
106
Detectiezones voor een aanrijding
A.Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en geluid, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A) , in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
Uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde
F Open, m et het contact afgezet, het
voorportier aan passagierszijde en steek de
sleutel in de schakelaar van de airbag van
de passagier vóór, aan de zijkant van het
dashboardkastje.
F
D
raai deze in de stand " OFF".
F
V
er wijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Bij het aanzetten van het contact brandt
dit waarschuwingslampje in het display
met de waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Deze airbags vóór zijn adaptief. Dat
betekent in het bijzonder dat ze minder
hard worden opgeblazen bij inzittenden
met een kleine gestalte of als de stoel in
lengterichting ver naar voren is geplaatst. de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Veiligheid

107
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorstoel plaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Weer inschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde
Als u het kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
ON om de airbag vóór aan passagierszijde
weer in te schakelen en zo de veiligheid van uw
voorpassagier te garanderen.
Bij het aanzetten van het contact gaat
dit lampje in het pictogrammendisplay
voor de veiligheidsgordels gedurende
ongeveer één minuut branden om
aan te geven dat de airbag vóór aan
passagierszijde weer is ingeschakeld.
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
heup en de schouder van de inzittende en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met de
zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen
bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone opzij ( B), waarbij
de krachten loodrecht op de lengterichting van
de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.
De window-airbags worden opgeblazen tussen
de inzittenden voor en achter en de betreffende
ruiten.
Storing
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel aan het
bovenlichaam, tussen de heup en de schouder,
te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden, raadpleeg dan altijd
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
5
Veiligheid

109
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
daarvoor goedgekeurde stoelhoezen,
die in combinatie met zijairbags gebruikt
kunnen worden. Voor informatie over de
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-
netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen (kleding...): dit zou bij het
afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren
van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren
van werkzaamheden (wijzigingen of
reparaties) die niet aan de voorschriften
voldoen, kan ertoe leiden dat deze
sensoren niet meer goed werken – In dat
geval werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de
voorportieren uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.Actieve motorkap
Het afgaan van de actieve motorkap
gaat gepaard met wat onschadelijke
rook en een knal, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag gaat
branden.
Probeer na de activering van het systeem
de motorkap niet te openen of te sluiten.
Neem contact op met een bergingsbedrijf
of ga naar de dichtstbijzijnde Peugeot-
dealer of gekwalificeerde werkplaats,
zonder sneller dan 30 km/h te rijden.
Zet de bestuurdersstoel hoger – Kans op
verminderd zicht! Dit systeem werkt slechts één keer. Als
er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
wordt de actieve motorkap niet meer
geactiveerd.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto het systeem controleren.
Voer zelf geen werkzaamheden uit aan
de pyrotechnische systemen onder de
motorkap in de buurt van de gasdempers
– Kans op explosie!
Laat werkzaamheden aan dit systeem
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display
van het instrumentenpaneel, laat
het systeem dan controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De kans bestaat dat de actieve
motorkap bij een ernstige aanrijding
niet wordt geactiveerd.
De actieve motorkap is ontwikkeld om een
voetganger te beschermen als deze frontaal
door de auto wordt aangereden.
5
Veiligheid

145
Advies
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
over de snelheidsbegrenzer,
de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar .
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Voorstel om de snelheid op te slaan.
5. Actuele ingestelde snelheid.
Opslaan van de snelheid
Aanvullend op de werking van het
snelheidslimietherkenningssysteem kan
de bestuurder de weergegeven snelheid
als snelheidsinstelling aanhouden voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar met
behulp van de toets voor het opslaan op de hendel
van de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Bij de detectie van een verkeersbord met
een andere snelheidslimiet geeft het systeem
de waarde aan en knippert MEM een paar
seconden om u voor te stellen deze nieuwe
snelheid als ingestelde snelheid op te slaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
t ussen de ingestelde snelheid en de door het
snelheidslimietherkenningssysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " MEM" niet weergegeven.
F Schakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven. F
Druk
eenmaal op toets 2 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
F Druk nogmaals op toets 2 om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe ingestelde
snelheid op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Dit hulpsysteem detecteert met behulp van een
boven aan de voorruit geplaatste camera de
volgende verkeersborden en geeft ze op het
instrumentenpaneel weer.
Eenrichtingsverkeer: als u een eenrichtingsweg
vanaf de verkeerde kant inrijdt, verschijnt
een waarschuwingsmelding, inclusief een
symbool van het verkeersbord, op het
instrumentenpaneel (verzoek om de rijrichting
te verifiëren).
Overige verkeersborden: wanneer u
een van deze borden nadert, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
6
Rijden

184
Park Assist
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp:
het detecteert een parkeerplek en stuurt
ver volgens in de desbetreffende richting om
op deze plek te parkeren ter wijl de bestuurder
de rijrichting controleert, schakelt, gas geeft
en remt.
Om de bestuurder te helpen het verloop van
de parkeermanoeuvre te volgen, schakelt
het systeem automatisch het display van de
Visiopark 1 of Visiopark 2 en de parkeerhulp in.
Dit systeem is een parkeerhulpsysteem
dat echter nooit de alertheid van de
bestuurder kan vervangen.
De bestuurder moet altijd de controle over
de auto hebben. De bestuurder moet altijd
de omgeving van de auto controleren
alvorens een manoeuvre uit te voeren
en er voor zorgen dat er geen obstakels
worden geraakt.
Het systeem voert metingen uit van
beschikbare parkeerplekken en berekent
de afstand tot de obstakels met behulp van
ultrasone sensoren ingebouwd in de voor- en
achterbumpers van de auto. Het systeem biedt ondersteuning bij de
volgende manoeuvres:
Werking
A.
Parkeren bij inparkeren na fileparkeren.
B. Fileparkeren – uitparkeren
C. Parkeren bij inparkeren na schuin parkeren
F
V
erminder de snelheid van de auto tot
30
km/h of lager als u een parkeerplek
nadert.
Functie activeren
De functie kan worden ingeschakeld
via het menu Rijden/Auto van het
touchscreen.
Selecteer " Park Assist ". Als deze functie is ingeschakeld, is de
dodehoekbewaking niet actief.
Tot het starten van de inrijdmanoeuvre
of het verlaten van de parkeerplek kunt
u op elk gewenst moment op de pijl in de
linkerbovenhoek van de weergegeven pagina
drukken om de functie uit te schakelen.
Type manoeuvre selecteren
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre
op het touchscreen getoond: standaard is dit
na het aanzetten van het contact de pagina
"Inrijden", anders de pagina "Uitrijden".
F
S
electeer het type en de zijde van de
manoeuvre om het zoeken naar een
parkeerplek in te schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op
elk gewenst moment gewijzigd worden,
ook wanneer er naar een beschikbare
parkeerplek wordt gezocht.
Rijden

202
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze modus
Een melding op het display van het instrumenten-
paneel geeft aan dat de eco-mode is ingeschakeld
en de actieve functies worden in de ruststand gezet.Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
-
m
eer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden
verbeteren sneeuwkettingen de
tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreser vewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd voorzichtig weg en rijd even met een
snelheid van maximaal 50 km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Oorspronkelijke
bandenmaat Maximale afmeting
van de schakels
215/60 R16 9 mm
215 / 5 5 R17 9 mm
235/45 R18
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
(met standaard
sneeuwkettingen)
235/40 R19
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
(met standaard
sneeuwkettingen)
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie

246
Datum (instellen) ........................................3 4, 17, 32
Detectie obstakels ............................................... 17
6
Detectie te lage bandenspanning
.................20, 140
Dieselmotor
............................ 1
4, 197, 205, 240 -241
Digitale radio – DAB (Digital Audio Broadcasting)
.................................................. 8, 24
Dimlicht
................................................................... 22
Display instrumentenpaneel
................................13 8
Dodehoekbewaking
.............................. 17
0, 174 -176
Draadloze lader
...................................................... 77
D
rive Assist Plus .................................................. 151
Dynamische noodrem
..................................128 -131
E
Eco-mode ............................................................. 202
ECO -stand ........................................................... 13 6
Electronic Stability Program (ESP)
.......18, 10 0 -102
Elektrisch bedienbare achterklep
...................48-50
Elektrisch verstelbare stoelen
......................... 5
8-59
Elektronische remdrukregelaar (EBD)
........ 10
0 -101
Elektronische sleutel
......................................... 37- 3 9
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
.....................10 0 -103
Extra verwarming .............................................. 71-73
F
Fietsendrager ....................................................... 20 4
Flacon AdBlue® .................................................... 2 11
Follow me home-verlichting .................................. 37
Frequentie (radio)
............................................. 2
3 -24
Full Park Assist
..................................................... 188
Functie i-Cockpit
® Amplify ......................... 60, 64- 65
Instrumentenpaneel ..............................8, 8 -9, 26 -28
Interieurfilter ................................................... 6
6, 208
Interieurfilter (vervangen)
....................................208
Interieurverlichting
................................................. 79
ISOFIX
.................................................................. 11 9
ISOFIX-bevestigingen
......................................... 11
8
ISOFIX-kinderzitjes ....................................... 11 8 -12 0
J
Jack-aansluiting ..................................................... 25
Jack-kabel .............................................................. 25
K
Kaartenhouder .......................................................74
K aartleeslampjes ................................................... 79
K
eyless entry and start
.....................3
7, 3 9, 125 -126
Kilometerteller
.................................................. 26-27
Kinderbeveiliging ........................................... 12 2-123
Kinderen
........................................................ 117-12 0
Kinderen (veiligheid)
..................................... 12 2-123
Kinderzitjes
............................. 1 0 4 , 11 0 -112 , 11 6 -117
Kinderzitjes (conventioneel)
.........................11 6 -117
Kinderzitjes i-Size
......................................... 121-12 2
Kleurcode lak
....................................................... 243
Klokje (instellen)
......................................... 34, 17, 33
Koelvloeistoftemperatuur
................................11, 2 4
Koelvloeistoftemperatuurmeter .............................24
Koplampen
........................................................... 210
G
Geheugen instellingen bestuurder .......................59
Gereedschapskist .................................................. 85
Gewichten ..................................................... 2 3 8 - 2 41
GPS
........................................................................\
14
Grootlicht
................................................................ 22
G
rootlichtassistent
................................................. 22
H
Handgrepen ...................................................... 5 7, 74
Handrem ............................................................... 209
Handrem, elektrisch
bediend
........................... 12-13 , 16 -17, 19, 128 -131
Handsfree achterklep ...................................... 48, 50
Handsfree set
........................................ 13 -14, 27-2 8
Handsfree toegang
................................................ 50
Helderheid
.............................................................. 16
Hifisysteem
............................................................. 76
H
ill Start Assist .............................................. 13 5 -13 6
Hoedenplank
.......................................................... 81
Hoofdsteunen achter
....................................... 63-64
Hoofdsteunen verstellen ........................................57
Hoofdsteunen vóór
................................................ 57
Hoogteverstelling veiligheidsgordels
..................103
Hulpoproep
..................................................... 9 9 -10 0
I
Identificatie ........................................................... 243
Inductielader ........................................................... 77
Inhoud brandstoftank
........................................... 198
Instellen van de functies
..................................29-33
Instellingen bestuurder (opslaan)
..........................59
Instellingen van het systeem
...........................16
, 32
Trefwoordenregister

247
L
Lak ........................................................................\
243
Lane Departure Warning System (LDWS) .................................................. 19, 170 -171
Lane Keeping System
..................151, 161-163, 165
Leder (onderhoud)
............................................... 2
10
Lendensteun ........................................................... 58
Lendensteun, verstelling
.......................................58
Lokaliseren van de auto
........................................36
Luchtfilter (vervangen)
......................................... 208
Luchttoevoer (bediening)
.................................68, 70
Luchtrecirculatie
............................................... 68, 70
Luidsprekers
.......................................................... 76
M
Make-upspiegel ..................................................... 75
Massagefunctie ...................................................... 60
M
atten
..................................................................... 78
Mat verwijderen
...................................................... 78
Meldingen
............................................................... 30
Menu
....................................................................... 12
Menu's (audio)
............................................... 4-5, 4-5
Menustructuren display
......................................... 12
Milieu
................................................................. 40, 73
Mistachterlicht
........................................................ 21
M
onteren allesdragers
................................. 20
3-204
Motoren ......................................................... 2 3 8 - 2 41
Motorkap
............................................................... 204
Motorolie
....................................................... 206-207
Motorolieniveau, controle
......................................24
Motorolieniveaumeter
...................................... 24, 26
Motorruimte
.......................................................... 205
Multipoint-massages
............................................. 60
N
Neerklappen achterbank .................................63-64
Night Vision ....................................................... 21-22
Niveau AdBlue
® .................................................... 2 07
Niveau brandstofadditief diesel ....................207-208
Niveau koelvloeistof
....................................... 24, 207
Niveau remvloeistof
............................................. 207
Niveau ruitensproeiervloeistof
............................ 207
Niveaus controleren
..................................... 20
5-207
Niveaus en controles
................................... 205-207
Noodbediening achterklep
.................................... 48
N
oodbediening portieren
....................................... 41
N
oodoproep
................................................... 9
9 -10 0
Noodprocedure afzetten van de motor
..............12
7
Noodprocedure starten
....................................... 127
Noodremassistentie (BAS)
.................. 10 0 -101, 168
O
Oliefilter (vervangen) ........................................... 208
Olieniveau ............................................... 2
4, 206-207
Oliepeilstok
............................................. 24, 206-207
Olieverbruik
.................................................. 206-207
Onderhoudsadviezen
.......................................... 210
Onderhoudscontroles
............................................ 23
Onderhoudsindicator
....................................... 23, 26
Ontdooien
.......................................................... 70 -71
Ontgrendelen
................................................... 35, 37
Ontgrendelen achterklep
.................................. 3
7- 3 8
Ontgrendelen portieren
......................................... 48
Ontgrendelen van binnenuit
..................................43
Ontwasemen
.......................................................... 70
O
ntwasemen achter
.............................................. 70
Ontwasemen voor .................................................. 70
Opbergvakken
..................... 7
4-75, 78, 80 - 81, 81, 85
Opbergvakken portieren ........................................74
Openen achterklep
.......................................... 3 7, 4 7
Openen brandstofvulklep
.................................... 19
8
Openen motorkap ................................................ 204
Openen portieren ............................................. 3 7, 4 6
Openen ruiten
........................................................ 35
Opslaan van de snelheid
.....................................151
P
Panoramisch schuif-/kanteldak .......................53 -55
Park Assist ............................................................ 18 4
Parkeerhulp achter
.............................................. 17 7
Parkeerhulp achter met grafische
weergave en geluidssignalen
........................... 17 6
Parkeerhulp vóór .................................................. 17 7
Parkeerhulp zijkant
.............................................. 17 7
Persoonlijke instellingen
....................................... 8
-9
PEUGEOT Connect Nav
......................................... 1
PEUGEOT Connect Radio
......................................1
Plafonniers
............................................................. 79
Portieren
................................................................. 46
Portieren sluiten
................................... 36, 38 -39, 46
Profielen
........................................................... 16, 31
Programmeerbare snelheidsregelaar
................148
Programmeerbare verwarming
........................71-73
Pyrotechnische gordelspanners
......................... 10
4
R
Radio ...................................................... 6 -7, 9, 23, 25
Radiozender .............................................. 6 - 7, 2 3 - 2 4
RDS
............................................................... 7,
2 3 - 2 4
Regeling luchtverdeling
....................................68 -70
Regelmatige controles
.................................208-209
Regeneratie roetfilter
........................................... 208
Reinigen (adviezen)
............................................. 210
Rembekrachtigingsysteem
........................... 10
0 -101
.
Trefwoordenregister