
133
Veiligheidsadviezen
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het rijden
hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het
een korte rit.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die er voor zorgt dat de lengte van
de gordel automatisch wordt aangepast aan de
lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of
het over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de
riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften worden
uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een
reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op de
juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het
rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over kinderzitjes .
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de
aard en de kracht van de aanrijding , vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Het afgaan
van de gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de
airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en
eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
5
Veiligheid

140
ARBG НИКОГА
НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ или
С
ЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS NIKDY
neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI
D
ÍTĚTE nebo VÁ ŽNÉHO ZR ANĚNÍ.
DA Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT K VÆSTET eller DR ÆBT.
DE Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte
schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL Μη
χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ
α
ερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN NEVER use a
rear ward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur
ES NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG frontal
ACTIVADO,
ya que podría causar lesiones GR AVES o incluso la MUERTE del niño.
ET Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõr valistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Tur vapadja avanemine võib
last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI ÄLÄ KOSK A AN aseta lapsen tur vaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVAT Y YNY. Sen laukeaminen voi
aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAK AVAN LOUKK A ANTUMISEN.
FR NE
JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l'arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela
p
eut provoquer la MORT de l'ENFANT ou le BLESSER GR AVEMENT.
HR NIK ADA
ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZR AČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati
S
MRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU SOHA
ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEK APCSOLT) FRONTLÉGZSÁKK AL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT
v
agy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
IT NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a
quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò
potrebbe provocare la MORTE o
FERITE GR AVI al bambino.
Veiligheid

152
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt
de veiligheid van het kind in gevaar in geval van
een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp
van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit;
dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen
brengen.
Zorg er voor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met
de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel
correct tegen het kinderzitje is gespannen en
dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats
houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
e
en kinderzitje dat met de rug in de rijrichting
wordt geplaatst,
-
d
e voeten van het kind wanneer het kinderzitje
in de rijrichting wordt geplaatst.
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning ervan, indien nodig, rechter op.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting" is het
noodzakelijk dat de afstand tussen de rugleuning
van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel
van de auto zo klein mogelijk is. Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje
met een rugleuning te plaatsen op een
passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g een kinderen zonder toezicht achter in een
auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto achter
wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in
de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de kinderen
achter in de auto.
Gebruik het kinderslot om te voorkomen dat de
portieren en de portierruiten achter per ongeluk
geopend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet verder dan
voor 1/3
deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterste zijruiten
om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Veiligheidsadviezen
Veiligheidsgordels vóór
De regelgeving met betrekking tot het ver voer van
kinderen op de passagiersstoel vóór is per land
verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende
regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit
zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op
de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel moet
over de schouder van het kind liggen zonder de
hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Veiligheid

200
Status van de functieLampje Display en desbetreffende bericht Aanwijzingen
UIT
(grijs)Functie uitgeschakeld.
AAN Functie ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
-
s
nelheid lager dan 65 km/h,
-
g
een rijstrookmarkering gedetecteerd,
-
h
et ESP is uitgeschakeld of bezig met een ingreep,
-
"
sportieve" rijstijl.
AAN Functie automatisch uitgeschakeld/op stand-by gezet (bijvoorbeeld: detectie van
een aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde) noodreser vewiel.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke informatie op het instrumentenpaneel is het noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus "RIJDEN" selecteert.
D e onderstaande tabel geeft een beschrijving van de, afhankelijk van de rijsituatie, weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Rijden

208
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan het
geselecteerde type.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren
bij lage snelheid met één of twee camera's de
omgeving van de auto.
Een beeld van bovenaf van uw auto in zijn directe
omgeving wordt in real time samengesteld tijdens
het manoeuvreren.
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de obstakels
in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto langere
tijd stilstaat.Als de functie wordt geactiveerd, wordt het centrale
deel mogelijk niet weergegeven. Als de functie wordt
geactiveerd ter wijl de auto al gereden heeft, wordt
het centrale deel mogelijk wel volledig weergegeven.
Dit systeem dient ter ondersteuning van de
bestuurder die zelf echter altijd attent moet
blijven.
De door de camera('s) geproduceerde beelden
kunnen door het reliëf worden ver vormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht
kunnen er schaduwzones ontstaan; het beeld
is dan donkerder en minder contrastrijk.
Aanbevelingen over onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer geregeld of de lenzen van de camera's
schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een zachte en
droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde
van de hogedrukspuit op minimaal 30
centimeter van
de camera's en sensoren.
De blauwe lijnen 1
geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich
afhankelijk van de stand van het stuur wiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30
cm vanaf
de bumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4
een
afstand van respectievelijk 1
en 2
meter.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp wordt
doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
F
D
ruk op de toets in de hoek linksonder van het
touchscreen.
F
Sel
ecteer een type weergave:
•
" Standaardweergave ".
•
" 180°-weergave ",
•
" Ingezoomde weergave ",
•
" Stand AUTO ". Bij de Visiopark 2
wordt het beeld samengesteld
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden als
bij het achteruitrijden.
Rijden

209
Stand AUTOStandaardweergave Ingezoomde weergaveVisiopark 1
Beeld van de camera achter
De op de achterklep gemonteerde camera achter is
actief als de achteruitversnelling is ingeschakeld en
de snelheid niet hoger is dan 10
km/h.
De functie wordt uitgeschakeld:
-
a
utomatisch, als de snelheid hoger wordt dan
ongeveer 10
km/h,
-
a
utomatisch, als de achterklep wordt geopend,
-
a
ls uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld wordt dan nog 7
seconden
weergegeven),
-
a
ls op het rode kruis in de linkerbovenhoek van
het touchscreen wordt gedrukt. Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd op het niveau
van de rode lijn (minder dan 30
cm), wordt dankzij
de sensoren in de achterbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
achter de auto naar de weergave van het beeld van
bovenaf van de auto. De blauwe lijnen 1
geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich
afhankelijk van de stand van het stuur wiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf
de bumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een
afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm. De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn
nabije
omgeving te creëren zodat de obstakels
r
ondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
6
Rijden

211
Bij draaiende motor en een rijsnelheid
van maximaal 20 km/h kunt u deze
functie activeren via het menu Auto/
Rijverlichting van het touchscreen:
De functie wordt uitgeschakeld:
-
a
utomatisch, als de rijsnelheid hoger wordt dan
oageveer 30
km/h (het beeld verdwijnt tijdelijk
vanaf een snelheid van 20
km/h),
-
a
ls op het rode kruis in de linkerbovenhoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO Standaardweergave
F Selecteer "
Panoramacamera ".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met een
weergave van de omgeving vóór de auto als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat of een
vooruitversnelling is ingeschakeld, en een weergave
van de omgeving achter de auto achter als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
vóór de auto naar de weergave van het beeld van
bovenaf van de auto.
Ingezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze
in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u
met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
De parkeerhulp voor en achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de auto.
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De blauwe lijnen 1
geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich
afhankelijk van de stand van het stuur wiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30
cm vanaf de
voorbumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4
een
afstand van respectievelijk 1
en 2
meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave. De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn
nabije
omgeving te creëren zodat de obstakels
r
ondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
6
Rijden

222
Compatibiliteit van
brandstoffen
Brandstof voor dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige Europese
richtlijnen voldoen en die bij tankstations getankt
kunnen worden:Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een
gehalte aan methyl-ester vetzuren van 0
t
o t 7 %) .
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een
gehalte aan methyl-ester vetzuren van 0
t o t 10 %) .
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940
gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0
tot 7%).Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie…) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven die
voldoen aan de norm B715000
is toegestaan.
Diesel bij lage buitentemperaturen
De brandstof B20 of B30 die voldoet
a an de richtlijn EN16709 is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor
"Zware rijomstandigheden") strikt worden
nageleefd.
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen
Brandstof voor
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen en die bij tankstations
getankt kunnen worden: in het brandstofsysteem van uw auto veroorzaken.
Om dit te voorkomen is het raadzaam winterdiesel
te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur lager
dan -15°C moeilijk aanslaat, laat dan de auto even in
een garage of ver warmde werkplaats staan. Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de norm
EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de
norm B715001
mogen worden gebruikt.
Praktische informatie