
automatische versnellingsbak en de
rem niet automatisch wordt losgezet,
controleer dan of de voorportieren
goed dicht zijn.Automatische bediening deactiveren 1. Start de motor.
2. Als de parkeerrem losgezet is, trek de parkeerrem dan aan door
aan de schakelaar m te trekken.
3. Haal uw voet van het rempedaal.
4. Druk minimaal 10 seconden en maximaal 15 seconden op de
schakelaar m.
5. Laat de schakelaar m los.
6. Houd het rempedaal ingetrapt. 7. Trek gedurende 2 seconden aan de schakelaar m.

176Rijden en bedieningDe gevoeligheid van het systeem
instellen
7'' Colour-Info-Display: Pas de
gevoeligheid van het waarschuwings‐
systeem aan in het menu Persoon‐ lijke instellingen 3 107.
8'' Colour-Info-Display: Pas de
gevoeligheid van het waarschuwings‐
systeem aan in de instellingen voor
de actieve veiligheidsrem in het menu Persoonlijke instellingen 3 107.
De gekozen instelling wordt gehand‐
haafd totdat deze wordt aangepast.
De timing van de waarschuwingen
verandert met de rijsnelheid. Hoe
sneller de auto rijdt, hoe verder de
waarschuwing wordt gegeven. Houd
bij het selecteren van de timing van
de waarschuwingen rekening met de
verkeerssituatie en de weersomstan‐
digheden.
Uitschakelen
Het systeem is alleen uit te schakelen
door activering van de actieve nood‐
rem in de persoonlijke instellingen
3 107.Systeembeperkingen
De frontaanrijdingswaarschuwing is
bedoeld om alleen te waarschuwen
voor voertuigen, maar kan ook op
andere obstakels reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing
wellicht geen voorliggers of kunnen
de prestaties van de sensor beperkt
zijn:
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij nachtelijke ritten
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de sensor in de voorruit of de radarmodule achter de voorbum‐per is afgedekt door sneeuw, ijs,
sneeuwbrij, modder, vuil enz.
● de voorruit is beschadigd of bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickersActieve noodrem
De actieve noodrem kan helpen om de schade en letsel door aanrijdingen
met voertuigen, voetgangers of
obstakels direct vóór de auto te
beperken, indien een aanrijding door
remmen of sturen niet langer kan worden vermeden. Voordat de
actieve noodrem ingrijpt, wordt de
bestuurder gewaarschuwd door de
frontaanrijdingswaarschuwing of de voetgangersbescherming vóór.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 174
Voetgangersbescherming vóór
3 180
U kunt de actieve noodrem deactive‐
ren in het menu Persoonlijke instellin‐
gen 3 107. Bij deactivering gaat m
branden op de instrumentengroep en
er verschijnt een waarschuwingsbe‐
richt in het Driver Information Center.
Deze functie maakt gebruik van input uit vele bronnen ( bijv. camerasensor,
radarsensor, remdruk, rijsnelheid) om
de waarschijnlijkheid van een frontale aanrijding te berekenen.

Rijden en bediening181SysteembeperkingenIn de volgende gevallen detecteert de
voetgangersbescherming vóór
mogelijk geen voetganger vóór de
auto of werkt de sensor mogelijk maar beperkt:
● de rijsnelheid is buiten het bereik
van 5 km/h tot 60 km/h in eenvooruitversnelling
● de afstand tot een voetganger vóór de auto is meer dan 40 m
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij nachtelijke ritten
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de sensor in de voorruit of de radarmodule achter de voorbum‐
per is afgedekt door sneeuw, ijs,
sneeuwbrij, modder, vuil enz.
● de voorruit is beschadigd of bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickersParkeerhulp
Algemene informatie
Wanneer er een aanhanger of fiets‐
drager op de trekhaak is gemonteerd, wordt de parkeerhulp gedeactiveerd.9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
Parkeerhulp achter
Het systeem waarschuwt u bij een
ingeschakelde achteruitversnelling
met akoestische signalen en een
displayaanduiding voor obstakels
achter de auto op een afstand kleiner
dan 50 cm.
Het systeem gebruikt ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Inschakelen
De parkeerhulp achter wordt geacti‐
veerd wanneer u bij ingeschakeld
contact de achteruitversnelling
inschakelt.
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de
parkeerhulpknop ¼ niet brandt.
Melding
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische