174Infotainmentsysteemf schermtoets
Als routebegeleiding actief is en u op
een snelweg rijdt, staat er nog een
schermtoets f onderaan de kaart.
Selecteer f om een lijst met alle
komende tankstations weer te geven.
Bij het selecteren van een gewenste
uitrit kunt u nuttige plaatsen in het
betreffende gebied opvragen en
routebegeleiding naar sommige van
deze locaties starten 3 176.
x schermtoets
Selecteer in een menu of submenu
x om rechtstreeks terug naar de
kaart te gaan.
Huidige locatie
Selecteer de straatnaam onderaan
het scherm. Er verschijnt informatie
over de huidige locatie.
Selecteer om de huidige locatie op te
slaan als een favoriet Favoriet. Het
pictogram f is gevuld en de locatie is
opgeslagen in de favorietenlijst.
Kaartinstellingen
Kaartweergave
U kunt kiezen uit drie verschillende
kaartweergaven.
Selecteer L op het kaartscherm en
druk steeds weer op de schermtoets
Kaartweergave om tussen de opties
om te schakelen.
Afhankelijk van de eerdere instelling
is de schermtoets voorzien van de benaming 3D display, 2D display of
2D noorden boven . De kaartweer‐
gave verandert met de schermtoets.
Selecteer de gewenste optie.
Kaartkleuren
Afhankelijk van de hoeveelheid
buitenlicht kan de kleurstelling van
het kaartscherm (lichte kleuren voor
overdag en donkere kleuren voor 's
nachts) worden aangepast.
182InfotainmentsysteemLet op
Er kunnen max. vijf bestemmingen
in één route worden gecombineerd.
Start routebegeleiding naar de
gewenste bestemming.
Selecteer om een andere bestem‐
ming toe te voegen L op de kaart en
selecteer vervolgens Bestemming
toevoegen . Het menu voor bestem‐
ming zoeken wordt weergegeven.
Navigeer naar de gewenste bestem‐
ming. Het menu Meer informatie
wordt weergegeven. Selecteer Via.
Let op
Als u Zoeken selecteert, wordt route‐
begeleiding naar de eerst geselec‐
teerde bestemming gestopt en wordt
routebegeleiding naar de nieuwe
bestemming gestart.
De bestemmingen zijn gerangschikt
in de volgorde waarin ze zijn inge‐
voerd en de laatste bestemming is degene waarheen u het eerst wordt
geleid. Ter controle of bevestiging
onderweg, verschijnt de naam van de
volgende bestemming boven de
aankomsttijd en afstand.U kunt de volgorde van de bestem‐
mingen wijzigen 3 182.
Begeleiding
Het navigatiesysteem begeleidt de route via visuele en gesproken
instructies (spraakbegeleiding).Visuele instructies
Visuele instructies worden op het display weergegeven.
Let op
Wanneer routebegeleiding actief is
en u niet in de navigatietoepassing
zit, worden afslagen aangegeven
door pop-upberichten bovenaan het
scherm.
Gesproken begeleiding
Gesproken navigatie-instructies
geven bij het naderen van een krui‐
sing aan welke richting u moet
volgen.
De functie Gesproken instructies acti‐
veren 3 172.
Raak de grote afslagpijl aan de linker‐ kant van het scherm aan om de laat‐ste gesproken instructie nogmaals te
beluisteren.
Routebegeleiding starten en
annuleren
Selecteer om routebegeleiding te
starten Zoeken in het menu Meer
informatie nadat u een bestemming
hebt geselecteerd 3 176.
Selecteer om routebegeleiding te
annuleren Annuleren aan de linker‐
kant van het scherm 3 172.
Lijst met bestemmingen De lijst met Bestemmingen bevat alle
bestemmingen op de momenteel
actieve route.
Infotainmentsysteem191
Let op
Het g-symbool naast een telefoon‐
nummer geeft aan dat het contact is opgeslagen op de simkaart.
Snelzoeken 1. Selecteer u om een lijst met alle
contactpersonen weer te geven.
2. Blader door de lijst met contact‐ personen.
3. Druk op de contactpersoon die u wilt bellen. Er verschijnt een menumet alle telefoonnummers die
voor het geselecteerde contact
zijn opgeslagen.
4. Selecteer het gewenste telefoon‐ nummer om de oproep te starten.Zoekmenu
Als het telefoonboek veel contactper‐ sonen bevat, kunt u via het zoekmenu
de gewenste contactpersoon zoeken.
Selecteer o in het menu Contacten
om het zoektabblad weer te geven.
De letters zijn alfabetisch gegroe‐
peerd op de schermtoetsen: abc, def ,
ghi , jkl , mno , pqrs , tuv en wxyz .
Gebruik ⇦ om een ingevoerde letters
te wissen.
1. Selecteer de knop met de eerste letter van de contactpersoon
waarnaar u wilt zoeken.
Bijvoorbeeld: Als de contactper‐
soon die u wilt zoeken met een 'g'
begint, selecteert u de knop ghi op
het scherm.
Alle contactpersonen verschijnen
die een van de letters op deze
toets bevatten, in dit geval 'g', 'h'
en 'i'.
2. Selecteer de knop met de tweede
letter van de contactpersoon
waarnaar u wilt zoeken.
3. Blijf meer letters van de contact‐ persoon die u wilt zoeken invoe‐
ren totdat de gewenste contact‐
persoon verschijnt.
4. Druk op de contactpersoon die u wilt bellen. Er verschijnt een menu
met alle telefoonnummers die
voor het geselecteerde contact
zijn opgeslagen.
5. Selecteer het gewenste telefoon‐ nummer om de oproep te starten.Het volgende display verschijnt.
Infotainmentsysteem193
Selecteer v in het bericht of druk op
qw op het stuurwiel om de oproep te
beantwoorden.
Een oproep weigeren
Selecteer J in het bericht of druk op
xn op het stuurwiel om de oproep
te weigeren.
Beltoon wijzigen
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Bluetooth en dan Beltonen
om het betreffende menu weer te
geven. Er verschijnt een lijst met alle
gekoppelde apparaten.
Kies het gewenste apparaat. Er wordt
een lijst weergegeven met alle belto‐
nen voor dit apparaat.
Selecteer een van de beltonen.
Functies tijdens het gesprek Tijdens een telefoongesprek
verschijnt het hoofdmenu op het display.
Handsfree-modus tijdelijk
deactiveren
Activeer m om het mobiele telefoon‐
gesprek te vervolgen.
Deactiveer m om terug te keren naar
de handsfree-modus.
Microfoon tijdelijk deactiveren
Activeer n om de microfoon uit te
schakelen.
Deactiveer n om de microfoon weer
te activeren.
Telefoongesprek beëindigen
Selecteer J om het gesprek te
beëindigen.
Voicemailbox
U kunt uw voicemailbox via het info‐
tainmentsysteem bedienen.
Voicemailnummer
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Bluetooth. Blader door de
lijst en selecteer Voicemailnummers .
Er verschijnt een lijst met alle gekop‐
pelde apparaten.
Kies de desbetreffende telefoon. Er
verschijnt een toetsenblok.
Voer het voicemailnummer van de
desbetreffende telefoon in.
198Klimaatregelingn:koelingAUTO:automatische modus4:handmatig bediende lucht‐
recirculatieV:ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 33, Stoel‐
verwarming ß 3 43 , Verwarmd stuur‐
wiel * 3 99.
Instellingen van de klimaatregeling
verschijnen op het infodisplay. Wijzi‐
gingen in instellingen verschijnen kortstondig over het momenteel
weergegeven menu heen.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO. De LED in de
knop brandt om activering aan te
geven. De luchtverdeling en
ventilatorsnelheid worden auto‐
matisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● Druk op n voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwa‐
seming. De LED in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Stel de voorkeurstemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin in met de draai‐
knoppen links en rechts. De
aanbevolen temperatuur is
22 °C.
U kunt de snelheidsregeling van de
aanjager in de automatische modus
veranderen in het menu Instellingen
op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 126.
In de automatische modus worden
alle luchtroosters automatisch
bediend. Daarom moeten de lucht‐
roosters altijd openstaan.
Temperatuur selecteren
De temperatuur kan op een gewenste waarde tussen 16 °C en 28 °C worden ingesteld.
Klimaatregeling199
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling n
wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als n wordt ingeschakeld, kan door
het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop-startsysteem 3 208.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● Druk op V. De LED in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar
de automatische modus terug te gaan: AUTO indrukken.
U kunt de instelling van de automati‐
sche achterruitverwarming wijzigen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 126.Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op l
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 208.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen.
Wanneer u een instelling verandert,
wordt de automatische modus
gedeactiveerd.
200KlimaatregelingLuchtdebiet Z
Druk op de onderste knop voor
minder of op de bovenste knop voor
meer luchtdebiet. U herkent de aanja‐
gersnelheid aan het aantal segmen‐
ten op het display.
Wanneer u de onderste toets inge‐
drukt houdt: de aanjager en koeling
worden uitgeschakeld.
Wanneer u de bovenste toets inge‐
drukt houdt: de aanjager draait met de maximumsnelheid.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De LED in de
knop brandt om activering aan te
geven.l:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aangeduid door de led in de toets.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt
uitgeschakeld, vereist de klimaatre‐
geling niet dat de motor wordt herstart tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C. Stop/Start-
systeem 3 208.
Op het display verschijnt ACON
wanneer de koeling aanstaat of
ACOFF wanneer de koeling uitstaat.
U kunt de koelwerking na het starten van de motor in- of uitschakelen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De LED in de knop
brandt om activering aan te geven.
Klimaatregeling201Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Basisinstellingen
U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die automatisch aanslaat
om de lucht in de passagiersruimte
sneller op te warmen.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is
moet er minimaal een luchtrooster
openstaan.
U opent het rooster door het stelwiel
naar B te draaien. Stel de hoeveelheid
lucht bij de roosteruitlaat met het stel‐ wiel af.