BELANGRIJK
42)De tankdop is specifiek. Als deze
vervangen moet worden, gebruik dan
dezelfde als het origineel. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Houd de dop
niet in de buurt van een vlam of hittebron.
Was het vulgebied niet met een
hogedrukspuit.
43)Ga als volgt te werk in geval van een
aanhoudende brandstofgeur: stop het
voertuig daar waar de verkeerssituatie dit
toelaat en schakel de startinrichting uit;
schakel de alarmknipperlichten in en zorg
ervoor dat alle inzittenden het voertuig
verlaten en uit de buurt van het verkeer
blijven; neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
44)Voor voertuigen met de functie
Start&Stop: voor het bijvullen van brandstof
moet de motor worden afgezet (en niet op
stand-by): u moet de motor afzetten
(raadpleeg de paragraaf "De motor starten”
in hoofdstuk ”Starten en rijden”).
45)Werkzaamheden of modificaties aan
het brandstoftoevoersysteem (elektrische
circuits, bedrading, brandstofcircuit,
inspuitventiel, afschermingen, enz.) zijn ten
strengste verboden in verband met de
bijkomende risico's (laat dit uitsluitend over
aan gekwalificeerd personeel van het Fiat
Servicenetwerk).
BELANGRIJK
7)Meng benzine (ongelood of E85) niet
met diesel, zelfs niet een klein beetje.
Gebruik geen ethanolbrandstof als uw
voertuig daar niet geschikt voor is. Voeg
geen additieven aan de brandstof toe, om
schade aan de motor te voorkomen.
8)Let er bij werkzaamheden aan de motor
op dat deze heet kan zijn. Bovendien zou
de koelventilator ieder moment kunnen
gaan draaien. Het
waarschuwingslampje in de motorruimte
herinnert u aan deze omstandigheid.
Gevaar voor letsel
AdBlue (Ureum)
ADDITIEF TANK
Zorg dat u zich houdt aan de wetten
van het land waar u zich bevindt.
Vergeet niet dat als de eigenaar van het
voertuig zich niet aan de geldende
wetten houdt, er rechtelijke gevolgen
zouden kunnen zijn.
Werkingsprincipe
AdBlue-additief (Ureum) is vereist voor
dieselmotoren die met het
SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction - selectieve katalytische
reductie) zijn uitgerust. Door het gebruik
van dit additief kan de hoeveelheid NOx
in de uitlaatgassen worden beperkt.
Vullen
Nuttige tankinhoud: Ongeveer 20 liter.
Open bij ingeschakelde startinrichting
het linkervoorportier om klep A te
openen. Schroef dop 1 los.
Bij hoge temperaturen kunnen
ammoniumhydroxidedampen uit de
tank vrijkomen wanneer de dop
opengedraaid wordt.
46)
9) 10) 11) 12)
46
KENNIS VAN HET VOERTUIG
BELANGRIJK Vul op voertuigen met
Start&Stop-functie het AdBlue (Ureum)
additief bij als de motor volledig is
afgezet. Zet altijd de motor af
(raadpleeg de informatie over het
starten en afzetten van de motor).
AdBlue (Ureum) additief kwaliteit
Gebruik alleen additieven die voldoen
aan de norm ISO 22241 en conform
het etiket op de tankklep.
Gemiddeld brandstofverbruik
Circa 3,5 l/1000 km, afhankelijk van de
voertuigversie, afhankelijk van de versie
van het voertuig en de rijstijl.
Voorzorgsmaatregelen voor de
bediening
Het additief kan bij tankstations
bijgevuld worden met behulp van
tankpistolen of in de handel verkrijgbare
houders. Lees altijd de informatie over
het AdBlue (Ureum) additiefpakket.
Ga zorgvuldig om met additieven.Ze kunnen kleding, schoenen,
chassisonderdelen, enz. beschadigen.
Als het additief over gelakte
oppervlakken stroomt of deze
verontreinigt, reinig het oppervlak dan
snel met een vochtige doek.
BELANGRIJK: Verwijder eventueel
gekristalliseerd additief met een zachte
spons.
In extreem koude klimaten
Bij vorst moet de AdBlue-additieftank
(Ureum) bijgevuld worden tot het
waarschuwingslampjeen een
specifiek bericht op het
instrumentenpaneel worden
weergegeven.
Voorzorgsmaatregelen voor het
bijvullen van de tank
Het AdBlue (Ureum) additief bevriest bij
temperaturen lager dan ongeveer -10
°C. Probeer in dit geval deze niet (bij) te
vullen. Als het controlelampje
op het
instrumentenpaneel aangaat, raden we
u echter aan het AdBlue (Ureum)
additief bij te vullen of bij te laten vullen
door een gekwalificeerd professional.
47) 48)
BELANGRIJK
46)De tankdop is specifiek. Als deze
vervangen moet worden, gebruik dan
dezelfde als het origineel. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Was het
vulgebied niet met een hogedrukspuit.47)Het AdBlue (Urea) additief mag niet in
contact komen met ogen of huid. Gebeurt
dit toch, spoel dan grondig uit met water.
Raadpleeg, indien nodig, een arts.
48)Voor voertuigen met de functie
Start&Stop: voor het bijvullen van AdBlue
(ureum) moet de motor worden afgezet (en
niet op stand-by): u moet de motor
afzetten (raadpleeg de paragraaf "De motor
starten” in hoofdstuk ”Starten en rijden”).
BELANGRIJK
9)Er mogen aan geen enkel deel van het
systeem werkzaamheden worden verricht.
Om eventuele schade te vermijden, is
alleen gekwalificeerd personeel van het Fiat
Servicenetwerk bevoegd werkzaamheden
aan het systeem te verrichten.
10)Vul de AdBlue (Ureum) additieftank
(minimaal 10 liter) zodra het speciale bericht
wordt weergegeven en raadpleeg de
instructies voor het bijvullen. Gevaar dat het
voertuig stilvalt.
11)Controleer na het bijvullen van de
AdBlue (Ureum) additieftank of de dop en
klep gesloten zijn, start de motor en
WACHT 10 seconden met stilstaand
voertuig en draaiende motor, voordat u
verder rijdt. Doet u dit niet, dan wordt het
bijvullen van de tank pas na een paar
minuten rijden automatisch gedetecteerd.
Het bijbehorende bericht en/of de
controlelampjes zijn nog steeds zichtbaar
tot het systeem detecteert dat de tank is
bijgevuld.
87T40504
47
12)Er mogen aan geen enkel deel van het
systeem werkzaamheden worden verricht.
Om eventuele schade te vermijden, is
alleen gekwalificeerd personeel van het Fiat
Servicenetwerk bevoegd werkzaamheden
aan het systeem te verrichten.STARTSYSTEEM
49) 50) 51) 52) 53)
S fig. 88: "Stopstand" Neem de
sleutel uit en draai het stuurwiel tot het
slot wordt ingeschakeld, om het
stuurwiel te vergrendelen. Gebruik
zowel de sleutel als het stuurwiel
zonder kracht uit te oefenen, om het
stuurwiel te ontgrendelen.
A: Stand accessoires: Als de
startinrichting wordt uitgeschakeld,
blijven de accessoires (autoradio, enz.)
werken.
M: Schakelstand. Met
geïntroduceerde startinrichting.
D: Rijstand. Als de motor niet start,
moet u eerst de sleutel uitnemen
voordat u de motor weer probeert te
starten. Laat de sleutel los, zodra de
motor start.
BELANGRIJK
49)Als er geknoeid is aan het contactslot
(bijv. een poging tot diefstal), dan moet dit
gecontroleerd worden bij het Fiat
Servicenetwerk voordat er verder gereden
wordt.
50)Neem de sleutel altijd mee als het
voertuig wordt verlaten, om te voorkomen
dat iemand onverhoeds gebruik van de
bedieningselementen maakt. Vergeet niet
de parkeerrem in te schakelen. Laat nooit
kinderen zonder toezicht in het voertuig
achter.
51)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en
de garantie in gevaar brengen en het kan
ook ernstige veiligheidsproblemen
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
52)Verwijder de mechanische sleutel nooit
terwijl het voertuig rijdt. Het stuurwiel zal
automatisch vergrendeld worden zodra
eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor
voertuigen die gesleept worden.
53)Alvorens het voertuig te verlaten
ALTIJD de parkeerrem inschakelen, de
wielen draaien, de eerste versnelling
inschakelen bij een helling omhoog en de
achteruitversnelling bij een helling omlaag.
Als het voertuig op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of
wiggen of stenen. Bij het verlaten van het
voertuig, altijd de portieren sluiten door op
het knopje op de sleutel te drukken.
88T36545-1
48
KENNIS VAN HET VOERTUIG
KLIMAATREGELING
Advies voor gebruik
In sommige gevallen (airconditioning uit,
luchtrecirculatie aan, ventilatorsnelheid
nul of te laag, enz.) kunnen de ruiten en
de voorruit van het voertuig beslaan.
Gebruik als de ruiten beslaan de MAX
DEF-functie om de condens te
verwijderen en zet vervolgens de
airconditioning in de automatische
stand om te voorkomen dat de ruiten
opnieuw beslaan.
Voertuigen met ECOMODE
Wanneer geactiveerd, kan ECOMODE
de prestaties van de airconditioning
beperken. Raadpleeg paragraaf “Tips
voor het rijden” in hoofdstuk “Starten en
rijden”.
54) 55)
2)
Verbruik
Een hoger brandstofverbruik (vooral
binnen de bebouwde kom) is normaal
als de airconditioning wordt gebruikt.
Zet op auto's met airconditioning
zonder automatische modus, het
systeem uit als u het niet meer nodig
hebt.Hieronder volgen een aantal adviezen
om het brandstofverbruik tot een
minimum terug te brengen en
zodoende het milieu te helpen
beschermen:
houd tijdens het rijden de
luchtroosters open en de ruiten
gesloten;
als het voertuig bij warm weer of in
de zon is geparkeerd, laat dan eerst het
interieur luchten om de hete lucht naar
buiten af te voeren, voordat u vertrekt.
Onderhoud
Raadpleeg het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema.
BELANGRIJK Zolang de airconditioning
aanstaat, wordt meer brandstof
verbruikt (zet het systeem uit als u het
niet meer nodig hebt).
BELANGRIJK Gebruik het
klimaatregelsysteem regelmatig, ook bij
kouder weer, en laat het ten minste
5 minuten eenmaal per maand
functioneren.
Auto's met extra verwarming
Sommige voertuigen zijn uitgerust met
een extra verwarming die het interieur
sneller verwarmt. Deze inrichting werkt
alleen als de motor draait en bij lage
temperaturen. Tijdens de werking kan
enige rook uit de rechterkant van het
voertuig komen; die is afkomstig van
het uitlaatsysteem en dat is normaal.Onregelmatige werking
Over het algemeen dient u, als u een
onregelmatige werking waarneemt,
naar een Fiat Servicepunt te gaan.
Een beperkte werking van het
ontdooien, ontwasemen of van de
airconditioning kan te wijten zijn aan
een verstopt filterelement.
Er wordt geen koude lucht
gegenereerd. Controleer de stand van
de bedieningen en de staat van de
zekeringen. Zet anders het systeem uit.
Water onder het voertuig
Na langdurig gebruik van de
airconditioning is het normaal om
condenswater onder de airconditioning
aan te treffen.
49
LUCHTROOSTERS IN
INTERIEUR
Luchtroosters in het midden
Doe de schuif 9 fig. 90 naar beneden
om de luchtroosters te sluiten.
De luchtroosters kunnen worden
gericht.
Hoog/laag: gebruik schuif 9.
Links/rechts: gebruik de knop 10
fig. 90.
Luchtroosters aan zijkant
Drukken (punt 12 fig. 91 ) om het
luchtrooster 11 fig. 91 te openen tot de
gewenste stand.
De luchtroosters kunnen worden
gericht.
Draai aan het luchtrooster aan de
zijkant 11 om de luchtstroom te richten.Gebruik specifieke producten in uw
voertuig om vieze geurtjes in het
voertuig tegen te gaan. Wend u tot het
Fiat Servicenetwerk.
90T36549
91T36550
51
Het in de schakelaar ingebouwde
waarschuwingslampje gaat branden om
de bestuurder eraan te herinneren dat
het systeem is uitgeschakeld.
Druk er nogmaals op om het systeem
weer in te schakelen en het
waarschuwingslampje gaat uit.
Enkele parameters van het
multimediascherm 1 fig. 102 kunnen in
overeenstemming met het
uitrustingsniveau van het voertuig
gedeactiveerd worden.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld nadat de startinrichting
wordt uitgeschakeld en de motor weer
gestart wordt.
Systeem geforceerd uitschakelen
Het systeem kan definitief worden
uitgeschakeld door knop 2 lang
ingedrukt te houden.
Het in de schakelaar geïntegreerde
controlelampje gaat permanent aan.Het uitgeschakelde systeem kan weer
worden ingeschakeld door de knop
nogmaals lang ingedrukt te houden.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt, afhankelijk
van de versie, een speciaal bericht op
het instrumentenpaneel weergegeven,
gaat het alarmlampje
branden en
wordt iedere 5 seconden een
geluidssignaal afgegeven. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
56)Deze functie is een extra
rijondersteuning met geluidssignalen om
aan te geven dat u tijdens het rijden een
obstakel nadert. De bestuurder moet
tijdens het rijden echter wel normaal blijven
opletten en blijft verantwoordelijk voor
ongelukken tijdens het rijden. De
bestuurder moet altijd alert zijn op
onverwachte situaties tijdens het rijden.
Alvorens een manoeuvre uit te voeren,
moet vooral gecontroleerd worden op
bewegende obstakels (zoals een kind, dier,
fiets, steen, stok, enz.) of obstakels in de
dode hoek die te klein zijn om te zien.57)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
13)In geval van een botsing tijdens het
manoeuvreren van het voertuig (bijv. botsen
tegen een bollard, een verhoogd wegdek of
andere wegenuitrusting), kan het voertuig
beschadigd raken (bijv. vervormde as). Laat
het voertuig controleren door het Fiat
Servicenetwerk om ongevallen te
voorkomen.
14)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
103T36542
60
KENNIS VAN HET VOERTUIG
15)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.CAMERA
ACHTERZIJDE
Werking
58)
16)
Als het voertuig in zijn achteruit staat,
biedt videocamera 1 fig. 104 op de
achterklep of op het openslaande
achterportier van het voertuig,
afhankelijk van de versie, zicht over het
gebied achter het voertuig op de
binnenspiegel 2 fig. 105 of op het
multimediadisplay 3 fig. 106, samen
met één of twee omtrekken 4
fig. 107 en 5 fig. 107 (bewegend of
stilstaand).
OPMERKING Controleer of de
achteruitkijkcamera niet is afgedekt
(vuil, modder, sneeuw, condens, enz.).OPMERKING Afhankelijk van de versie,
moeten een aantal parameters op het
multimediadisplay 3 fig. 106 worden
afgesteld.
Bewegende vorm 4 (afhankelijk van
het voertuig):wordt in het blauw op
het multimediadisplay 3
fig. 106weergegeven. De vorm duidt
het traject van het voertuig volgens de
positie van het stuurwiel aan.
104T36620
105T36621
106T36519-3
61
RUITBEDIENING
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
59) 60)
Met geïntroduceerde startinrichting:druk op de knop van de ruit om hem
omlaag te brengen naar de gewenste
positie;
til de knop van de ruit op om hem
omhoog te brengen naar de gewenste
positie.
Druk aan de bestuurderszijde op de
knop fig. 108:
1voor bestuurderszijde;
2voor voorste passagierszijde.BELANGRIJK Plaats geen voorwerpen
op een gedeeltelijk gesloten ruit:
hierdoor zou de ruit kunnen
beschadigen.
Drukfuncties
Afhankelijk van de versie is deze modus
een extra functie voor de eerder
beschreven elektrisch bediende ruiten.
De functie betreft alleen de ruit aan de
bestuurderszijde. Druk schakelaar 1
fig. 110 kort omlaag of trek hem kort
omhoog: de ruit gaat ofwel volledig
omlaag of volledig omhoog. Als de
schakelaar weer wordt bediend stopt
de ruit.OPMERKING Als de ruit tijdens het
sluiten weerstand detecteert (van bijv.
de tak van een boom, enz.), stopt de
ruit en gaat weer een paar cm omlaag.
Onregelmatige werking
Als de ruit niet sluit, schakelt het
systeem over op een drukloze modus:
trek de betreffende schakelaar zover
mogelijk naar boven tot de ruit volledig
sluit (de ruit gaat geleidelijk weer
omhoog); houd de schakelaar
vervolgens even omhoog getrokken
(altijd aan de kant die wordt gesloten),
breng hem omlaag en trek hem weer
volledig omhoog om het systeem te
heractiveren.
Neem indien nodig contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
108T36560
109T36561
Druk aan de voorste passagierszijde op
knop 3. fig. 109
110T36560-1
63