WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven wie-
len kunnen hun grip verliezen, waardoor
de auto in een slip kan raken, wat een
aanrijding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
SPORTMODUS — INDIEN
AANWEZIG
Uw auto is uitgerust met een Sportmodus-
functie. Deze modus is een instelling van de
configuratie voor sportief rijgedrag. De motor,
transmissie en stuurinrichting worden alle-
maal insteld op SPORT. De Sportmodus zorgt
voor betere gaspedaalrespons en aangepast
schakelen voor een betere rijbeleving en
maximaal stuurgevoel. Deze modus kan wor-
den in- en uitgeschakeld door op de knop
Sport op de rij schakelaars op het instrumen-
tenpaneel te drukken.
WERKING VAN DE
VIERWIELAANDRIJVING
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac I —
indien aanwezig
De Quadra-Trac I is een tussenbak met één
groep (alleen hoge gearing), die zorgt voor
handige permanente vierwielaandrijving. Ver-
eist geen handelingen van de bestuurder. Het
Brake Traction Control (BTC) systeem, dat
een combinatie is van het standaard ABS en
traction control, biedt weerstand aan een wieldat doorslipt waardoor extra koppel wordt
gestuurd naar de wielen met tractie.
OPMERKING:
Het Quadra-Trac I systeem niet geschikt is
voor omstandigheden waarin de groep 4WD
LOW wordt aanbevolen. Raadpleeg de para-
graaf "Tips voor terreinrijden" in het hoofd-
stuk "Starten en rijden" in het instructie-
boekje.
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac II —
indien aanwezig
De Quadra-Trac II tussenbak is volautoma-
tisch in de 4WD AUTO-modus voor normaal
rijden. De Quadra-Trac II tussenbak heeft
drie standen:
• 4WD HI
• NEUTRAL
• 4WD LOW
Deze tussenbak is volautomatisch in de 4WD
HI-modus.
Toets Sportmodus
175
Polijsten van uw remmen voor het circuit:
Om te zorgen voor een optimale werking tij-
dens het gebruik op het circuit, moeten de
remblokken en remschijven thermisch gepo-
lijst worden als het in de fabriek gemonteerde
of nieuw gemonteerde onderdelen betreft:
1. Gebruik één sessie op het circuit om de
remmen te polijsten, door op 75% van de
snelheid te rijden. Rem met maximaal
ongeveer 0,60-0,80 g zonder dat de ABS
ingrijpt.
2. Rijd zo rondjes op het circuit totdat u de
remmen begint te ruiken. Rijd nog een ½
ronde met deze snelheid, daarna twee
afkoelrondes waarbij minimaal wordt ge-
remd. Zorg ervoor dat de remmen niet
roken. Als dit het geval is, moet u nog een
afkoelronde rijden.
3. Rijd niet meer dan een volledige polijst-
ronde nadat u de remmen begint te rui-
ken. Laat ze niet hevig roken. Daardoor
worden ze te heet en dat heeft een nega-
tieve invloed op de levensduur voor toe-
komstig gebruik op het circuit.4. Laat het voertuig ten minste 30 minuten
staan en afkoelen. Als er een infrarood
pistoolthermometer beschikbaar is, laat
dan de schijven afkoelen tot 93,3 °C
(200 °F) voordat u weer gaat rijden.
5. Wanneer u de remblokken inspecteert die
in de klauw gemonteerd zijn, moet er een
dunne as op zitten. Als de aslaag verder
gaat dan de helft van de dikte van het
remblokmateriaal, dan geeft dit aan dat er
te agressief gepolijst is.
6. Soms is een tweede polijstsessie nodig.
Als de remblokken beginnen te stinken
tijdens de volgende sessie op het circuit,
moet u snelheid verminderen en remmen
beperken, vertragen tot de doelsnelheid
voor polijsten en stap 2-4 volgen.
7. Als er nieuwe remblokken op oude rem-
schijven worden gemonteerd, moeten ze
alsnog worden gepolijst. Nieuwe rem-
schijven waarop oude remblokken worden
gemonteerd, moeten worden gepolijst op
het circuit of er moet 300 mijl mee wor-
den gereden in de bebouwde kom om eengeschikte contactlaag op het oppervlak
van de schijf te laten ontstaan, voordat er
op het circuit wordt gereden.
8. Schijven die trillen tijdens gebruik op het
circuit, moeten worden vervangen. Het
afdraaien van de remschijven wordt afge-
raden, omdat dit het gewicht van de rem-
schijf vermindert, waardoor de warmteca-
paciteit ervan afneemt. Afdraaien maakt
de wang van de remschijf ook dunner,
waardoor deze minder robuust is en er een
grotere kans is op trillen tijdens het ge-
bruik op het circuit.
STOP/START-SYSTEEM -
INDIEN AANWEZIG
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneer
aan alle voorwaarden is voldaan. Door het
rempedaal los te laten of het gaspedaal in te
trappen, wordt de motor automatisch weer
gestart.
STARTEN EN RIJDEN
190
OPMERKING:
Wanneer ParkSense is uitgeschakeld en de
transmissie in de stand DRIVE staat, wordt
geen waarschuwingsbericht weergegeven.
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort en blijft de
LED vervolgens branden.
ACTIEF
PARKEERHULPSYSTEEM
PARKSENSE — INDIEN
AANWEZIG
Het actieve parkeerhulpsysteem ParkSense is
bedoeld om de bestuurder te helpen bij filepar-
keren en insteekparkeren door een geschikte
parkeerplaats aan te wijzen, hoorbare/visuele
instructies te geven en het stuurwiel te bedie-
nen. Het actieve parkeerhulpsysteem Park-
Sense is een semi-automatisch systeem, om-
dat de bestuurder het gaspedaal, deschakelhendel en de remmen zelf moet bedie-
nen. Afhankelijk van de door de bestuurder
gekozen parkeermanoeuvre, kan het actieve
parkeerhulpsysteem ParkSense insteekparke-
ren en fileparkeren aan beide zijden
(bestuurders- of passagierszijde).
OPMERKING:
• De bestuurder is te allen tijde zelf verant-
woordelijk voor het besturen van het voer-
tuig, verantwoordelijk voor eventuele objec-
ten in de omgeving, en moet zo nodig
ingrijpen.
• Het systeem is bedoeld als hulpmiddel voor
de bestuurder, niet als vervanging van de
bestuurder.
• Als de bestuurder tijdens een semi-
automatische manoeuvre het stuurwiel
aanraakt nadat hij de instructie heeft ge-
kregen het stuur los te laten, wordt het
systeem geannuleerd en dient de bestuur-
der de parkeermanoeuvre handmatig te vol-
tooien.
• Het systeem werkt mogelijk niet onder alle
omstandigheden (bijv. weersomstandighe-
den zoals zware regen, sneeuw, enz., of bijhet zoeken naar een parkeerplaats met op-
pervlakken die de ultrasone sensorgolven
absorberen).
• Nieuwe voertuigen van de dealer moeten
ten minste 48 km (30 mijl) hebben gere-
den voordat het actieve parkeerhulpsys-
teem ParkSense volledig is gekalibreerd en
nauwkeurig werkt. Dit is te wijten aan dy-
namische voertuigkalibratie van het sys-
teem ter verbetering van de prestaties van
de functie. Het systeem voert eveneens
continu de dynamisch voertuigkalibratie uit
om rekening te houden met verschillen,
zoals te harde of te zachte banden en
nieuwe banden.
Het actieve parkeerhulpsysteem
ParkSense in- en uitschakelen
Het actieve parkeerhulpsysteem
ParkSense kan worden in- en uit-
geschakeld met de ParkSense
schakelaar, die zich op het scha-
kelpaneel onder het Uconnect
scherm bevindt.
STARTEN EN RIJDEN
202
catie verschijnt op het display van het instru-
mentenpaneel, vul de AdBlue®-tank met niet
meer dan 5,8 gallon (22 liter).
• Als een jerrycan wordt gebruikt, die op de
vulopening kan worden geschroefd, dan is
het reservoir vol wanneer de AdBlue
®in de
jerrycan niet meer eruit stroomt. Ga dan
niet meer verder.
LET OP!
Voorkom morsen en overlopen van brand-
stof.
Handelingen na het bijvullen
Ga als volgt te werk:
• Bevestig de dop weer op de
AdBlue
®-vulopening door hem rechtsom te
draaien en schroef hem volledig vast.
• Draai het contactslot tot de stand RUN (het
is niet nodig om de motor te starten).
•
Wacht totdat de indicatie op het instrumen-
tenpaneel uitgaat, voordat u de auto in be-
weging zet. De indicatie kan enkele secon-
den tot ongeveer een halve minuut zichtbaar
blijven. Indien de motor wordt gestart en deauto in beweging wordt gezet, blijft de indi-
catie langer zichtbaar. Dit heeft geen conse-
quenties voor de motorwerking.
• Wacht 2 minuten alvorens de motor te
starten, indien de AdBlue®werd bijgevuld
toen de tank leeg was.
OPMERKING:
• Indien AdBlue
®uit de vulhals gemorst
wordt, maak dan het gebied goed schoon en
ga dan verder met vullen. Indien de vloei-
stof kristalliseert, veeg het dan weg met een
spons en warm water.
• OVERSCHRIJD HET MAXIMALE NIVEAU
NIET: dit kan schade aan het reservoir ver-
oorzaken. AdBlue
®bevriest bij 12 °F
(-11 °C). Hoewel het systeem ontworpen is
om onder het vriespunt van de UREUM te
werken, is het raadzaam de tank niet verder
te vullen dan het maximumniveau want als
de UREUM bevriest, kan het systeem be-
schadigd raken. Volg de instructies in deze
paragraaf.
• Als de AdBlue
®wordt gemorst op gelakte
oppervlakken of aluminium, reinig dat ge-
bied dan onmiddellijk met water en gebruikabsorberend materiaal om de vloeistof op te
vangen die op de grond gemorst werd.
• Probeer niet de motor te starten als
AdBlue
®per ongeluk aan de dieselbrand-
stoftank werd toegevoegd. Dit kan leiden
tot ernstige motorschade. Neem in dat ge-
val contact op met een erkende dealer.
• Voeg geen additieven of andere vloeistoffen
aan AdBlue
®toe. Als u dit toch doet, kan
het systeem beschadigd raken.
• Het gebruik van verkeerde of aangetaste
AdBlue
®kan leiden tot het verschijnen van
indicaties op het display van het instru-
mentenpaneel. Raadpleeg de paragraaf
"Waarschuwingslampjes en meldingen" in
het hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel le-
ren kennen" voor meer informatie.
• Giet nooit AdBlue
®in een andere jerrycan:
die kan verontreinigd zijn.
•
Als de AdBlue®opraakt, raadpleeg dan de
paragraaf "Waarschuwingslampjes en mel-
dingen" in het hoofdstuk "Uw instrumenten-
paneel leren kennen" voor meer informatie
om de auto normaal te blijven gebruiken.
STARTEN EN RIJDEN
214
HET VOERTUIG OMHOOG
TE BRENGEN
Indien het nodig is om het voertuig omhoog te
brengen, ga dan naar een erkende dealer of
naar een servicestation.
BANDEN
Banden — Algemene informatie
Tire Pressure (bandenspanning)
Voor de veiligheid en goede rijeigenschappen
is een juiste bandenspanning absoluut nood-
zakelijk. Als de bandenspanning niet juist is,
heeft dit gevolgen voor het onderstaande:
• Veiligheid en stabiliteit van de auto
• Slijtage en brandstofverbruik
• Bandenslijtage
• RijcomfortVeiligheid
WAARSCHUWING!
• Een onjuiste bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning veert de
band te veel in en kan de band te warm
worden en lek raken.
• Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Voorwerpen op de weg en ga-
ten in het wegdek kunnen de banden
beschadigen waardoor ze lek raken.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband
veroorzaken waardoor u de controle over
de auto kunt verliezen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen
optreden. U kunt de controle over de
auto verliezen.
• Als de bandenspanning van de linker-
banden verschilt van die van de rechter-
banden kan de auto naar links of rechts
gaan trekken.
WAARSCHUWING!
• Zorg dat alle banden altijd op de voorge-
schreven spanning (voor koude banden)
zijn.
Zowel een te lage als een te hoge banden-
spanning hebben invloed op de stabiliteit van
de auto en kunnen een gevoel van een trage
of overgevoelige reactie van de stuurinrich-
ting tot gevolg hebben.
OPMERKING:
• Een ongelijke bandenspanning tussen
linker- en rechterbanden kan leiden tot een
onnauwkeurige en onvoorspelbare bestu-
ring.
• Ongelijke bandenspanning links en rechts
kan leiden tot naar links of naar rechts
trekken van de auto.
Brandstofverbruik
Door een te lage bandenspanning wordt ook
de rolweerstand van de band hoger, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt.
293
Sommige delen van het voertuig zijn mogelijk
gelakt met een matte lak die speciaal onder-
houd vereist om aantasting ervan te
voorkomen.
LET OP!
Vermijd het wassen met rollen en/of bor-
stels in wasstraten. Was het voertuig alleen
met de hand met reinigingsmiddelen met
een neutrale pH-waarde; droog deze met
een vochtige leren zeem. Schurende pro-
ducten en/of polish mogen niet voor het
reinigen van het voertuig worden gebruikt.
Vogelpoep moet onmiddellijk en grondig
worden afgewassen, omdat deze een bij-
zonder agressief zuur bevat. Vermijd (in-
dien mogelijk) parkeren van het voertuig
onder bomen; verwijder plantaardige har-
sen onmiddellijk, aangezien deze, wan-
neer gedroogd, alleen kunnen worden ver-
wijderd met schurende producten en/of
polish, wat absoluut niet is aan te bevelen,
omdat deze de karakteristieke glans van de
lak kunnen aantasten. Gebruik geen ge-
concentreerde ruitensproeiervloeistof voor
het reinigen van de voorruit en achterruit,
LET OP!
maar verdun deze met minstens 50% wa-
ter. Gebruik uitsluitend geconcentreerde
ruitensproeiervloeistof als dit strikt nood-
zakelijk is vanwege de buitentemperatuur.
INTERIEUR
Stoelen en bekleding
Gebruik een speciaal product om stoffen be-
kleding en vloerbedekking te reinigen.
WAARSCHUWING!
Gebruik nooit vluchtige oplosmiddelen om
te reinigen. Dergelijke stoffen zijn vaak
brandbaar en kunnen bij gebruik in afge-
sloten ruimten ademhalingsproblemen
veroorzaken.
Verzorging van veiligheidsgordels
Bleek of verf de gordels nooit en reinig ze niet
met chemische oplosmiddelen of schurende
reinigingsmiddelen. De gordelband kan hier-
door worden aangetast. Ook zonnestraling
kan de stof aantasten.Als u de gordels moet reinigen, gebruik dan
een lauw sopje van zachte zeep. Verwijder de
gordels niet uit de auto om ze te wassen.
Drogen met een zachte doek.
Laat de gordels vervangen wanneer ze rafels
of slijtplekken vertonen of wanneer de gesp-
sluitingen niet goed functioneren.
WAARSCHUWING!
Een gerafelde of verdraaide gordel kan bij
een aanrijding scheuren, waardoor u niet
langer beschermd bent. Controleer de vei-
ligheidsgordels van tijd tot tijd op scheu-
ren, rafels en losse delen. Laat bescha-
digde onderdelen onmiddellijk vervangen.
Probeer niet zelf de gordels aan te passen
of uit elkaar te halen. Gordelsystemen
moeten na een aanrijding direct worden
vervangen als ze zijn beschadigd (oprol-
mechanisme verbogen, scheuren in de
gordel, enz.).
307
Sleephaken.................260
Aanhangergewicht..........215, 217
Aanhangwagen trekken...........215
ABS, waarschuwingslampje.........85
Accessoires..................328
Accessoires,
Mopar...................328
Accu...................82, 286
Accu,
laadsysteemlampje............82
Accuspaarfunctie...............44
Achterklep...................65
Achterklep,
elektrisch bediend............67
openen...................65
sluiten...................66
Achterligger.................111
Achterruitwisser/-sproeier..........47
Adaptieve cruisecontrol (ACC)
(cruisecontrol)..............195
Additieven, brandstof............316
Afstand-bediend sleutelloos
toegangssysteem,
het alarm inschakelen..........19het alarm uitschakelen.........20
Afstandsbediening,
startsysteem................17
Airbag
Airbagwaarschuwingslampje.....131
Airbag,
als een airbag wordt opgeblazen . . .139
Event Data Recoder (EDR)......261
frontairbags...............132
Airbag
Knie-airbag aan de
bestuurderszijde.............135
Airbag,
kniebescherming............134
onderhoud................140
onderhoud van uw airbagsysteem . .140
redundant
airbagwaarschuwingslampje......132
uitgebreide
ongelukkenrespons........139, 261
Airbag
Vervoer van huisdieren.........156
Werking airbag..............134
Zijairbags.................135
Airbag Lampje..........81, 131, 157Airco, filter...............57, 287
Airco, koelmiddel..............287
Airconditioning................
55
Aircosysteem.................287
Airco, tips voor gebruik...........56
Alarm,
alarmsysteem.............19, 85
het systeem inschakelen........19
het systeem uitschakelen........20
Alarmknipperlichten............227
Alarmsysteem............19, 21, 85
Alarmsysteem,
beveiligingsalarm.............21
het systeem inschakelen........19
het systeem uitschakelen........20
Algemene informatie............353
Android Auto..........335, 342, 381
Android Auto,
Apps....................345
Communication.............345
Maps...................344
Music...................345
Antiblokkeersysteem (ABS).........96
Anti-ongevalsysteem FCW (Forward
Collision Warning)............112
INDEX
399