Om de stabilisatorstang los te koppelen,
schakelt u naar de groep 4H of 4L en drukt u
op de schakelaar SWAY BAR om de stand
voor terreinrijden in te schakelen. Raadpleeg
de paragraaf "Werking van de vierwielaandrij-
ving" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
Het controlelampje voor de stabilisatorstang
knippert totdat de stabilisatorstang volledig
is losgekoppeld.
OPMERKING:
Het koppel van de stabilsatorstang kan zijn
vergrendeld vanwege hoogteverschillen in de
linker en rechter ophanging. Deze omstandig-
heid is het gevolg van verschillen in het
rijoppervlak of de belasting van het voertuig.
Om de stabilisatorstang te kunnen loskoppe-
len of weer vast te koppelen moeten de rech-
ter en linker helft van de stang zijn uitgelijnd.
Voor deze uitlijning kan het nodig zijn dat het
voertuig op een effen grondoppervlak wordt
gereden of heen en weer wordt bewogen.
Om terug te keren naar de modus voor rijden
op de weg, moet de schakelaar SWAY BAR
(stabilisatorstang) nogmaals worden
ingedrukt.WAARSCHUWING!
Als de stabilisator/stabilisatorstang niet
naar de stand voor rijden op de weg terug-
keert, knippert het controlelampje van de
stabilisatorstang in de instrumentengroep
en kan de voertuigstabiliteit afnemen. Pro-
beer niet sneller dan 29 km/u (18 mph)
met de auto te rijden. Als u met een hogere
snelheid dan 29 km/u (18 mph) rijdt met
een ontkoppelde stabilisatorstang, kan dit
ertoe leiden dat u de macht over het stuur
verliest, met ernstig letsel als gevolg.
STOP/START-SYSTEEM —
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
(INDIEN AANWEZIG)
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneer
aan alle voorwaarden is voldaan. Door het
koppelingspedaal in te trappen wordt de mo-
tor automatisch weer gestart.ESS-auto's zijn geüpgraded met een heavy
duty-startmotor, een verbeterde accu en an-
dere motoronderdelen om de extra mo-
torstarts aan te kunnen.
OPMERKING:
Het wordt aanbevolen het Stop/Start-systeem
uit te schakelen tijdens terreingebruik.
Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt inge-
schakeld na elke normale mo-
torstart. Het systeem blijft in de
modus STOP/START NOT READY
(Stop/Start-systeem niet gereed) totdat u
sneller dan 8 km/u (5 mph) met de auto
vooruit gaat rijden. Op dat moment activeert
het systeem de modus STOP/START READY
(Stop/Start-systeem gereed) en, wanneer aan
alle overige voorwaarden is voldaan, activeert
het vervolgens de modus STOP/START AUTO
STOP ACTIVE (autostop Stop/Start-systeem
actief).
179
Systeemstoring
Wanneer zich in het STOP/START-systeem
een storing voordoet, zal het systeem de mo-
tor niet uitschakelen. In het display in de
instrumentengroep wordt de melding "SER-
VICE STOP/START SYSTEM” (onderhoud
Stop/Start-systeem) weergegeven. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie.
Als in het display in de instrumentengroep de
melding "SERVICE STOP/START SYSTEM"
wordt weergegeven, moet u het systeem laten
controleren door een erkende dealer.
STOP/START-SYSTEEM —
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE (INDIEN
AANWEZIG)
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneeraan alle voorwaarden is voldaan. Door het
rempedaal los te laten of het gaspedaal in te
trappen, wordt de motor automatisch weer
gestart.
ESS-auto's zijn geüpgraded met een heavy
duty-startmotor, een verbeterde accu en an-
dere motoronderdelen om de extra mo-
torstarts aan te kunnen.
OPMERKING:
Het wordt aanbevolen het Stop/Start-systeem
uit te schakelen tijdens terreingebruik.
Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt inge-
schakeld na elke normale mo-
torstart. Op dat moment activeert
het systeem de modus STOP/
START READY (Stop/Start-systeem gereed)
en, wanneer aan alle overige voorwaarden is
voldaan, activeert het vervolgens de modus
STOP/START AUTOSTOP ACTIVE (Autostop
Stop/Start-systeem actief).Om de autostop-modus te activeren, doet u het
volgende:
• Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt weergegeven
op het display in de instrumentengroep in
het gedeelte Stop/Start. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instrumentengroep" in het hoofd-
stuk "Uw instrumentenpaneel leren ken-
nen" in het instructieboekje voor meer
informatie.
• Het voertuig moet volledig tot stilstand zijn
gebracht.
• De schakelhendel moet in een vooruitver-
snelling staan en het rempedaal moet zijn
ingetrapt.
De motor wordt uitgeschakeld, de toerentel-
ler gaat naar de nulstand en het controle-
lampje Stop/Start gaat branden om aan te
geven dat autostop is ingeschakeld. De in-
stellingen van de klant blijven gehandhaafd
wanneer de motor weer wordt gestart.
STARTEN EN RIJDEN
182
Snelheid verlagen
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u
de snelheid verlagen door op de knop SET(-)
te drukken.
De bestuurder kan de gewenste eenheden
kiezen via de instellingen op het instrumen-
tenpaneel. Raadpleeg de paragraaf "Display
in de instrumentengroep" in het hoofdstuk
"Uw instrumentenpaneel leren kennen" in het
instructieboekje voor meer informatie. De
verhoging van de snelheid wordt, afhankelijk
van de gekozen eenheid, in metrische (km/u)
of Amerikaanse (mph) eenheden weergege-
ven:
Snelheid VS (mph)
• Als u eenmaal op de knop SET(-)drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 mph
verlaagd. Telkens wanneer u opnieuw kort
op de knop drukt, wordt de snelheid met
1 mph verlaagd.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd totdat
u de knop loslaat. Vervolgens wordt de
nieuwe snelheid ingesteld.Metrische snelheid (km/u)
• Als u eenmaal op de knop SET(-)drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 km/u
verlaagd. Met ieder volgend tikje op de
toets verlaagt u de snelheid met 1 km/u.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd totdat
u de knop loslaat. Vervolgens wordt de
nieuwe snelheid ingesteld.
Accelereren om in te halen
Trap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u
normaal gesproken zou doen. Wanneer u het
pedaal loslaat, keert de auto terug naar de
ingestelde rijsnelheid.
Gebruik van de cruisecontrol op hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellingen mo-
gelijk terug om de ingestelde snelheid van de
auto te handhaven.
OPMERKING:
De cruisecontrol houdt de snelheid op hellin-
gen en bij afdalingen constant. Een kleine
snelheidsverandering op lichte hellingen is
normaal.Op steile berghellingen kan de snelheid veel
hoger of lager worden, waardoor het in die
gevallen beter is om zonder cruisecontrol te
rijden.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn in si-
tuaties waar het systeem geen constante
snelheid kan aanhouden. Uw auto kan
gezien de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto kunt
verliezen en mogelijk een ongeval veroor-
zaakt. Gebruik de cruisecontrol nooit in
druk verkeer of op bochtige, beijzelde,
besneeuwde of anderszins gladde wegen.
Snelheid hervatten
Als u een eerder ingestelde snelheid opnieuw
wilt aanhouden, drukt u kort op de knop RES.
Deze functie kan worden gebruikt bij snelhe-
den hoger dan 32 km/u (20 mph).
187
OPMERKING:
• Als de rijsnelheid lager blijft dan 13 km/u
(8 mph), wordt het beeld van de achteruit-
rijcamera continu weergegeven totdat het
wordt uitgeschakeld via de schermtoets "X",
de transmissie in de stand PARK wordt
geschakeld of het contact wordt uitgescha-
keld.
• ALLEEN als niet in de stand REVERSE is
geschakeld, is een schermtoets "X" be-
schikbaar waarmee de weergave van het
camerabeeld kan worden uitgeschakeld.
Wanneer ze zijn ingeschakeld, worden ac-
tieve richtlijnen op het camerabeeld gepro-
jecteerd ter verduidelijking van de breedte
van het voertuig en de verwachte rijrichting
op basis van de stand van het stuurwiel. Een
stippellijn in het midden geeft het midden
van het voertuig aan als hulpmiddel bij par-
keren of het uitlijnen van het voertuig voor
een aanhanger.Wanneer ze zijn ingeschakeld, worden vaste
richtlijnen op het camerabeeld geprojecteerd
ter verduidelijking van de breedte van het
voertuig.
Zones met verschillende kleuren geven de
afstand tot de achterzijde van het voertuig
aan.
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten altijd voorzichtig ach-
teruit rijden, ook wanneer gebruik wordt
gemaakt van de ParkView achteruitrijca-
mera. Controleer het gebied achter de auto
altijd zorgvuldig, kijk naar achteren en
wees bedacht op voetgangers, dieren, an-
dere voertuigen, obstakels en dode hoe-
ken, voordat u achteruitrijdt. U bent ver-
antwoordelijk voor de veiligheid van uw
omgeving en moet blijven opletten als u
achteruitrijdt. Anders bestaat er een risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
LET OP!
• Om voertuigschade te voorkomen mag
ParkView alleen worden gebruikt als par-
keerhulp. De ParkView camera kan niet
elk obstakel of voorwerp zien.
• Om voertuigschade te voorkomen moet u
langzaam rijden bij gebruik van Park-
View, zodat u tijdig kunt stoppen als een
obstakel wordt waargenomen. Het is
raadzaam om tijdens het achteruitrijden
over uw schouder te kijken, ook wanneer
u gebruik maakt van ParkView.
OPMERKING:
Wanneer de cameralens bedekt is met
sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de
lens worden gereinigd, met water worden
gespoeld en met een zachte doek worden
gedroogd. U mag de lens niet afdekken.
191
WAARSCHUWING!
• Houd brandende sigaretten en vuur uit
de buurt van de auto wanneer de vulklep
is geopend of tijdens het tanken.
• Vul nooit brandstof bij wanneer de motor
draait. Dit is in strijd met de richtlijnen
in de meeste landen en kan ertoe leiden
dat het storingslampje gaat branden.
• Breng geen object/dop dat/die niet spe-
cifiek voor de auto is geleverd aan op het
WAARSCHUWING!
uiteinde van de vulleiding. Het gebruik
van niet-compatibele objecten/doppen
kan leiden tot een drukverhoging in de
tank, waardoor gevaarlijke situaties kun-
nen ontstaan.
• Er kan brand ontstaan als u een jerrycan
die in een auto staat met brandstof vult.
Dit kan leiden tot brandwonden. Plaats
een jerrycan altijd op de grond alvorens
deze te vullen.
LET OP!
• Bij gebruik van een ongeschikte brand-
stofvuldop kan schade aan het brand-
stofsysteem of aan het emissieregelsys-
teem ontstaan. Door een slecht
passende dop kan vuil in het brandstof-
systeem terechtkomen. Door een slecht
passende, achteraf aangeschafte brand-
stofvuldop kan het storingslampje gaan
branden, omdat er brandstofdampen uit
het systeem ontsnappen.
• Voorkom morsen en overlopen van
brandstof.OPMERKING:
• Wanneer het mondstuk aan de vulslang
klikt of afsluit, is de brandstoftank vol.
• Draai de brandstofvuldop circa een kwart-
slag vast totdat u één klik hoort. De klik
geeft aan dat de dop goed is vastgedraaid.
• Als de brandstofvuldop niet goed is dicht-
gedraaid, gaat het storingslampje branden.
Zorg ervoor dat de dop iedere keer dat u
bijtankt, goed wordt dichtgedraaid.
AdBlue (UREUM)
Uw auto is uitgerust met een systeem voor
selectieve katalytische reductie (SCR-
systeem) om te voldoen aan de zeer strenge
dieselemissienormen volgens de wetgeving
van de Europese Unie.
Het doel van het SCR-systeem is de hoeveel-
heid NOx (stikstofoxiden die motoren uitsto-
ten), dat schadelijk is voor onze gezondheid
en het milieu, tot vrijwel nul terug te brengen.
Kleine hoeveelheden UREUM worden vóór de
katalysator in de uitlaat gespoten waar het na
verdamping de smog veroorzakende stiksto-
foxiden (NOx) omzet in onschadelijke stikstof
(N2) en waterdamp (H2O), twee natuurlijke
Vullocatie brandstof en UREUM
1 — Vulopening dieselbrandstof
2 — Vulopening UREUM
STARTEN EN RIJDEN
194
OPMERKING:
Rijomstandigheden (hoogte, rijsnelheid, be-
lading enz.) zijn van invloed op het verbruik
van AdBlue (UREUM) door uw auto.
UREUM-vulprocedure met pompmondstuk
OPMERKING:
Raadpleeg de paragraaf "Vloeistoffen en
smeermiddelen" in het hoofdstuk "Techni-
sche gegevens" voor de juiste vloeistofsoort.
1. Parkeer de auto op een vlakke onder-
grond. Zet de motor uit door de contact-
schakelaar in de stand OFF te draaien.
Open de brandstofvulklep en draai vervol-
gens de dop van de UREUM-vulopening.
2. Steek de UREUM-adapter/het UREUM-
vulpistool in de UREUM-vulopening.
LET OP!
•Om morsen van UREUM en mogelijke
schade aan het UREUM-reservoir als ge-
volg van overlopen te voorkomen, mag u
het reservoir niet overmatig vullen.
LET OP!
• VUL NOOIT TE VEEL VLOEISTOF BIJ.
AdBlue (UREUM) bevriest onder 12 ºF
(-11 ºC). Het UREUM-systeem is ontwor-
pen om te werken bij temperaturen lager
dan het vriespunt van de dieseluitlaat-
vloeistof; als echter het reservoir te ver
wordt gevuld en bevriest, kan het sys-
teem beschadigd raken.
• Als u AdBlue (UREUM) morst, reinig dan
onmiddellijk de plaats met water en ge-
bruik een absorberend materiaal om de
gemorste vloeistof op de grond op te
nemen.
• Probeer niet de motor te starten als u per
ongeluk UREUM in de brandstoftank
heeft bijgevuld, aangezien dit kan leiden
tot ernstige motorschade, met inbegrip
van maar niet beperkt tot storingen in de
brandstofpomp en de verstuivers.
Vullocatie brandstof en UREUM
1 — Vulopening dieselbrandstof
2 — Vulopening UREUM
STARTEN EN RIJDEN
196
LET OP!
instructies. Als deze richtlijnen niet wor-
den opgevolgd, kan schade aan de auto
ontstaan.
OPMERKING:
• Zorg ervoor dat het sleepoog correct gemon-
teerd is.
• Gebruik het sleepoog niet om het voertuig
op een autoambulance te trekken.
UITGEBREID ONGELUK-
KENRESPONSSYSTEEM
(EARS)
Deze auto is uitgerust van een uitgebreid
ongelukkenresponssysteem.Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie over de functie
uitgebreid ongelukkenresponssysteem
(EARS).
EVENT DATA RECORDER
(EDR)
Deze auto is uitgerust met een Event Data
Recorder (EDR). Het belangrijkste doel van
de EDR is het registreren van gegevens die
helpen om te begrijpen hoe voertuigsystemen
zich gedragen bij bepaalde aanrijdingen of
bijna-aanrijdingen, zoals de activering van
een airbag of een botsing tegen een obstakel.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie over de Event
Data Recorder (EDR).
Waarschuwingslabel sleepoog
237
LET OP!
sluit. Gebruik een snellader nooit als
starthulp.
DEALERSERVICE
Een erkende dealer beschikt over goed opge-
leid servicepersoneel, speciale gereedschap-
pen en de nodige uitrusting om alle werk-
zaamheden met het nodige vakmanschap uit
te voeren. Er zijn servicehandleidingen ver-
krijgbaar met gedetailleerde gegevens voor
een correct onderhoud van uw auto. Raad-
pleeg deze servicehandleidingen voordat u
zelf probeert onderhoud uit te voeren.
OPMERKING:
Bij opzettelijk manipuleren van het emissie-
regelsysteem kan de garantie vervallen en
bent u strafbaar.
WAARSCHUWING!
U kunt ernstig letsel oplopen tijdens het
werken aan of bij een motorvoertuig. Voer
alleen de service uit waarvan u de kennis
WAARSCHUWING!
en waarvoor u de juiste apparatuur heeft.
Als u twijfelt over uw kunde om een be-
paalde werkzaamheid uit te voeren, breng
dan uw auto naar een vakkundige monteur.
Ruitenwisserbladen
Reinig de rubberdelen van de wisserbladen
en de voorruit regelmatig met een spons of
zachte doek en een mild niet-schurend reini-
gingsmiddel. U verwijdert zo de resten van
strooizout of olie.
Als de ruitenwissers langdurig worden ge-
bruikt terwijl de ruit droog is, zullen de wis-
serbladen sneller slijten. Gebruik altijd rui-
tensproeiervloeistof als u met de wissers
strooizout of vuil van een droge voorruit wilt
verwijderen.
Gebruik de ruitenwissers nooit om rijp of ijs
van de voorruit te verwijderen. Zorg dat het
rubber van de wissers niet in aanraking komt
met aardolieproducten zoals motorolie, ben-
zine, enz.OPMERKING:
De levensduur van ruitenwisserbladen is af-
hankelijk van de geografische regio en de
mate van gebruik. Wanneer u merkt dat de
ruitenwissers klapperen of (water)sporen of
natte plekken achterlaten, dan duidt dit op
een slechte werking van de ruitenwisserbla-
den. Wanneer een van deze symptomen zich
voordoet, reinig of vervang dan de ruitenwis-
serbladen.
De wisserbladen en ruitenwisserarmen moe-
ten regelmatig worden geïnspecteerd, niet
alleen wanneer de ruitenwisser prestatiespro-
blemen vertoont. Deze inspectie moet de
volgende punten omvatten:
• Slijtage of ongelijke randen
• Vreemd materiaal
• Uitharding of barsten
• Vervorming of moeheid
Als een ruitenwisserblad of wisserarm be-
schadigd is, vervang de betreffende wisser-
arm of het blad door een nieuwe eenheid.
Probeer niet een ruitenwisserarm of blad te
repareren die of dat beschadigd is.
255