132Rijden en bedieningUitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen.
Als % of C tijdelijk gaat branden in
combinatie met een melding op het
Driver Information Center, begint het
uitlaatfilter verzadigd te raken.
Regenereer zodra de verkeersom‐
standigheden dat toelaten het roetfil‐
ter door op een snelheid van
minstens 60 km/u te rijden totdat het
controlelampje dooft.
Let op
Bij een nieuwe auto gaan de eerste
regeneraties van het uitlaatfilter
mogelijk gepaard met een brande‐ rige geur, wat normaal is. Na lang‐
durig gebruik van de auto op zeer
lage snelheden of bij een stationair
draaiende motor kan er tijdens het
optrekken waterdamp uit de uitlaat
druppelen. Dit heeft geen negatieve
invloed op het rijgedrag van de auto of op het milieu.
Regeneratie niet mogelijk
Als % of C blijft branden in combi‐
natie met een geluidssignaal of een
visueel bericht, betekent dit dat het
AdBlue-peil voor het uitlaatfilter te
laag is.Vul het reservoir dan onmiddellijk bij.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.Voorzichtig
Brandstoffen van een andere
kwaliteit dan die zoals vermeld op pagina's 3 170, 3 231 kunnen de
katalysator of elektronische
onderdelen beschadigen.
Onverbrande brandstof kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Laat de start‐
motor daarom niet onnodig lang
draaien, rijd de tank niet leeg en probeer de motor niet aan te
duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
Verzorging van de auto185Elektrische aansluiting
De stroomaansluitingen worden
gedeactiveerd wanneer de accu‐
spanning te laag is.
Waarschuwingssticker
Betekenis van de symbolen: ● Geen vonken, open vuur en niet roken.
● Altijd een veiligheidsbril dragen. Explosieve gassen kunnen
aanleiding geven tot blindheid of
letsel.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur datblindheid of ernstige brandwon‐
den kan veroorzaken.
● Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Er kan explosief gas aanwezig zijn in de buurt van de accu.
Stroomspaarmodus In deze modus deactiveert u elektri‐
sche verbruikers om overmatige
belasting van de voertuigaccu te
voorkomen. Deze verbruikers, zoals
het Infotainmentsysteem, de voorrui‐
tenwissers, de dimlichten, de instap‐
verlichting enz. kunnen in totaal maxi‐
maal ongeveer 40 minuten na het
uitschakelen van het contact worden
gebruikt.
Stroomspaarmodus deactiveren
Bij het opnieuw starten van de motor
wordt de stroomspaarmodus automa‐
tisch gedeactiveerd. Laat de motor
draaien om het systeem voldoende
op te laden:● gedurende minder dan 10 minuten om de verbruikers
ongeveer 5 minuten te gebruiken
● gedurende meer dan 10 minuten om de verbruikers
maximaal 30 minuten te gebrui‐
ken
Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Na het leegrijden van de tank moet het dieselbrandstofsysteem worden
ontlucht. Schakel het contact drie‐
maal 15 seconden in. Start de motor
vervolgens maximaal 40 seconden.
Deze procedure na minstens
5 seconden herhalen. Slaat de motor
niet aan, dan Roep de hulp in van een
werkplaats.
251Peilsensor motorolie.....................81
Persoonlijke instellingen ..............97
Portieren ....................................... 29
Portier open ................................. 89
Prestaties ................................... 232
Profieldiepte ............................... 202
Q
Quickheat ................................... 119
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 247
REACH ....................................... 239
Regelbare instrumentenverlichting ...........108
Regensensor ................................ 89
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 244
Remassistentie .......................... 141
Rem- en koppelingssysteem .......85
Remlicht...................................... 190
Remmen ............................ 140, 183
Remvloeistof ...................... 183, 225
Reservewiel ............................... 209
Richtingaanwijzers ............... 83, 106
Ruiten ........................................... 35
Rijgedrag en aanhangertips ......173
Rijverlichting .......................... 12, 88S
Schakelen ............................. 86, 136
Schakelhendel ............................ 136
Schakel motor uit ..........................85
Selectieve katalysatorreductie ....133
Service ............................... 121, 222
Service-display ............................ 82
Service-indicatie ..........................85
Service-informatie ...................... 222
Sjorogen ...................................... 68
Slepen ................................ 173, 214
Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................204
Snelheidsbegrenzer .............89, 145
Snelheidsmeter ............................ 79
Software-update .........................243
SOS ............................................ 101
Spanningsverliesdetectie .............87
Spiegelverstelling ..........................9
Sproeiervloeistof ........................183
Startbeveiliging ............................ 33
Starten en bedienen ...................124
Starthulp gebruiken ...................213
Stoelpositie .................................. 41
Stoelverstelling ........................7, 42
Stoelverwarming ........................... 44
Stop/Start-systeem .....................128
Storing ....................................... 138
Storingsindicatielamp ..................84Stroomonderbreking ..................138
Sturen ......................................... 124
Stuurbedieningsknoppen .............72
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 72
Symbolen ....................................... 4
Systeemcontrole ........................... 85
T
Tanken ....................................... 171
Te laag brandstofpeil ...................88
Toerenteller ................................. 80
Trekhaak............................. 173, 174
Trekstang.................................... 173
Typeplaatje ................................ 227
U Uitlaatfilter............................. 87, 132
Uitlaatgassen ............................. 132
Uitrol-brandstofafsluiter .............128
Uitstapverlichting .......................110
USB-poort ..................................... 76
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 203
Vaste luchtroosters ....................121
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................46
Velgen en banden .....................199