VOERTUIGGEGEVENS
REGISTREREN
Dit voertuig is uitgerust met een
computer die de volgende belangrijke
voertuiggegevens verbonden aan de
bedieningselementen, de werking en
andere rijomstandigheden van het
voertuig registreert.
Geregistreerde gegevensVoertuigomstandigheden, zoals de
motor- en voertuigsnelheid.
Rijomstandigheden zoals de gas- en
rempedalen en informatie over de
omgevingsomstandigheden waarin met
het voertuig werd gereden.
Informatie over de diagnostiek van
storingen van elke computer in het
voertuig.
Informatie verbonden aan de
bedieningselementen van andere
computers in het voertuig.
De geregistreerde gegevens kunnen
afhankelijk van de versie van het
voertuig en de optionele uitrusting
variëren. Stem en beelden worden niet
geregistreerd.
Gegevensverwerking
FCA en diens onderaannemingen
kunnen de geregistreerde gegevens
verwerven en gebruiken voor de
diagnostiek van de storingen van het
voertuig, onderhoud en ontwikkeling en
de verbetering van de kwaliteit.
FCA zal de verworven gegevens niet
aan derden bekend maken of
overhandigen, tenzij:
goedkeuring van de voertuigeigenaar
(of goedkeuring van de
voertuigverhuurder en -huurder) is
verkregen;
hier officieel door de politie of andere
rechtshandhavingsinstanties om wordt
gevraagd;
voor de statistische verwerking door
een onderzoeksinstituut na de
gegevens zo te hebben verwerkt dat de
voertuigeigenaar niet langer
geïdentificeerd kan worden.
CONSTANTE
BEWAKING
De volgende componenten van de
airbagsystemen en de actieve
motorkap worden door een
diagnosesysteem bewaakt:
Frontairbagsensoren
Botsingsensoren en diagnosemodule
(SAS-unit)
Zijbotsingsensoren
Airbagmodules
Gordelspanners
Waarschuwingslampje
airbag/gordelspansysteem
Desbetreffende bedrading
Met PassagiersdetectiesysteemPassagiersdetectiesensor
Passagiersdetectiemodule
Indicatielampje uitschakeling
passagiersairbag
Met Actieve motorkapActieve motorkapsensoren
Actieve motorkapmodules
Waarschuwingslampje actieve
motorkap
De diagnosemodule bewaakt continu
de gereedheid van het systeem. Dit
begint bij inschakeling van het contact
en duurt voort zolang met het voertuig
wordt gereden.
122
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN.........124
PARKEREN................124
PARKEERREM..............125
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........126
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK..........127
SPORT MODUS.............131
CRUISE-CONTROL...........132
SNELHEIDSBEGRENZER.......135
PARKEERSENSORSYSTEEM. . . .138
TANKEN..................140
CAMERA ACHTER (PARKVIEW
ACHTERUITRIJCAMERA).......142
EEN AANHANGER TREKKEN. . . .146
123
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
140) 141) 142)
25)
Om de versnellingen in te schakelen,
druk het koppelingspedaal volledig in
en schakel de hendel in de gewenste
stand. Het schema is aangegeven op
de pookknop fig. 88.
Druk het koppelingspedaal tijdens het
schakelen volledig in en laat het
vervolgens langzaamaan opkomen.
Uw voertuig is uitgerust met een
inrichting die voorkomt dat per ongeluk
naar R (achteruit) geschakeld kan
worden. Druk de versnellingspook in en
schakel naar R.
Als het schakelen naar R moeilijk
verloopt, schakel dan naar de vrijstand,laat het koppelingspedaal los en
probeer het opnieuw.
Met parkeersensorsysteem
Het parkeersensorsysteem wordt
geactiveerd en u hoort een pieptoon als
de versnellingspook naar R wordt
verplaatst terwijl het contact is
ingeschakeld.
BELANGRIJK Houd uw voet nooit op
het koppelingspedaal, tenzij tijdens het
schakelen. Gebruik de koppeling nooit
om het voertuig op een opwaartse
helling staande te houden. Door met de
koppeling ingedrukt te rijden wordt de
koppeling aan zinloze slijtage en
schade blootgesteld.
BELANGRIJK Verricht geen overmatige
zijwaartse kracht op de
versnellingspook terwijl u van de 5
e
naar de 4eversnelling terugschakelt.
Daardoor kan ongewenst de 2e
worden ingeschakeld en schade aan de
versnellingsbak worden veroorzaakt.
BELANGRIJK Verzeker u ervan dat het
voertuig volledig tot stilstand is
gekomen, alvorens naar R te
schakelen. Door naar R te schakelen
terwijl het voertuig rijdt kan schade aan
de versnellingsbak worden veroorzaakt.
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig wordeningeschakeld. Wacht bij lopende motor
minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingedrukt,
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK
140)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op de juiste wijze te schakelen. Om die
reden mag er niets op de vloer onder de
pedalen liggen. Zorg dat de vloermat altijd
vlak ligt en de beweging van de pedalen
niet hindert.
141)Rem niet plotseling op de motor af op
glad wegdek of bij hoge snelheid. Door
terug te schakelen op een nat, besneeuwd
of bevroren wegdek of bij rijden op hoge
snelheid zal de motor plotseling worden
afgeremd. Dit is gevaarlijk. Door de
plotselinge verandering in de snelheid van
de banden kunnen de banden gaan
slippen. Daardoor kan de controle over het
voertuig verloren gaan en een ongeval
worden veroorzaakt.
142)Laat de versnellingspook altijd op 1 of
R en activeer de parkeerrem wanneer u het
voertuig onbewaakt achterlaat. Anders kan
het voertuig gaan rollen en een ongeval
veroorzaken.
8805987654-12A-001AB
126
STARTEN EN RIJDEN
snelheid van het voertuig toeneemt, ook
al bent u van plan om de automatische
versnellingsbak als een traditionele
automaat te gebruiken. Ga na of u de
handgeschakelde stand niet ongewenst
heeft ingeschakeld, als u opmerkt dat
de motorsnelheid stijgt of u de motor
hoort loeien.
POSITIES
VERSNELLINGSPOOK
P (Parkeren)
143) 144)
P vergrendelt de versnellingsbak en
voorkomt dat de achterwielen kunnen
draaien. De selectiehendel moet op P of
N zijn geplaatst om de startmotor te
kunnen inschakelen.
BELANGRIJK Door tijdens het rijden
met het voertuig naar P, N of R te
schakelen kan schade aan uw
versnellingsbak worden veroorzaakt.
BELANGRIJK Door naar een versnelling
voor- of achteruit te schakelen terwijl de
motor een toerental maakt dat hoger
dan stationair is, kan schade aan de
versnellingsbak worden veroorzaakt.
R (Achteruitversnelling)
In R rijdt het voertuig uitsluitend
achteruit. U moet volledig stilstaan
alvorens van of naar R te schakelen,tenzij onder bijzondere
omstandigheden.
Met het parkeersensorsysteem: het
parkeersensorsysteem wordt
geactiveerd en u hoort een pieptoon als
de selectiehendel naar R wordt
verplaatst terwijl het contact is
ingeschakeld.
N (Vrijstand)
145)
In N zijn de wielen en de
versnellingsbak niet geblokkeerd. Het
voertuig kan vrijuit rollen, ook op de
kleinste helling, tenzij de parkeerrem of
de remmen geactiveerd zijn.
BELANGRIJK Schakel niet over naar N
terwijl het voertuig rijdt. Daardoor kan
de versnellingsbak beschadigd raken.
Activeer de parkeerrem of trap het
rempedaal in voordat u de
selectiehendel vanuit N verplaatst, om
te voorkomen dat het voertuig
onverwachts kan gaan rollen.
D (Rijden)
D is de normale rijstand. De
versnellingsbak zal vanuit stilstand
automatisch langs 6 versnellingen
schakelen.
M (Handgeschakeld)
M is de stand voor de
handgeschakelde versnelling. Met deselectiehendel kan worden door- of
teruggeschakeld. Raadpleeg
“Handgeschakelde stand”.
VERSNELLINGSVERG
RENDELING
De versnellingsvergrendeling voorkomt
dat de selectiehendel niet uit P kan
worden verplaatst, tenzij het rempedaal
wordt ingedrukt.
Verplaatsen vanuit P:
houd het rempedaal ingedrukt;
de motor starten;
houd de ontgrendelknop ingedrukt;
verplaatst de selectiehendel.
De selectiehendel kan niet vanuit P
worden verplaatst wanneer het contact
is geplaatst op ACC of is uitgeschakeld.
Het contact kan niet worden
uitgeschakeld als de selectiehendel niet
op P is geplaatst.
UITSCHAKELING
VERSNELLINGS
VERGRENDELING
Blijf het rempedaal ingedrukt houden
als de selectiehendel tijdens het
schakelen niet vanuit P verplaatst kan
worden.
Ga als volgt te werk:
verwijder de kap over de
uitschakeling van de
versnellingsbakvergrendeling met een
platte schroevendraaier die u met een
lap heeft omwikkeld fig. 90;
128
STARTEN EN RIJDEN
HET SYSTEEM TIJDELIJK
UITSCHAKELEN
Het systeem wordt tijdelijk
uitgeschakeld (in stand-by geplaatst)
wanneer een van de volgende
handelingen wordt verricht terwijl de
snelheidsbegrenzer wordt
weergegeven:
de OFF/CAN-schakelaar wordt
ingedrukt;
wanneer het gaspedaal flink wordt
ingedrukt.
Hervat de werking van het systeem op
de eerder ingestelde snelheid door op
de "RES/+"-schakelaar te drukken. De
instelbare snelheid kan worden
ingesteld met een druk op de
"SET/-"-schakelaar terwijl het systeem
in stand-by is geplaatst.
BELANGRIJK
153)Schakel het systeem altijd uit wanneer
van bestuurder wordt gewisseld. Als van
bestuurder gewisseld is en de nieuwe
bestuurder niet weet dat de functie van de
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, kan
het voertuig niet versnellen wanneer de
bestuurder het gaspedaal indrukt. Hierdoor
zou een ongeval kunnen worden
veroorzaakt.
154)Verifieer altijd of de omgeving veilig is
en bewaar een veilige afstand tot de
voertuigen voor en achter u bij het instellen
van de snelheidsbegrenzer. De
voertuigsnelheid neemt af tot de ingestelde
snelheid als de ingestelde snelheid lager
dan de actuele voertuigsnelheid is.
PARKEERSENSOR
SYSTEEM
(indien aanwezig)
155) 156)
26) 27) 28)
Het parkeersensorsysteem maakt
gebruik van 4 ultrasoonsensoren
(2 sensoren achter en 2 hoeksensoren
achter) fig. 99 die tijdens het parkeren
van het voertuig in een garage of
inparkeren met de versnellingspook
(handgeschakelde versnellingsbak)/
selectiehendel (automatische
versnellingsbak) in achteruit (R)
obstakels rondom het voertuig
waarnemen.
9905200100-121-001AB
138
STARTEN EN RIJDEN
DETECTIEGEBIED VAN
DE SENSOREN
De sensoren nemen obstakels binnen
het volgende bereik waar:
Detectiegebied zijkant: circa
55 cm
Detectiegebied achterkant: circa
150 cm
WERKING VAN HET
SYSTEEM
De pieptoon wordt geactiveerd en het
systeem kan worden gebruikt als het
contact op ON wordt gedraaid en de
versnellingspook (handgeschakelde
versnellingsbak)/selectiehendel
(automatische versnelling) naar
achteruit (R) wordt geschakeld.
BELANGRIJK
155)Vertrouw nooit alleen op het
parkeersensorsysteem en bevestig visueel
de veiligheid van de ruimte rondom uw
voertuig terwijl u rijdt. Dit systeem kan de
bestuurder bijstaan bij het voor- en
achteruit tijden met het voertuig tijdens het
parkeren. Het waarnemingsbereik van de
sensoren is beperkt. Daarom kan een
ongeval worden veroorzaakt als u tijdens
het rijden uitsluitend op het systeem
vertrouwt. Bevestig altijd visueel de
veiligheid van de ruimte rondom uw
voertuig terwijl u rijdt.156)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
26)Werkzaamheden aan bumper in de
zone van de sensoren mogen uitsluitend
uitgevoerd worden door het
Servicenetwerk. Werkzaamheden aan de
bumper die niet goed worden uitgevoerd,
kunnen de werking van de sensoren in
gevaar brengen.
27)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.28)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
139
TANKEN
157) 158) 159) 160) 161) 162)
Zet altijd de motor af alvorens te
tanken.
BRANDSTOFVEREISTEN
Gebruik uitsluitend eersteklas loodvrije
benzine (overeenkomstig EN 228 met
specificatie binnen E10) met een
octaangetal van minstens 95.
BELANGRIJK GEBRUIK UITSLUITEND
LOODVRIJE BENZINE. Gelode benzine
is schadelijk voor de katalysator en de
zuurstofsensoren en kan de werking
van het uitlaatgascontrolesysteem
aantasten en/of storingen veroorzaken.
BELANGRIJK Het gebruik van
E10-brandstof met 10% ethanol binnen
Europa is gevaarlijk voor uw voertuig.
Wanneer het ethanolgehalte dit
aanbevolen percentage overschrijdt,
kan schade aan uw voertuig worden
veroorzaakt.
BELANGRIJK Voeg geen additieven
aan het brandstofsysteem toe om
schade aan het
uitlaatgascontrolesysteem te
voorkomen. Neem contact op met het
Abarth Servicenetwerk voor meer
informatie.
TANKPROCEDURE
Als bij ontgrendelde portieren op het
uiteinde van het klepje van de
brandstofvulopening gedrukt wordt,
komt het klepje van de
brandstofvulopening omhoog fig. 100.
Het klepje van de brandstofvulopening
werkt in combinatie met het
portiervergrendel- en
portierontgrendelmechanisme.
Sluit klepje van de brandstofvulopening
door het aan te drukken tot u een klik
hoort.
BELANGRIJK Verzeker u ervan dat u
de beide portieren vergrendelt wanneer
u het voertuig verlaat.BELANGRIJK Vergrendel de portieren
nadat u het klepje van de
brandstofvulopening heeft gesloten.
Het klepje van de brandstofvulopening
kan niet gesloten worden als u dit wilt
doen nadat u de portieren heeft
vergrendeld.
Brandstofvuldop
Verwijder de brandstofvuldop door deze
linksom te draaien fig. 101. Bevestig de
verwijderde dop aan de binnenkant van
het klepje van de brandstofvulopening.
Sluit de brandstofvuldop door deze
rechtsom te draaien tot u een klik hoort.
10004040201-12A-002AB
10104040202-12A-001AB
140
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK
29)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
EEN AANHANGER
TREKKEN
Uw auto is niet ontworpen voor trekken.
146
STARTEN EN RIJDEN