
178Rijden en bedieningHulplijnen
De verticale lijnen geven de koers vande auto aan en de afstand tussen de
verticale lijnen komt overeen met de
breedte van de auto zonder buiten‐
spiegels. De eerste horizontale lijn ligt
op een afstand van zo'n 30 cm van de
rand van de achterbumper. De
bovenste horizontale lijnen liggen op
zo'n 1 en 2 m afstand van de achter‐
bumper. De kruisende gebogen lijnen geven de maximale stuurhoek aan.
Hulplijnen deactiveren
Hulplijnen zijn te deactiveren in het
Info-Display. Kies Instellingen I Auto
I Aanrijdingsdetectie I Hulplijnen
achteruitkijkcamera I § .
Info-Display 3 99.
Persoonlijke instellingen 3 103.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling zo'n
10 seconden lang is uitgeschakeld.
Systeembeperkingen
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijk niet goed wanneer:
● De omgeving donker is.
● De lichtbundel van koplampen rechtstreeks in de cameralenzen
valt.
● Nachtelijke ritten.
● Bij een beperkt zicht door weers‐
omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw.● De cameralenzen bedekt zijn met
sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil.
Reinig de lens, spoel deze met
water en veeg deze met een
zachte doek af.
● De achterklep wordt geopend.
● De auto een aanhanger trekt die op het elektrische systeem is
aangesloten.
● Een ander voertuig op de achter‐
zijde van uw auto is gebotst.
● Sprake is van extreme tempera‐ tuurswisselingen.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning System
houdt via een frontcamera de belij‐
ning in het oog van de rijstrook waarin u rijdt. Het systeem detecteert veran‐
deringen van rijstrook en waarschuwt u met visuele en akoestische signa‐
len wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.

Rijden en bediening179De criteria voor een onbedoelde
verandering van rijstrook zijn:
● Geen bediening van de richting‐ aanwijzers.
● Geen bediening van het rempe‐ daal.
● Geen bediening van het gaspe‐ daal of snelheidsverhoging.
Wanneer de bestuurder actief is, waarschuwt het systeem niet.
InschakelenU activeert het Lane Departure
Warning-systeem door ½ in te druk‐
ken. Het systeem wordt ingeschakeld wanneer het ledje in de toets niet
brandt.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den boven 60 km/u en wanneer een
wegbelijning aanwezig is.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook detecteert, dan knippert het controle‐
lampje ) geel. Tegelijkertijd hoort u
een akoestisch signaal.
Uitschakelen
U deactiveert het systeem door ½ in te
drukken. Het ledje in de knop gaat
branden.
Bij snelheden lager dan 60 km/u
werkt het systeem niet.
Storing
Bij een storing verschijnt R op het
instrumentenpaneel in combinatie met een displaybericht. Neem contact op met een dealer of een erkende
werkplaats voor een controle van het
systeem.
Het Lane Departure Warning-
systeem werkt mogelijk niet goed
wanneer:
● De voorruit niet schoon is.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, zoals harde
regen, sneeuw, direct zonlicht of
schaduwen.
Het systeem werkt niet als geen
wegbelijning wordt gedetecteerd.
Systeembeperkingen
Het systeem werkt mogelijk niet goed wanneer:
● De rijsnelheid is lager dan 60 km/u.
● Ritten op bochtige of heuvelach‐ tige wegen.
● Nachtelijke ritten.

Verzorging van de auto2159Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in
de bandenspanningentabel verwijzen naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk loopt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa op. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐
leert.
Drukverliesdetectiesysteem De spanningsverliesdetectie contro‐
leert voortdurend de rotatiesnelheid
van alle vier de wielen en waarschuwt
voor een lage bandenspanning
tijdens het rijden. Dit wordt bereikt
door de afrolomtrek van de band te
vergelijken met referentiewaarden en andere signalen.
Als een band aan spanning verliest, gaat het controlelampje w branden in
combinatie met een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center.
Verlaag in dat geval de rijsnelheid en vermijd scherpe bochten en krachtige remmanoeuvres. Stop zo spoedigmogelijk om de bandenspanning tecontroleren.Controlelampje w 3 93.
Initialiseer het systeem na aanpas‐
sing van de bandenspanning om het
controlelampje te laten doven en het
systeem opnieuw in te schakelen.Voorzichtig
De spanningsverliesdetectie
waarschuwt alleen bij een te lage bandenspanning en is geen
vervanging voor regulier onder‐
houd van de banden door de
bestuurder.
Bij een systeemstoring verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. Stel de juiste bandenspan‐
ning in en initialiseer het systeem
opnieuw. Neem contact op met een
werkplaats, als het storingsbericht
niet van het display verdwijnt. Het
systeem werkt niet, wanneer ABS of
ESC een storing vertoont of wanneer u een reservewiel gebruikt. Contro‐
leer na terugplaatsing van een stan‐
daardwiel de koude bandenspanning
en initialiseer het systeem.

232Verzorging van de autoAutogasinstallatie9Gevaar
Vloeibaar gas is zwaarder dan
lucht en kan zich op lage punten
verzamelen.
Wees voorzichtig wanneer u in
een werkkuil aan het chassis
werkt.
Voor spuitwerk en bij gebruik van een
moffelcabine bij een temperatuur
boven 60 °C moet de lpg-tank worden verwijderd.
Breng geen wijzigingen aan de auto‐
gasinstallatie aan.
Trekhaak
Reinig de kogelstang niet met een
stoom- of hogedrukreiniger.
Verzorging interieur
Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met
zuiver water en een zachte doek.
Gebruik een reinigingsmiddel voor leder als de bekleding erg vuil is.
De instrumentengroep en de displays
alleen met een vochtige doek reini‐
gen. Gebruik indien nodig water en milde zeep.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐ringen veroorzaken, met name op
lichtgekleurde bekleding. Reinig
verwijderbare vlekken en verkleurin‐
gen zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten
omdat geopende klittenbandslui‐
tingen schade aan de stoelbekle‐
ding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐ kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Kunststof en rubber onderdelen
Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen
worden gereinigd als de carrosserie.
Indien nodig een interieurreiniger
gebruiken. Geen andere middelen
gebruiken. Vooral geen oplosmidde‐
len of brandstof. Niet schoonmaken
met hogedrukreinigers.

234Service en onderhoudAlgemene informatieService-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐
veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar
in de werkplaats.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de volgende situaties vaak voorkomen:
Koude starts, frequent stoppen en optrekken zoals bij taxi's en politie‐
voertuigen, ritten met een aanhanger,
ritten in de bergen, ritten op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, afmosfeer met zanddeel‐
tjes of grote hoeveelheden stof, ritten op grote hoogte en grote tempera‐
tuurschommelingen.
In dergelijke zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker worden
verricht dan met het reguliere service-interval dat op het service-display
verschijnt. Raadpleeg een werkplaats voor aangepaste onderhoudssche‐
ma's.
Servicedisplay 3 88.

Service en onderhoud235Onderhoudsintervallen
MotortypeD12xE
D12xHL
D12xHTDV15DT
DV15DTHLandengroep 125.000 km / 1 jaar25.000 km / 1 jaar30.000 km / 1 jaar 1)Landengroep 225.000 km / 1 jaar15.000 km / 1 jaar30.000 km / 1 jaar 1)Landengroep 325.000 km / 1 jaar15.000 km / 1 jaar15.000 km / 1 jaarLandengroep 415.000 km / 1 jaar15.000 km / 1 jaarLandengroep 510.000 km / 1 jaar10.000 km / 1 jaar1)
Tenzij anders aangegeven op het service-display.Landengroep 1:
Andorra, Oostenrijk, België, Cyprus, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, IJsland, Republiek Ierland,
Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Malta, Monaco, Nederland, Noorwegen, Portugal, San Marino, Spanje, Zweden, Zwit‐
serland, Verenigd Koninkrijk.Landengroep 2:
Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Tsjechische Republiek, Estland, VJR Macedonië, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië.Landengroep 3:
Albanië, Montenegro, Servië.Landengroep 4:
Israël, Zuid-Afrika, TurkijeLandengroep 5:
Alle andere landen die niet zijn vermeld in de vorige landengroepen.

266HHalogeenkoplampen .................200
Handgeschakelde versnellingsbak ......................149
Handmatige dimfunctie ................35
Handmatige modus ...................147
Handrem ............................... 92, 150
Handschoenenkastje ...................62
Handzender ................................. 21
Head-updisplay........................... 100 Hellingrem ................................. 151
Hoofdsteunen .............................. 41
Hoofdsteunverstelling ....................8
Hulpverwarming.......................... 130
I
Inbouwposities kinderzitjes ..........59
Inductief opladen ..........................78
Info-Display................................... 99
Inhouden ................................... 249
Inklapbare spiegels .....................34
Inleiding ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 119
Instrumentengroep ......................81
Interieurverlichting ..............118, 208
K Katalysator ................................. 142Kentekenverlichting ...................208
Keuzehendel ............................. 146
Kilometerteller .............................. 85Kindersloten ................................. 28 Kinderzitjes ................................... 56
Klimaatregeling ............................ 15
Klimaatregelsystemen ................121
Klok............................................... 77
Koelvloeistof .............................. 196
Koelvloeistof en antivries ............237
Koelvloeistoftemperatuur .............93
Koelvloeistoftemperatuurmeter ...87
Koplampinstelling in het buitenland .............................. 114
Koplampverstelling ....................114
L
Laadsysteem ............................... 91
Lane Departure Warning ......92, 178
Led-koplampen ........................... 203
Leeslampen ............................... 118
Lekke band ................................. 222
Lichtschakelaar .......................... 112
Lichtsignaal ................................ 113
Lpg........................................ 86, 183
Luchtinlaat ................................. 132
Luchtroosters .............................. 130
M Meters........................................... 85
Mistachterlicht .............. 95, 117, 203
Mistlampen voor ..........95, 116, 203
Motorgegevens .......................... 244
Motor-ID...................................... 240Motorkap .................................... 194
Motorolie .................... 195, 237, 241
Motoroliedruk ............................... 94
Motor starten ............................. 137
N Nieuwe auto inrijden ..................134
O Olie, motor .......................... 237, 241
OnStar ........................................ 107
Ontlaadbeveiliging accu ............120
Opbergruimte................................ 62
Opbergvakken .............................. 62
Opbergvak middenconsole ..........63
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panoramadak .............................. 39
Panoramazichtsysteem ..............174
Parkeerhulp ............................... 164
Parkeerlichten ............................ 117
Parkeren .............................. 18, 141
Partikelfilter ................................. 142
Pech ........................................... 228
Peilsensor motorolie .....................88
Persoonlijke instellingen ............103
Portieren ....................................... 30
Portier open ................................. 95
Prestaties ................................... 245
Profieldiepte ............................... 216

267QQuickheat ................................... 130
R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 262
REACH ....................................... 254
Regelbare instrumentenverlichting ...........118
Regensensor ................................ 95
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 259
Remassistentie .......................... 151
Rem- en koppelingssysteem .......92
Rem- en koppelingsvloeistof ......237
Remmen ............................ 150, 197
Remvloeistof .............................. 197
Reservewiel ............................... 222
Richtingaanwijzers ............... 89, 116
Ruiten ........................................... 36
Rijgedrag en aanhangertips ......187
Rijverlichting .......................... 12, 94
S
Schakelen ..................................... 92
Schakel motor uit ..........................91
Selectieve katalysatorreductie ....143
Service ............................... 132, 234
Service-display ............................ 88
Service-indicatie .......................... 91
Service-informatie ...................... 234Sjorogen ...................................... 68
Slepen ................................ 187, 228
Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................217
Snelheidsbegrenzer .............95, 156
Snelheidsmeter ............................ 85 Software-update .........................258
Spanningsverliesdetectie .............93
Spiegelverstelling ..........................9
Sproeiervloeistof ........................197
Startbeveiliging ............................ 33
Starten en bedienen ...................134
Starthulp gebruiken ...................226
Stoelpositie .................................. 42
Stoelverstelling ........................7, 43
Stoelverwarming ........................... 45
Stop/Start-systeem .....................139
Storing ....................................... 148
Storingsindicatielamp ..................91
Stroomonderbreking ..................148
Stroomspaarmodus ....................136
Sturen ......................................... 134
Stuurbedieningsknoppen .............73
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 73
Stuurwielverwarming ...................73
Symbolen ....................................... 4 Systeemcontrole ........................... 91T
Tanken ....................................... 183
Te laag brandstofpeil ...................94
Toerenteller ................................. 85
Trekhaak .................................... 188
Trekstang.................................... 187
Typeplaatje ................................ 239
U
Uitlaatfilter............................. 93, 142
Uitlaatgassen ............................. 142
Uitrol-brandstofafsluiter .............138
Uitstapverlichting .......................119
Ultrasoonparkeerhulp .................164
USB-poort ..................................... 77
Uw autogegevens ..........................3
V
Valetmodus................................... 99 Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 217
Vaste luchtroosters ....................131
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................47
Velgen en banden .....................213
Ventilatie ..................................... 121
Verbanddoos ............................... 68
Vergrendelingssysteem ...............31
Verlichting middenconsole ........119
Verlichtingsfuncties..................... 119
Verlichting zonneklep ................119