
Rijden en bediening173
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Geleidingsstrepen
Dynamische-geleidingsstrepen zijn
horizontale lijnen met een onderlinge
afstand van 1 meter, die op de afbeel‐
ding zijn geprojecteerd om de afstand tot de getoonde objecten te kunnen
bepalen.De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
U kunt de functie deactiveren in het
menu Instellingen op het  Info-display.
Persoonlijke instellingen  3 104.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9  en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt  9 op de bovenste
regel van het Info-Display met een
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
De bovenste regel van het display
kan met een druk op de multifunctio‐
nele knop worden gewist.
Display-instellingen
Navi 650 /Navi 950 : stel de helderheid
in door eerst op de buitenste ring van
de multifunctionele knop te drukken
en er dan aan te draaien.
CD 600 : De helderheid kan worden
ingesteld door de multifunctionele
knop eerst in te drukken en dan te
draaien. 

204Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Motorregelmodule2Lambdasonde3Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem4Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem5–6Spiegelverwarming7Aanjagerregeling8Lambdasonde, motorkoeling9Achterruitsensor10Accusensor11Ontgrendeling kofferruimte12Adaptief rijlicht (AFL), automati‐
sche verlichting13ABS-kleppen14–15Motorregelmodule16Startmotor17Transmissieregelmodule18Verwarmbare achterruitNr.Stroomkring19Elektrische ruitbediening voorin20Elektrische ruitbediening
achterin21Centrale elektrische eenheid,
achter22Grootlicht links (halogeen)23Koplampsproeiers24Rechter dimlicht (xenon)25Linker dimlicht (xenon)26Mistlampen27Verwarming dieselbrandstof28Start-stopsysteem29Elektrische handrem30ABS-pomp31–32Airbag33Adaptief rijlicht (AFL), automati‐
sche verlichting34Uitlaatgasrecirculatie35Elektrisch bediende ruiten,
regensensor, buitenspiegel 

210Verzorging van de autoAlle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐ ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van
wielen zonder spanningssensoren.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken in  Informatie- menu
voertuig  op het Driver Information
Centre.
U selecteert het menu met de knop‐
pen op de richtingaanwijzerhendel.Druk op  MENU om Informatie- menu
voertuig  te selecteren  X.
Draai aan het stelwiel om het banden‐
spanningscontrolesysteem te selec‐
teren.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het betreffende wiel
aangegeven in een bericht op het Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur
van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3  213.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning licht controlelampje
w  3  93 op.
Als  w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐ waarden  3 245.
Als  w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op Driver
Information Center bij te werken.
Hierbij kan  w oplichten. 

Verzorging van de auto211Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie  3 102.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt  w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze banden. De
controlelamp  w brandt. Voor de
overige drie wielen blijft het systeem
werken.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de bandenspan‐
ningssensoren worden gedemon‐
teerd en onderhouden. Bij opge‐
schroefde sensoren: vervang het
ventielelement en de keerring. Bij
opgeklikte sensor: vervang de
complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto3  245 en selecteer de betreffende
instelling in het menu  Bandbelasting
op het Driver Information Center
3  95. Deze instelling is de referentie‐
waarde voor waarschuwingen over
de bandenspanning.Het menu  Bandenbelasting  verschijnt
alleen als de auto stilstaat en de
handrem aangetrokken is. Bij auto's
met automatische versnellingsbak
moet de keuzehendel op  P staan.
Selecteer:
● Licht  voor een comfortabele
spanning tot 3 inzittenden
● Eco  voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden
● Max  voor volledige belading 

212Verzorging van de autoKoppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningsensor heefteen unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp  w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleerge‐ reedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
achterwiel rechterzijde en achterwiel
linkerzijde. De richtingaanwijzer in de
huidige actieve stand wordt verlicht
totdat de sensor is gekoppeld.
Raadpleeg uw werkplaats voor
onderhoud. U hebt twee minuten voor het koppelen van de positie van het
eerste wiel en vijf minuten voor hetkoppelen van de positie van alle vier
de wielen. Bij het overschrijden van
deze tijd stopt het koppelen en moet u opnieuw beginnen.
Koppel de bandenspanningssenso‐
ren als volgt:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐
hendel in  P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Gebruik  MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om  Informatiemenu
voertuig  op het Driver Information
Center te selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
6. Druk op  SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.7. Druk nogmaals op  SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Druk
daarna op de toets om de banden‐ spanningssensor te activeren. Declaxon piept ter bevestiging dat de
sensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het achterwiel links
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9. De claxon
klinkt twee keer ter aanduiding dat de sensoridentificatiecode aan de
linkerachterband is gekoppeld en
dat de procedure voor het koppe‐
len van de bandenspanningssen‐
soren afgesloten is. 

Klantinformatie247Kathrein antenne
Kathrein Automotive GmbH
Roemerring 1, D-31137 Hildesheim,
Germany
Bedrijfsfrequentie: n.v.t.
Maximum uitgangsvermogen: n.v.t.
OnStar-module
LG Electronics European Shared
Service center B.V.
Krijgsman 1, 1186 DM Amstelveen,
The NetherlandsBedrijfsfre‐
quentie (MHz)Maximum
uitgangsver‐
mogen (dBm)2402 - 248042412 - 246218880 - 915331710 - 1785241850 - 1910241920 - 1980242500 - 257023
Startbeveiliging
Continental Automotive GmbH
Siemensstrasse 12, D-93055 Regen‐
sburg, Germany
Bedrijfsfrequentie: 125 kHz
Maximum uitgangsvermogen:
5.1 dBuA/m op 10 m
Ontvanger handzender
Continental Automotive GmbH
Siemensstrasse 12, D-93055 Regen‐
sburg, Germany
Bedrijfsfrequentie: n.v.t.
Maximum uitgangsvermogen: n.v.t.
Zender handzender
Continental Automotive GmbH
Siemensstrasse 12, D-93055 Regen‐
sburg, Germany
Bedrijfsfrequentie 433,92 MHz
Maximum uitgangsvermogen: -5,7 dBm
Bandenspanningssensoren
Schrader Electronics Ltd.
11 Technology Park, Belfast Road,
Antrim BT41 1QS, Northern Ireland,
United Kingdom
Bedrijfsfrequentie 433,92 MHzMaximum uitgangsvermogen:
10 dBm
Ontvanger bediening op afstand
parkeerverwarming
Webasto Thermo & Comfort SE
Friedrichshafener Str. 9, D-82205
Gilching, Germany
Bedrijfsfrequentie: n.v.t.
Maximum uitgangsvermogen: n.v.t.
Zender bediening op afstand
parkeerverwarming
Webasto Thermo & Comfort SE
Friedrichshafener Str. 9, D-82205
Gilching, Germany
Bedrijfsfrequentie 869,0 MHz
Maximum uitgangsvermogen:
14 dBm
Radarsystemen
Landspecifieke conformiteitsverkla‐
ringen voor radarsystemen staan op
de volgende pagina: 

254KlantinformatieiPhone®
, iPod ®
, iPod touch ®
, iPod
nano ®
, iPad ®
 en Siri ®
 zijn gedepo‐
neerde handelsmerken van Apple
Inc.Bluetooth SIG, Inc.
Bluetooth ®
 is een gedeponeerd
handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc.DivX, LLC
DivX ®
 en DivX Certified ®
 zijn gedepo‐
neerde handelsmerken van DivX,
LLC.EnGIS Technologies, Inc.
BringGo ®
 is een gedeponeerd
handelsmerk van EnGIS Technolo‐
gies, Inc.Google Inc.
Android™ en Google Play™ Store
zijn handelsmerken van Google Inc.Stitcher Inc.
Stitcher™ is een handelsmerk van
Stitcher, Inc.Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders(EDR)
Er zijn elektronische regeleenheden
in uw auto gemonteerd. Regeleenhe‐ den verwerken gegeven die, bijvoor‐
beeld, afkomstig zijn van autosenso‐
ren of die de regeleenheden zelf
aanmaken of onderling uitwisselen.
Sommige regeleenheden zijn vereist
voor een veilige werking van uw auto,
andere bieden ondersteuning tijdens
het rijden (bestuurdersondersteu‐
ningssystemen) of verzorgen
comfort- of infotainmentfuncties.
Hieronder volgt algemene informatie
over de gegevensverwerking in de
auto. Aanvullende informatie over de
autogegevens die worden geüpload,
opgeslagen en doorgegeven aan
derden en met welk doel is te vinden
onder het kopje Gegevensbescher‐
ming en houdt verband met de refe‐
renties bij de desbetreffende functies
in de gebruikershandleiding of in dealgemene verkoopvoorwaarden.
Deze referenties zijn tevens online
beschikbaar.
Bedieningsgegevens in de auto Regeleenheden verwerken gege‐
vens voor bediening van de auto.
Dergelijke gegevens omvatten,
bijvoorbeeld:
● informatie over de status van de auto (bijv. rijsnelheid, vertraging,
dwarsversnelling, wieltoerental,
melding "veiligheidsgordels
omgedaan"),
● omgevingsomstandigheden (bijv. temperatuur, regensensor,afstandssensor)
De meeste van deze gegevens zijn
vluchtig van aard en worden alleen in de auto zelf verwerkt, zodat ze niet
buiten de bedieningsperiode om bewaard blijven. Regeleenheden
(met inbegrip van de autosleutel)
gebruiken vaak een voorziening voor
gegevensopslag. Dit om tijdelijke of
permanente opslag mogelijk te
maken met betrekking tot de autocon‐
ditie, de belasting van componenten, 

260I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen  ......................... 67
Indicatie afstand tot voorligger ...162
Info-Display................................. 100
Info-Displays ................................. 95
Inhouden  ................................... 243
Inklapbare spiegels  .....................29
Inleiding  ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 124
Instrumentengroep  ......................84
Instrumentenverlichting  .............202
Interactief rijsysteem................... 154
Interieurverlichting ......................123
K Katalysator ................................. 145Kentekenverlichting  ...................201
Keuzehendel  ............................. 146
Kilometerteller .............................. 84
Kinderveiligheidssystemen ...........64
Klimaatregeling  ............................ 15
Klimaatregelsystemen ................127
Klok............................................... 81
Koelvloeistof  .............................. 191
Koelvloeistof en antivries ............233
Koelvloeistoftemperatuurmeter  ...85
Koplampinstelling in het buitenland  .............................. 116Koplampverstelling ....................116
Koprolbeveiliging ..........................44
L
Laadsysteem  ............................... 90
Lane Departure Warning ......92, 177
Leeslampen  ............................... 124
Lekke band ................................. 220
Lichtschakelaar .......................... 113
Lichtsignaal ................................ 116
Luchtinlaat  ................................. 136
Luchtroosters .............................. 135
M
Meters........................................... 84
Mistachterlicht .............. 95, 122, 199 Mistlampen voor  ..........95, 122, 197
Motorgegevens  .......................... 241
Motor-ID...................................... 237
Motorkap .................................... 189
Motorolie  .................... 190, 233, 238
Motoroliedruk  ............................... 93
Motor starten  ............................. 139
N
Nieuwe auto inrijden  ..................139
O
Obstakeldetectiesystemen .........163
Olie, motor .......................... 233, 238
OnStar ........................................ 108Ontlaadbeveiliging accu ............125
Opbergruimte................................ 69
Opbergruimte achter..................... 74
Opbergruimte voor........................ 70
Opbergvakken .............................. 69
Opbergvak middenconsole  ..........71
Opgeslagen instellingen ...............21
Opschakelen................................. 92 Overzicht instrumentenpaneel  .....10
P Parkeerhulp  ............................... 163
Parkeerlichten ............................ 122
Parkeren  .............................. 18, 143
Park pilot met ultrasoonsensoren 163
Partikelfilter ................................. 144
Pech ........................................... 227
Pedaal intrappen .......................... 91
Persoonlijke instellingen  ............104
Portieren ....................................... 24
Portier open  ................................. 95
Prestaties ................................... 241
Profieldiepte ............................... 214
Q
Quickheat ................................... 134
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 257
REACH ....................................... 250