154Rijden en bediening● Het Stop/Start-systeem is hand‐matig uitgeschakeld.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● De klimaatregeling vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
ondergrond met brandbaar
materiaal. Door de hoge
temperatuur van het uitlaatsys‐
teem kan het oppervlak
ontbranden.
● Trek altijd de parkeerrem aan.
● Als de auto op een horizontaal vlak staat of op een oplopende
helling, schakel dan de eerste
versnelling in of zet de keuze‐
hendel in stand P. Op een oplo‐
pende helling bovendien de
voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Als de auto op een aflopende
helling staat, schakel dan de
achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in stand P.
Bovendien de voorwielen naar
de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Zet de motor af.
● Trek de sleutel uit het contact‐ slot of schakel bij auto's met
een aan/uit-knop het contact
uit. Stuurwiel verdraaien totdat
het stuurslot merkbaar
vergrendelt.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 219.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Rijden en bediening163Handgeschakelde
versnellingsbak
Trap om de achteruitversnelling in te
schakelen bij een 5-traps versnel‐ lingsbak op het koppelingspedaal en
haal de schakelhendel naar rechts en naar achteren.
Trap om de achteruitversnelling in teschakelen bij een 6-traps versnel‐
lingsbak op het koppelingspedaal,
haal de ring onder de schakelhendel
omhoog en haal de hendel helemaal
naar links en naar voren.
Als de versnelling niet wordt inge‐
schakeld, zet dan de keuzehendel in
de neutrale stand, laat de koppeling
opkomen en trap opnieuw op het
koppelingspedaal. Schakel vervol‐
gens opnieuw.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Wanneer het systeem gedurende een bepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. U ziet een waarschuwing
op het Driver Information Center. Laat
de koppeling los.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 109.
Stop/Start-systeem 3 152.
166Rijden en bedieningparkeerrem automatisch uit. Dit is
alleen mogelijk als gekozen is voor
automatische activering van de elek‐ trische parkeerrem. Het is niet moge‐
lijk wanneer u tegelijkertijd aan scha‐
kelaar m trekt.
Auto’s met een automatische versnel‐ lingsbak: Door D in te schakelen en
het gaspedaal in te trappen schakelt u de elektrische parkeerrem automa‐
tisch uit. Dit is alleen mogelijk als
gekozen is voor automatische active‐ ring van de elektrische parkeerrem.
Het is niet mogelijk wanneer u tege‐
lijkertijd aan schakelaar m trekt.
Remmen tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden aan de
schakelaar m blijft trekken, zal de
elektrische parkeerrem de auto
afremmen. Zodra u de schakelaar
m loslaat, stopt het remmen.
Het antiblokkeersysteem en de elek‐
tronische stabiliteitsregeling stabilise‐
ren de auto wanneer u aan de scha‐ kelaar m blijft trekken. Als een storing
in de elektrische parkeerrem
optreedt, verschijnt er een waarschu‐ wingsmelding op het Driver Informa‐tion Center. Als het antiblokkeersys‐
teem en de elektronische stabiliteits‐ regeling defect raken, gaat een van
de controlelampjes i of J branden
op de instrumentengroep of gaan
beide lampjes branden. In het gege‐
ven geval is stabiliteit alleen mogelijk
door aan de schakelaar m te blijven
trekken en erop te drukken totdat de
auto is geïmmobiliseerd.
Automatische bediening
Automatische bediening houdt ook in
automatisch in- en uitschakelen van
de elektrische parkeerrem.
De elektrische parkeerrem is ook
handmatig in of uit te schakelen met de schakelaar m.
Automatisch aantrekken: ● De elektrische parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de auto stilstaat en het
contact wordt uitgeschakeld.
● j brandt op de instrumenten‐
groep en er verschijnt een
melding op het display om het
inschakelen te bevestigen.Automatisch uitschakelen:
● Na vertrek wordt de parkeerrem automatisch uitgeschakeld.
● j dooft op de instrumentengroep
en er verschijnt een melding op
het display om het uitschakelen
te bevestigen.
Als de auto uitgerust is met een auto‐
matische versnellingsbak en de rem
niet automatisch wordt losgezet,
controleer dan of de voordeuren goed dichtstaan.Automatische bediening deactiveren 1. Start de motor.
2. Als de parkeerrem uitgeschakeld is, schakel de parkeerrem dan in
door aan de schakelaar m te trek‐
ken.
3. Haal uw voet van het rempedaal.
4. Druk minimaal 10 en maximaal 15 s op de schakelaar m.
5. Laat de schakelaar m los.
6. Houd het rempedaal ingetrapt.
7. Trek 2 s aan de schakelaar m.
178Rijden en bedieningSysteem inschakelen
Druk op C, het symbool C verschijnt
op het Driver Information Center. Het
systeem is nog steeds niet actief.
Functie activeren door de
snelheid in te stellen
De adaptieve cruisecontrol moet
handmatig worden ingeschakeld bij
een snelheid tussen 30 km/u en
180 km/u.
Bij auto's met automatische versnel‐
lingsbak moet de automatische
keuzehendel op D of M. staan
Trek op tot de gewenste snelheid en duw het kartelwiel naar SET/-. De
huidige snelheid wordt opgeslagen
en gehandhaafd.
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol werkt, wordt het Stop/Start-systeem
automatisch uitgeschakeld.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om harder dan de ingestelde snelheid te rijden doorhet gaspedaal in te trappen. Na hetloslaten van het gaspedaal hervat de
auto de opgeslagen snelheid. Als een
voorligger langzamer rijdt dan de
opgeslagen snelheid, wordt de volg‐
afstand hervat die de bestuurder
heeft ingesteld.
Bij overschrijding van de ingestelde
snelheid knippert de snelheidsinstel‐
ling op het Driver Information Center
en er verschijnt een waarschuwings‐ bericht.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid
opvoert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit
wordt aangegeven als een pop-
upwaarschuwing op het Driver
Information Center.
Verzorging van de auto223Remvloeistof9Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
De remvloeistof moet tussen de
merktekens DANGER en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan DANGER is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 261.
Accu
De accu van de auto is onderhouds‐
vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen. Bij korte ritten en vaak starten kan de
accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en
loskoppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 133.
Accu vervangen
Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐
ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐ roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐
gen door hetzelfde type accu.
Laat de accu van de auto vervangen
door een werkplaats.
Stop/Start-systeem 3 152.
Accu opladen9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
Verzorging van de auto235Nr.Stroomkring13Head-updisplay, klimaatrege‐
ling, Infotainmentsysteem14Diefstalalarmsysteem, telemati‐
camodule15Automatische versnellingsbak,
instrumentengroep, klimaatre‐
geling16Startmotor, voedingstransfor‐
mator17Instrumentengroep19Aanhangeraansluiting, stuurbe‐
dieningsknoppen21Diefstalalarmsysteem, Aan/Uit-
knop22Achteruitkijkcamera, regen- en
lichtsensor23Gordelverklikker, speciale
boordregelmodule, start-stop,
aanhangeraansluiting24Parkeerhulp, Infotainmentsys‐
teem, achteruitkijkcamera, blin‐
dehoekcamera25AirbagNr.Stroomkring26Stuuruitslagsensor27Parkeerverwarming29Infotainment-systeem31–32Stekkerdoos34Parkeerhulp, binnenspiegel35Diagnosestekker, koplampver‐
stelling, voorruitverwarming,
klimaatregeling36Interieurverlichting, USB-poortBoordgereedschap
Gereedschap
Auto's met reservewiel
Open de klep van de opbergvakken
voetenruimte 3 78.
244Verzorging van de autoauto. Roep de hulp in van een
werkplaats. 3 271
Herhaal de controleprocedure na
nog eens 10 km rijden maximaal
tien minuten om na te gaan dat er geen bandenspanningsverlies
meer optreedt.
Bij een bandenspanning lager
dan 150 kPa (1,5 bar) dient u de
auto niet meer te gebruiken. De
hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
17. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, moet
u deze minimaal 30 min. lang
uitschakelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van
700 kPa (7 bar).Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Vervang de gebruikte fles met
afdichtmiddel. Voer de fles af
volgens de geldende wettelijke voor‐ schriften.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
Wiel verwisselen
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Zet de parkeerrem aan en scha‐ kel de eerste versnelling, achter‐
uitversnelling of P in.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐
ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten. ● Reinig de wielbouten voordat u ze erin schroeft.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
Aanhaalmomenten
Voorzichtig
Let er bij een auto met lichtmeta‐
len wielen op dat u de wielbouten
minstens vijf slagen aanhaalt.
Er zijn twee verschillende soorten wielen met uiteenlopende bouten enaanhaalmomenten.
Verzorging van de auto247Reservewiel monterenDe onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Zet de parkeerrem aan en scha‐ kel de eerste versnelling, achter‐
uitversnelling of P in.
● Reservewiel verwijderen 3 245.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van
bandenpech en niet voor de jaar‐
lijkse montage van winter- of
zomerbanden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielbouten voordat u ze erin schroeft.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
9Waarschuwing
Zorg ervoor dat u altijd de juiste
wielbouten gebruiken bij het
verwisselen van de wielen. Bij
montage van het reservewiel kunt u ook de bouten voor lichtmetalen wielen gebruiken.
● Let erop dat het reservewiel vast‐
zit door de conische vlakken van de bouten bij gebruik van de wiel‐ bouten voor lichtmetalen velgen.
In het gegeven geval maken de
ringen geen contact met het
reservewiel.
1. Maak de wielboutkappen los met de wieldopverwijderaar. 3 235
Stalen velgen met dop: Verwijder
de wieldop.
Lichtmetalen velgen: Maak de
wielboutkappen los met de wiel‐
dopverwijderaar.