Page 177 of 265

Rijden en bediening175
Weergeven van meerdere borden op
het display is mogelijk.
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een onderbord werd gede‐
tecteerd dat niet door het systeem
kan worden herkend.
Het systeem is actief bij snelheden tot
200 km/h afhankelijk van de verlich‐
tingsomstandigheden. ’s Nachts is
het systeem actief bij snelheden tot
160 km/h.
Zodra de rijsnelheid lager dan
55 km/h komt, wordt het display gere‐ set en wordt de inhoud van de pagina met verkeersborden gewist, bijv. bijhet betreden van een bebouwde kom.
De volgende herkende snelheidsindi‐
catie zal worden weergegeven.
Displayweergave
Verkeersborden worden weergege‐ ven op de pagina
Verkeersbordherkenning op het
Driver Information Center.
Selecteer Instellingen X door op
MENU te drukken en selecteer de
optie Verkeersbordherkenning via het
stelwiel op de richtingaanwijzerhen‐
del 3 95.
Wanneer u een andere functie in het
menu Driver Information Center hebt
geselecteerd en u daarna weer de
pagina Verkeersbordherkenning
kiest, wordt het laatst herkende
verkeersbord getoond.
Page 178 of 265
176Rijden en bedieningWaarschuwingsfunctie
Als deze functie geactiveerd is,
worden maximumsnelheden en
inhaalverboden weergegeven als
pop-upwaarschuwingen op het Driver
Information Center.
De waarschuwingsfunctie kan in het menu Instellingen van de pagina
Verkeersbordherkenning worden
geactiveerd of gedeactiveerd door op
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel te drukken.Selecteer wanneer de pagina Instel‐ lingen verschijnt Uit om de waarschu‐
wingsfunctie te deactiveren. Activeer
deze weer via de optie Aan.
Bij inschakeling van het contact wordt
de waarschuwingsfunctie gedeacti‐
veerd.
Het pop-upvenster wordt
ca. 8 seconden lang weergegeven op het Driver Information Centre.
Systeem terugstellen De inhoud van het verkeersbordge‐
heugen kan in het menu Instellingen van de pagina Verkeersbordherken‐
ning worden gewist door SET/CLR op
Page 179 of 265

Rijden en bediening177de richtingaanwijzerhendel ingedrukt
te houden. Na een reset hoort u een
geluidssignaal en het volgende
symbool wordt weergegeven totdat
het volgende verkeersbord wordt
gedetecteerd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gereset.
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
eventueel niet goed wanneer:
● De voorruit ter hoogte van de frontcamera niet schoon is.
● Verkeersborden geheel of gedeeltelijk bedekt zijn of lastig
waarneembaar zijn.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen. In dat geval verschijnt Geen verkeersbordherk. door het
weer op het Driver Information
Center.
● De verkeersborden incorrect gemonteerd of beschadigd zijn.
● Verkeersborden niet voldoen aan
het Verdrag van Wenen inzake verkeersborden en verkeerste‐kens.Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om debestuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐ geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze
rijstijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐
lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-
systeem houdt via een frontcamera
de belijning in het oog van de rijstrook waarin u rijdt. Het systeem detecteert
veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
Page 180 of 265

178Rijden en bedieningDe criteria voor een onbedoeldeverandering van rijstrook zijn:
● geen bediening van de richting‐ aanwijzers
● geen bediening van het rempe‐ daal
● geen bediening van het gaspe‐ daal of snelheidsverhoging
● geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder deze hande‐
lingen verricht, waarschuwt het
systeem niet.
InschakelenU activeert het Lane Departure
Warning-systeem door ) in te druk‐
ken. De brandende led in de knop
geeft aan dat het systeem is inge‐
schakeld. Wanneer de controle‐
lamp ) in de instrumentengroep
groen brandt, is het systeem klaar
voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den hoger dan 56 km/u en wanneer
wegbelijning aanwezig is.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook
herkent, dan wordt de controle‐
lamp ) geel en knippert deze. Tege‐
lijkertijd hoort u een geluidssignaal.Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door ) in te drukken; de led in de toets
gaat uit.
Bij snelheden lager dan 56 km/u
werkt het systeem niet.
Storing
Het Lane Departure Warning-
systeem werkt mogelijkerwijs niet
goed wanneer:
● de voorruit niet schoon is
● de omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, zoals zware
regenval, sneeuw, direct zonlicht of schaduwen.
Het systeem werkt niet als geen
wegbelijning wordt gedetecteerd.
Page 181 of 265

Rijden en bediening179Brandstof
Brandstof voor benzinemotoren
Gebruik alleen loodvrije brandstof die voldoet aan de Europese norm
EN 228 of gelijkwaardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10% (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen
octaangetal gebruiken. Bij een lager
octaangetal kunnen het motorvermo‐
gen en -koppel lager zijn en neemt het
brandstofverbruik iets toe.
Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen
bestanddelen bevatten, zoals
additieven op mangaanbasis. Dat
kan motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 228 of gelijkwaar‐
dig kan leiden tot afzettingen of
motorschade.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof met een
lager octaangetal dan het laagst
mogelijke octaangetal kan onge‐
controleerde verbranding en
motorschade veroorzaken.
Voor de motorspecifieke vereisten
met betrekking tot het octaangetal
verwijzen we u naar het overzicht
motorgegevens 3 241. Eventuele
andere informatie op een label op de
tankvulklep heeft altijd prioriteit.
Brandstoftoevoeging Brandstof moet reinigende additieven
bevatten die voorkomen dat de motor en het brandstofsysteem aankoeken.
Met schone verstuivers en inlaatklep‐ pen werkt de emissieregeling goed.
In sommige landen bevat de brand‐ stof onvoldoende hoeveelheden
toevoegingen om de verstuivers en
de inlaatkleppen schoon te houden.
In dergelijke landen is voor bepaalde
motoren een brandstoftoevoeging
vereist ter compensatie van het
gebrek aan reinigende dope. Gebruik alleen brandstoftoevoegingen die zijn
goedgekeurd voor de auto.
Het bijvullen van brandstoftoevoegin‐ gen aan een gevulde brandstoftank is
minstens iedere 15.000 km vereist of
na één jaar (afhankelijk van wat het
eerst wordt bereikt). Neem contact op met uw werkplaats voor meer infor‐
matie.
Page 182 of 265

180Rijden en bedieningNiet-toegestane brandstoffen
In sommige steden zijn brandstoffen
met oxygenaten zoals ethers en etha‐ nol en brandstof van vernieuwde
samenstelling verkrijgbaar. Als deze
brandstoffen voldoen aan de boven‐
genoemde specificatie, kunnen ze
worden gebruikt. Echter, E85 (85%
ethanol) en andere brandstoffen met
meer dan 15% ethanol mogen alleen
worden gebruikt in FlexFuel-voertui‐
gen.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof die
methanol bevat. Deze kan corro‐
sie op metalen onderdelen in het
brandstofsysteem en ook schade
aan kunststof en rubberen onder‐ delen veroorzaken. Deze schade
wordt niet gedekt door de garantie op de auto.
Sommige brandstoffen, met name
brandstoffen met een hoog octaan‐
getal, kunnen een octaanverhogend
additief met de naam methylcyclo‐ pentadienylmangaantricarbonyl
(MMT) bevatten. Gebruik geen
brandstof of brandstofadditieven met
MMT omdat daardoor mogelijk de
bougies minder lang meegaan en de
emissieregeling minder goed werkt.
De storingsindicatielamp Z licht
mogelijk op 3 90 . Roep als dit gebeurt
de hulp van een werkplaats in.
Tanken9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken. Schakel mobiele tele‐ foons uit.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Een label met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.
Page 183 of 265
Rijden en bediening181Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
De tankvulklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankvulklep door tegen
de klep te duwen.
Open de tank door de dop langzaam
linksom te draaien.
Bij het tanken de tankdop in de steun op de tankvulklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en inscha‐
kelen.
Na het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop rechtsom tot hij vastklikt.
Klepje sluiten en vastklikken.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen.
Page 184 of 265

182Rijden en bedieningTrekhaak
Algemene informatie Alleen een trekhaak gebruiken die
voor uw auto is goedgekeurd. Het
inbouwen van een trekhaak door een
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig
wijzigingen in de auto aanbrengen,
zoals in het koelsysteem, de hitte‐
schilden of andere uitrusting.
De lamp-uitvaldetectie van het
aanhangerremlicht constateert geen
individueel uitgevallen lampen. Bij
bijv. 4 x 5 W wordt er pas uitval gecon‐
stateerd als alleen een lamp van
5 W of geen lampen aan blijven.
Bij het monteren van een trekhaak
kan de opening voor het sleepoog
worden afgedekt. In dat geval de trek‐
haakstang gebruiken voor het slepen. De trekhaakstang na gebruik altijd in
de auto bewaren.
Rijgedrag en aanhangertips Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingendempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Wanneer u een instabiele aanhanger of een caravan met een max. toelaat‐
baar totaalgewicht van meer dan
1200 kg trekt, is het uiterst raadzaam
een stabilisator te gebruiken wanneer u sneller rijdt dan 80 km/u.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 245.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐ den. Het werkelijke trekgewicht is hetverschilt tussen het werkelijke totaal‐gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Het geldt normaal bij
hellingspercentages tot maximaal
12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10 % worden verminderd. Bij het
rijden op wegen met een gering
hellingspercentage (minder dan 8%,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 236
vermeld.