STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN.........107
DE AUTO PARKEREN.........108
PARKEERREM..............108
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........109
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK..........110
STOP/START-SYSTEEM.......113
SNELHEIDSBEGRENZER.......114
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL...........116
PARKEERSENSOREN.........118
ACHTERUITRIJCAMERA.......120
EEN AANHANGER TREKKEN. . . .122
TIPS VOOR HET RIJDEN.......123
TANKEN..................124
AdBlue -ADDITIEF (UREUM) VOOR
DIESELUITSTOOT...........130
106
STARTEN EN RIJDEN
PARKEERSENSOREN
(waar aanwezig)
SENSOREN
120)
45) 46) 47)
De parkeersensoren, die zich in de
achterbumper fig. 100 bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
De sensoren waarschuwen de
bestuurder over aanwezigheid van
obstakels met een intermitterend
geluidssignaal en, afhankelijk van de
versie, ook met visuele aanwijzingen op
het display van het instrumentenpaneel.Inschakeling
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De geluidssignalen worden vaker
afgegeven, naarmate het obstakel
achter de auto dichterbij komt.
Geluidssignaal
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en er zich een obstakel
achter het voertuig bevindt, klinkt er een
geluidssignaal met een frequentie die
varieert op basis van de afstand van het
obstakel ten opzichte van de bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
neem toe naarmate de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
afneemt;
klinkt ononderbroken als de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
minder is dan ongeveer 30 cm;
is constant als de afstand tussen het
voertuig en het obstakel onveranderd
blijft. Als deze situatie de sensoren aan
de zijkant betreft, zal het signaal na
ongeveer 3 seconden stoppen om,
bijvoorbeeld, aanwijzingen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs
een muur.
stopt onmiddellijk wanneer de
afstand ten opzichte van het obstakel
toeneemt.Wanneer het systeem het
geluidssignaal laat horen, wordt het
volume van hetUconnect™-systeem
(waar voorzien) automatisch verlaagd.
Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
waarschuwingen op het
herconfigureerbare multifunctionele
display
De aanwijzingen met betrekking tot het
Park Assist-systeem worden alleen
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel als de optie
"Geluidssignaal en weergave" in het
menu "Instellingen" van het
Uconnect™systeem (waar voorzien)
eerder werd geselecteerd (zie voor
meer informatie de beschrijving in het
betreffende hoofdstuk).
Het systeem geeft de aanwezigheid van
een obstakel aan met de weergave van
een enkele boog in een van de
mogelijke zones, in overeenstemming
met de afstand van het voorwerp en de
plaats ten opzichte van het voertuig.
100P07176J001
118
STARTEN EN RIJDEN
Een enkele boog die eerst
niet-knipperend en vervolgens
knipperend wordt weergegeven
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt, in combinatie met een
geluidssignaal, eerst snel intermitterend
en vervolgens continu.
STORINGSMELDING
Storingen van parkeersensoren, indien
aanwezig, worden aangegeven
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld door het aangaan van het
symbool
op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een
bericht op het display (zie paragraaf
“Lampjes en berichten” in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken.
De sensoren worden weer ingeschakeld
zodra de elektrische stekker van de
aanhanger wordt verwijderd.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
lak op het oppervlak van de sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem van
vrachtwagens of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig;
de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, het voertuig te
zwaar beladen is, of als er speciale
afstellingen uitgevoerd worden
waardoor de auto lager gezet moet
worden.
de correcte werking van het systeem
met trekhaken die niet door Fiat
geproduceerd worden, kan niet worden
gewaarborgd;
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger beïnvloedt de juiste
werking van de parkeersensoren. Als
een vaste trekhaak is gemonteerd,
kunnen de sensoren niet worden
gebruikt. Als de klant een afneembare
trekhaak monteert, moet die altijd van
het subframe zijn losgekoppeld
wanneer de aanhanger niet wordt
getrokken om inschakeling van de
sensoren te voorkomen.
119
BELANGRIJK
120)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
45)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.46)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd kunnen de
werking van de parkeersensoren in gevaar
brengen
47)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
ACHTERUITRIJ-
CAMERA
(waar aanwezig)
BESCHRIJVING
De achteruitkijkcamera 1
fig. 101 bevindt zich op het
achterdeksel.
121)
48)
Elke keer dat de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, toont het display
fig. 102 het gebied rondom het
voertuig, zoals gezien door de
achteruitrijcamera.
10107186J0001EM
120
STARTEN EN RIJDEN
SYMBOLEN EN
BERICHTEN OP HET
DISPLAY
Een er overheen geplaatste
onderbroken middenlijn geeft het
midden van het voertuig aan om
parkeermanoeuvres of het uitlijnen van
een sleepoog te vergemakkelijken. De
verschillende gekleurde zones geven de
afstand aan vanaf de achterkant van
het voertuig.In de volgende tabel worden de
afstanden bij benadering voor elke zone
getoond fig. 102:
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van het
voertuig
Rood (1) 0-30 cm
Geel (2) 30-100 cm
Groen (3) 1 m of meer
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK
121)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
48)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
10207186J0002EM
121
km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers
controleren
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem
controleren en zo nodig de sproeiers afstellen
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen
Conditie en slijtage van remblokken van schijfremmen
voor en achter (waar aanwezig) visueel controleren en de
integriteit van de remblokslijtagesensor controleren
Conditie en slijtage van de achterste
trommelremvoeringen visueel controleren (voor bepaalde
versies/markten)
Visueel de conditie controleren van de getande
distributieriem (1.4 16V 95 pk E6-versies/1.4 T-jet 120 pk
LPG E6-versies)(3)
Visueel de conditie controleren van de getande
distributieriem (1.4 16V 95 pk E4-versies)(3)
(3) Maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, bijzonder zware weersomstandigheden, langdurig bij zeer lage of zeer hoge temperaturen, veel stadsritten,
langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de
afgelegde afstand.
161
km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Distributieriem(en) vervangen (1.4 16V 95 pk E6-versies /
1.4 16V 95 pk E4-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG
E6-versies)(3)
Aandrijfriem(en) van hulporganen vervangen (1.6 E.TorQ
E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies)
Luchtfilterelement vervangen (1.4 16V 95 pk E6-versies/
1.4 16V 95 pk E4-versies/ 1.4 T-jet 120 pk LPG
E6-versies)(7)
Luchtfilterelement vervangen (1.6 E.TorQ E6-versies /
1.6 E.TorQ E4-versies)(7)
Zuurstofsensor vervangen (1.4 16V 95 pk E4-versies /
1.6 E.TorQ E4-versies)(2)
Remvloeistof verversen(8)
Filter in drukregelaar vervangen (1.4 T-Jet 120 pk LPG
E6-versies)
Papieren filter vervangen (LPG in gasvorm) (1.4 T-Jet
120 pk LPG E6-versies)
(3) Maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, bijzonder zware weersomstandigheden, langdurig bij zeer lage of zeer hoge temperaturen, veel stadsritten,
langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de
afgelegde afstand.
(7) Als het voertuig in stoffige gebieden gebruikt wordt, wordt geadviseerd dit filter om de 15.000 km te vervangen. (2) Deze handeling moet uitgevoerd worden als het voertuig in een van de volgende landen wordt gebruikt: Algerije, Bahrein, Angola, Bolivia, Kameroen, Congo, El
Salvador, Ethiopië, de Filipijnen, Gabon, Ghana, Jordanië, Guatemala, Honduras, Kenia, Libië, Madagaskar, Malawi, Mali, Mauritanië, Mozambique, Panama,
Peru, Oeganda, Zambia, Zimbabwe.
(8) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand.
164
ONDERHOUD EN ZORG
km x 100020 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van
carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en
leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber
elementen (hoezen, slangen, bussen enz.)
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers
controleren
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen
Conditie en slijtage van remblokken van schijfremmen voor
en achter (waar aanwezig) visueel controleren en de
integriteit van de remblokslijtagesensor controleren
Conditie en slijtage van de achterste trommelremvoeringen
visueel controleren (voor bepaalde versies/markten)
Visueel de conditie controleren van de getande
distributieriem (1.6 Multijet-versies)(4)
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel
controleren(4)
(4) Maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, bijzonder zware weersomstandigheden, langdurig bij zeer lage of zeer hoge temperaturen, veel stadsritten,
langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de
afgelegde afstand.
167