
120
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu op het scherm van de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwisser achter uit bij sneeuwval, strenge
vorst of als een fietsendrager op de trekhaak
is bevestigd. Dit kan worden uitgevoerd via het
configuratiemenu van de auto.
Ruitensproeiers voorruitSproeien en wissen.
F
T
rek de hendel van de ruitenwisserschakelaar
naar u
toe.
De ruitensproeiers en ruitenwissers werken zolang
er aan de hendel wordt getrokken.
Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen de
ruitenwissers nog één keer.
Bij dit ruitensproeiersysteem voor de voorruit
zijn de sproeierkoppen geïntegreerd in de
ruitenwisserarmen.
De ruitensproeier vloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad op de
voorruit gesproeid. Dit zorgt voor beter zicht en
een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof.
In sommige gevallen, afhankelijk van de
samenstelling of kleur van de vloeistof en het
omgevingslicht is het sproeien van de vloeistof
nauwelijks merkbaar. Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
ruitensproeiervloeistofreservoir leeg is; kans
op beschadiging van de ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op
de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik 's winters altijd een
ruitensproeiervloeistof die voldoende tegen
vorst beschermd is.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
Draai de ring tot deze niet verder kan; de
ruitensproeier achter werkt en vervolgens zal de
wisser gedurende enige tijd wissen.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden
gereinigd of ver vangen. De stand kan tevens 's
winters worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
Verlichting en zicht

123
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode knop indrukt, knipperen
alle vier de richtingaanwijzers tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het contact
is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten,
afhankelijk van de remvertraging die optreedt,
automatisch in. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Claxon
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar. F
D
ruk op het middelste gedeelte van het
multifunctionele stuurwiel.
Noodoproep of
pechhulpoproep
Peugeot Connect SOS
** Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS", "Peugeot Connect
Assistance"
en van de officiële landstaal die door
d
e eigenaar van de auto is gekozen.
D
e lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten
PEUGEOT CONNECT kunt u
bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land
bekijken.
Druk in geval van nood langer dan
2
seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
LED-lampje en het gesproken
bericht bevestigen dat de oproep
is verstuurd naar de alarmcentrale
"Peugeot Connect SOS"*. Door nogmaals op deze knop te drukken wordt de
opdracht geannuleerd en gaat de groene LED uit.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
*
I
n overeenstemming met de algemene
gebruiksvoor waarden, die u bij uw verkooppunt
kunt opvragen, en de technische beperkingen
van het systeem.
"Peugeot Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw
auto, spreekt u toe in uw landstaal** en roept indien
nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten. In
landen waar de alarmcentrale niet operationeel is
of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd,
wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
5
Veiligheid

124
Als onafhankelijk van de activering van de
airbags een aanrijding is gedetecteerd door
de airbagregeleenheid, wordt automatisch een
noodoproep verzonden.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Peugeot Connect Packs met SOS-pakket en
pechhulpser vice, beschikt u
over aanvullende
diensten via uw persoonlijke pagina op de
landelijke website.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact
gaat het groene lampje 3 seconden
branden. Dit duidt op een goede
werking van het systeem.
Voor alle landen uitgezonderd Rusland, Wit-
Rusland en Kazachstan.
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan. In beide gevallen is het mogelijk dat de noodoproep
of pechhulpoproep niet meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in het systeem kan er wel met
de auto worden gereden.
Peugeot Connect Assistance
** Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS", "Peugeot Connect
Assistance"
en van de officiële landstaal die door
d
e eigenaar van de auto is gekozen.
D
e lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten
PEUGEOT CONNECT kunt u
bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land
bekijken. Druk langer dan 2
seconden op deze
toets voor het aanvragen van hulp bij het
stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is
verstuurd**. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Geolokalisatie
Het rode lampje knippert en dooft
ver volgens: er is een storing in het
systeem.
Het rode lampje blijft branden: de noodbatterij moet
worden vervangen.
Het rode lampje blijft branden: er is een
storing in het systeem. Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet
worden vervangen.
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen
nogmaals gelijktijdig op de toetsen "Peugeot
Connect SOS" en "Peugeot Connect Assistance" en
ver volgens op "Peugeot Connect Assistance" om te
bevestigen.Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-
netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het
netwerk te laten controleren en eventueel
configureren. In een meertalig land kunt u
het
systeem
laten configureren in de officiële
lan
dstaal van uw voorkeur.
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door gelijktijdig
op de toetsen "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot
Connect Assistance" te drukken en ver volgens op
"Peugeot Connect Assistance" te drukken om te
bevestigen.
Veiligheid

125
Om technische redenen en met name ter
verbetering van de diensten PEUGEOT
CONNECT behoudt de fabrikant zich het
recht voor om op elk willekeurig moment het
telematicasysteem in de auto te wijzigen.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma omvat de
volgende systemen:
-
h
et antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
-
de
noodremassistentie (BAS),
-
d
e antispinregeling (ASR),
-
d
e dynamische stabiliteitscontrole (DSC),
-
d
e aanhangerstabiliteitscontrole (TSA).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar (EBD)
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in
het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal
snel wordt ingetrapt en zorgt er voor dat de
benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te voorkomen via de
remmen van de aangedreven wielen en de motor.
De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het
accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten en
grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting, automatisch in
via de remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in
de juiste koers te brengen.
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSA)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een
betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en
voor een betere controle in bochten, vooral op een
slecht of glad wegdek. Dit systeem helpt de auto onder controle te houden
bij het trekken van een aanhanger, om de kans op
slingeren te verkleinen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit op
een storing in het ABS.
Als dit lampje en de lampjes STOP
en
ABS gaan branden in combinatie met
een melding en een geluidssignaal, duidt
dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
De normale remwerking blijft behouden. Rijd wel
voorzichtig en matig uw snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
5
Veiligheid

128
Advanced Grip Control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
waarmee de aandrijving wordt verbeterd op
ondergronden met sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie op optimale wijze
en zorgt er voor dat u ook onder omstandigheden
met weinig grip, die u
tijdens toeristisch gebruik kunt
tegenkomen, uw weg kunt ver volgen.
In combinatie met vierseizoenenbanden M+S (Mud
and Snow) weet dit systeem veiligheid, grip en
tractie uitstekend te combineren.
Het gaspedaal dient voldoende te worden ingetrapt
om het systeem optimaal gebruik te laten maken van
het motor vermogen. De elektronica zorgt zelf voor
de juiste instellingen.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u
de
stand selecteren die het meest geschikt is voor de
rijomstandigheden die u
tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een lampje
branden in combinatie met de weergave van een
melding om uw keuze te bevestigen.
Bedieningsstanden
Normaal (ESP)
Dit is de stand voor situaties
waarin weinig wielslip optreedt,
gebaseerd op de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden op
autowegen en snelwegen.
Als u
het contact opnieuw aanzet, neemt het
systeem automatisch deze stand weer aan.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij
het wegrijden de regeling aan op de
hoeveelheid grip die elk voor wiel op
dat moment heeft.
(regeling actief tot 80
km/h)
Off road (modder, nat gras enz.)
In deze stand wordt bij het wegrijden
veel wielslip toegestaan bij het wiel
met de minste grip, zodat de modder
van de band wordt ver wijderd en het
wiel ver volgens weer grip krijgt. Er
wordt zo veel mogelijk koppel naar het
wiel met de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50
km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat de
auto vooruit komt en het risico van ingraven wordt
beperkt.
(regeling actief tot 120 km/h)
Activeer op zand geen andere standen, omdat
anders de kans bestaat dat de auto vast komt
te zitten. F
Z
et de knop in deze stand.
Veiligheid

130
F Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal
en het rempedaal loslaten, het systeem regelt de
snelheid:
-
a
ls de 1e of 2e versnelling is
ingeschakeld, wordt de snelheid
verminderd en knippert het
verklikkerlampje snel,
-
a
ls de versnellingsbak in de
neutraalstand staat of het
koppelingspedaal is ingetrapt, wordt
de snelheid verminderd en knippert
het verklikkerlampje langzaam; in
dat geval is de constante snelheid
waarmee wordt afgedaald lager. U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of het
rempedaal weer intrappen.Uitschakelen
Storing
Bij een storing in het systeem gaat
dit verklikkerlampje groen branden in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel.
F
H
et systeem wordt geactiveerd bij
een snelheid lager dan 30
km/h;
dit verklikkerlampje gaat groen
branden op het instrumentenpaneel.
Wanneer u
stilstaat in een afdaling en u
het
gaspedaal en het rempedaal loslaat, vermindert
het systeem de remdruk om de auto geleidelijk in
beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als het
systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30
km/h, wordt
de regeling automatisch onderbroken. Het lampje op
het instrumentenpaneel brandt dan weer grijs, maar
het lampje van de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch her vat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30
km/h en wordt voldaan
aan de voor waarden met betrekking tot de helling en
het loslaten van de pedalen. F
H
oud deze toets ingedrukt tot het lampje uitgaat;
het lampje op het instrumentenpaneel gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan 70 km/h,
wordt het systeem automatisch gedeactiveerd; het
lampje van de toets gaat uit.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Veiligheid

131
F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Hoogteverstelling
Veiligheidsgordels 2e zitrij
F Knijp de knop A in en schuif deze in de gewenste stand om het bevestigingspunt in hoogte te
verstellen.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Controleer voordat u
handelingen uitvoert met
de achterstoelen, om beschadiging van de
veiligheidsgordels te voorkomen, of:
-
d
e buitenste veiligheidsgordels goed zijn
gespannen,
-
de
middelste veiligheidsgordel volledig is
opgerold.
Alle zitplaatsen van de 2e zitrij zijn voorzien van een
driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen
zijn voorzien van een gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer. F
C
ontroleer de vergrendeling door aan de gordel
te trekken.
Veiligheidsgordel middelste
zitplaats 2e zitrij
De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats
achterin is in het dak ingebouwd.
Omdoen
F Trek aan de riem en steek de gesp A in de rechter gordelsluiting.
F
T
rek aan de riem en steek de gesp B in de linker
gordelsluiting.
F
C
ontroleer of beide gespen goed zijn
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
5
Veiligheid

132
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en ver volgens op de zwarte knop van de
gordelsluiting A .
F
G
eleid de riem bij het oprollen en beweeg
de gesp B en ver volgens de gesp A naar
de magneet van het bevestigingspunt in de
hemelbekleding.
Veiligheidsgordels 3e zitrij
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels altijd
correct bevestigd zijn wanneer ze niet worden
gebruikt.
Waarschuwingen losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
Positie-indicator losgemaakte/niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Waarschuwing veiligheidsgordels
vóór niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaan het lampje
op het instrumentenpaneel en de desbetreffende
positie-indicator(en) branden als de bestuurder en/
of de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20
km/h knipperen
deze lampjes gedurende 2
minuten in combinatie
met een geluidssignaal. Daarna blijven de lampjes
branden tot de veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordels
achter niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende motor
of bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h gaan
het waarschuwingslampje en de positie-indicatoren
gedurende ongeveer 30
seconden branden als
één of meer veiligheidsgordels achter niet zijn
vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordels
losgemaakt
F Bevestig de gordel aan de zijbekleding van de bagageruimte met behulp van het magnetische
bevestigingssysteem.
F
D
ruk op de rode knop van de gordelsluiting.
F
H
oud de gordel tijdens het oprollen vast.
Dit rode lampje gaat branden op
zowel het instrumentenpaneel als
op het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag vóór aan
passagierszijde als het systeem heeft
gedetecteerd dat een van de veiligheidsgordels
is losgemaakt of niet is vastgemaakt.
Deze indicator gaat branden op
het pictogrammendisplay: het
geeft aan van welke zitplaats de
veiligheidsgordel is losgemaakt of niet
is vastgemaakt.
Nadat het contact is aangezet gaan het lampje en
de desbetreffende positie-indicatoren branden als
de bestuurder en/of één of meer passagiers hun
veiligheidsgordels losmaken.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h knipperen
deze lampjes gedurende 2
minuten in combinatie
met een geluidssignaal. Daarna blijven de lampjes
branden tot de veiligheidsgordels weer zijn
vastgemaakt.
Veiligheid