Page 96 of 335
94Instrumenten en bedieningsorganenBuitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd verschijnen op het Info-
Display 3 122.
Multimedia Navi
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Tijd en datum om het
desbetreffende submenu weer te
geven.
Tijdformaat instellen
Selecteer de gewenste tijdnotatie door op het scherm de toetsen 12 h
of 24 h aan te raken.
Datumformaat instellen
U selecteert de gewenste datumno‐
tatie door op Datumformaat instellen
te drukken en een van de beschik‐
bare opties te kiezen.
Page 99 of 335

Instrumenten en bedieningsorganen97nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.9 Waarschuwing
Neem vóór het opladen van een
mobiel apparaat alle metalen
voorwerpen van de oplader,
omdat deze voorwerpen zeer heet
kunnen worden.
Voor het opladen van een toestelmoet het contact ingeschakeld zijn.
De oplaadsleuf zit onder de voorste
armsteun.
Een mobiel apparaat opladen: 1. Haal alle voorwerpen van de oplaadsleuf, omdat het systeem
anders niet oplaadt.
2. Steek het mobiele apparaat met het display naar achteren in de
oplaadsleuf. De oplaadstatus
verschijnt op het Info-Display 0
en toont of het mobiele apparaat
goed geplaatst is.
Haal als 0 niet verschijnt het mobiele
apparaat uit de sleuf. Draai het
mobiele apparaat 180 graden en
wacht drie seconden voordat u het
mobiele apparaat er weer in steekt.
Met PMA, Qi en A4WP compatibele
mobiele apparaten kunnen inductief
worden opgeladen.
Voor het inductief opladen van
bepaalde mobiele telefoons is moge‐
lijk een slede met een geïntegreerde
spoel of een aansluiting vereist.
Om in de oplader te kunnen passen
mag het mobiele apparaat niet breder
dan 8 cm en niet langer dan 15 cm
zijn.Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen
bemoeilijken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Page 108 of 335

106Instrumenten en bedieningsorganenKoelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50°:motor nog niet op
bedrijfstemperatuur90°
(middelste
gedeelte):normale bedrijfstem‐
peratuur130°:koelvloeistoftempe‐
ratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Wanneer het systeem heeft berekend dat de gebruiksduur van de motorolie
is verstreken, verschijnt Vervang
motorolie binnenkort op het Driver
Information Centre. Laat de motorolie en het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats verver‐
sen/vervangen (afhankelijk van wat
het eerst bereikt wordt).
Dit kan een extra verversing van de
motorolie en vervanging van het
motoroliefilter zijn of onderdeel van
een reguliere servicebeurt.
De resterende levensduur van de olie wordt weergegeven op het Driver
Information Center 3 114.
Page 109 of 335

Instrumenten en bedieningsorganen107
Selecteer Info, " of het menu ? door
op è op het stuurwiel te drukken.
Druk op å om de modus Resterende
levensduur van de olie te selecteren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten Druk op het Baselevel-display gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzer om terug te
zetten. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Druk bij een Midlevel-display op Å
op het stuurwiel. Bevestig het terug‐
zetten door Ja: te kiezen en weer op
Å te drukken. Het contact moet inge‐
schakeld zijn maar de motor moet niet draaien.
Druk op het Uplevel-display op é op
het stuurwiel om de onderliggende map te openen. Selecteer Resetten
en bevestig door op Å te drukken.
Het contact moet ingeschakeld zijn
maar de motor moet niet draaien.
Het systeem moet bij elke keer
verversen van de olie worden gereset
om het goed te laten werken. De hulp van een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Er verschijnt een bericht op het Driver
Information Center, wanneer er
onderhoud aan de auto vereist is.
Laat de servicebeurt binnen een
week of na maximaal 500 km (afhan‐ kelijk van wat het eerst bereikt wordt)
door een werkplaats laten uitvoeren.
Service-informatie 3 294.Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instru‐mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de positie van de
controlelampen verschillen. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 98.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Page 116 of 335

114Instrumenten en bedieningsorganenBrandt geelDe afstand tot een voorligger wordt te
kort of wanneer u een ander voertuig
te snel nadert.
Adaptieve cruisecontrol 3 192.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 203.
Voetgangersdetectie
7 brandt geel.
Het systeem detecteert een voetgan‐
ger vóór de auto.
Snelheidsbegrenzer L brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
Snelheidsbegrenzer is actief. Inge‐
stelde snelheid wordt aangegeven bij
symbool L.
Snelheidsbegrenzer 3 191.Verkeersbordherkenning
L geeft gedetecteerde verkeersbor‐
den als controlelampje weer.
Verkeersbordherkenning 3 229.
Portier open
h brandt rood.
Een portier of de achterklep staat open.Displays
Driver Information Center Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Afhankelijk van de versie en de instru‐
mentengroep is het Driver Informa‐
tion Center verkrijgbaar als Basele‐
vel-display, Midlevel-display of Uple‐
vel-display.
De indicatie op het Driver Information
Center is afhankelijk van de uitrus‐
ting:
● kilometerteller en dagteller
● boordinformatie
● informatiemenu dagteller/brand‐ stof
● informatie over zuinig rijden
● boord- en waarschuwingsinfor‐ matie
● audio- en Infotainmentinformatie
● telefooninformatie
● navigatie-informatie
● auto-instellingen
Page 117 of 335

Instrumenten en bedieningsorganen115Baselevel-display
Menu's en functies selecteren
Stuurbedieningsknoppen
De menu's en functies kunnen
worden geselecteerd met de knoppen
rechts op het stuurwiel.
Druk op è of é om te wisselen
tussen de hoofdmenu's of om vanuit
een submenu één niveau terug te
gaan.
Druk op å of ä om door submenupa‐
gina's van de momenteel geselec‐
teerde hoofdmenuoptie te bladeren.
Gebruik deze toetsen ook voor het wijzigen van een numerieke waarde.
Druk op Å om een functie te selec‐
teren of een vakje in een dialoogven‐
ster aan te vinken.
Eventueel verschijnt er boord- en onderhoudsinformatie op het Driver
Information Center. Bevestig berich‐
ten door op Å te drukken.
Boordinformatie 3 127.
Hoofdmenu
Hoofdmenu's zijn:
● Dagteller-/brandstofinformatie, weergegeven door ;.
● Voertuiginformatie, weergege‐ ven door ?.
● Eco-informatie, weergegeven door @.
Enkele van de weergegeven functies zijn verschillend bij een rijdende of
stilstaande auto en bepaalde functies zijn alleen actief als met de auto wordt
gereden.
Page 118 of 335

116Instrumenten en bedieningsorganenMidlevel-display
Menu's en functies selecteren
De menu's en functies kunnen
worden geselecteerd met de knoppen
rechts op het stuurwiel.
Blader door het hoofdmenu door op
è of é te drukken.
Druk op å of ä om door submenupa‐
gina's van de momenteel geselec‐ teerde hoofdmenuoptie te bladeren.
Gebruik deze toetsen ook voor het
wijzigen van een numerieke waarde.
Druk op Å om een functie te selec‐
teren of een vakje in een dialoogven‐ ster aan te vinken.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver
Information Center. Bevestig berich‐
ten door op Å te drukken.
Boordinformatie 3 127.
Hoofdmenu
Hoofdmenu's zijn:
● Startpagina, weergegeven door !-pictogram.
● Dagteller-/brandstofinformatie, weergegeven door het pictogram" .
● Audio-informatie, weergegeven door het pictogram G.
● Navigatie-informatie, weergege‐ ven door het pictogram §.
● Telefoon-informatie, weergege‐ ven door het pictogram $.
● Instellingen, weergegeven door pictogram %.
Enkele van de weergegeven functies
zijn verschillend bij een rijdende of
stilstaande auto en bepaalde functies
zijn alleen actief als met de auto wordt gereden.
Page 119 of 335

Instrumenten en bedieningsorganen117Uplevel-display
Menu's en functies selecteren
De menu's en functies kunnen
worden geselecteerd met de knoppen
rechts op het stuurwiel.
Druk op è om de hoofdmenupagina
te openen.
Blader door het hoofdmenu door op
è of é te drukken.
Bevestig een hoofdmenupagina met
Å .
Druk op å of ä om door submenupa‐
gina's van de momenteel geselec‐
teerde hoofdmenuoptie te bladeren.
Gebruik deze toetsen ook voor het
wijzigen van een numerieke waarde.
Druk op Å om een functie te selec‐
teren of een vakje in een dialoogven‐ ster aan te vinken.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver Information Center. Bevestig berich‐
ten door op Å te drukken.
Boordinformatie 3 127.
Hoofdmenu
Hoofdmenu's zijn:
● Dagteller-/brandstofinformatie, weergegeven door Info.
● Audio-informatie, weergegeven door Audio .
● Navigatie-informatie, weergege‐ ven door Navigatie.
● Telefoon-informatie, weergege‐ ven door Telefoon.
● Voertuiginformatie, weergege‐ ven door Opties.
Enkele van de weergegeven functies zijn verschillend bij een rijdende of
stilstaande auto en bepaalde functies
zijn alleen actief als met de auto wordt gereden.
Instrumentengroep Uplevel kan
worden weergegeven als Sportmo‐
dus of Tourmodus. Zie het menu
Opties , Weergave .