Verzorging van de auto195Bandenspanningswaarden op het
etiket bandenspanningsinformatie en
het overzicht bandenspanningswaar‐
den gelden voor koude banden,
d.w.z. bij 20 °C. Bij elke 10 °C meer neemt de spanning met zo'n 10 kPa
(0,1 bar) toe. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐
leert.
Rijden met een aanhanger Bij het trekken van een aanhanger
met een volledig beladen auto moet
de bandenspanning worden
verhoogd met 20 kPa/0,2 bar
(3,0 psi) en de maximumsnelheid
worden beperkt tot 100 km/h.
Rijden met een aanhanger 3 168.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem gebruikt radiografische en
sensortechnologie ter controle van de
bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van
wielen zonder spanningssensoren.
De sensoren van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem controleren de
spanningswaarden van de banden en verzenden de meetwaarden naar een
ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden
3 230.
Bandenspanning te laag
Een te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 102 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 230.
Na het op spanning brengen moet u mogelijk een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden in het
systeem bij te werken. Hierbij kan w
oplichten.
196Verzorging van de autoAls w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit
duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de
bandenspanningswaarden van alle
vier de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders w dan
enkele seconden knippert en vervol‐ gens blijft branden, samen met
controlelamp F 3 100 en er een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center verschijnt.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. Voor de
overige drie wielen blijft het banden‐ spanningscontrolesysteem in
werking.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn
gezet.
Driver Information Center 3 104.Boordinformatie 3 105.
Lekke band Een lekke band of een veel te lagebandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 100 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center. Stop de auto en schakel
de motor uit.
Bandenspanning 3 230.
Bandenreparatieset 3 198.
Reservewiel 3 203.
Wiel verwisselen 3 201.
InleerfunctieNa het repareren van een lekke band
en het weer op spanning brengen van de banden moet het bandenspan‐
ningscontrolesysteem opnieuw bere‐
kenen.
Bandenspanning 3 230.
Bandenreparatieset 3 198.
Selecteer onderweg het menu
Bandenspanning op het Driver Infor‐
mation Center door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel in te
drukken. Houd de knop gedurende
ongeveer vijf seconden ingedrukt om
het systeem opnieuw te laten bereke‐ nen. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan
tijdens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Verzorging van de auto197Driver Information Center 3 104.
Boordinformatie 3 105.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare
bandenreparatiesets kan de werking
van het systeem nadelig beïnvloe‐
den. Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 198.
Sneeuwkettingen 3 198.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den door een werkplaats.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van twee tot drie mm (vier mm voor
winterbanden) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan twee mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te
vervangen.
Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 195.9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
241LLaadsysteem ............................. 100
Laadvloernet ................................. 81
Lampenkappen, beslagen ..........115
Leeslampen ............................... 117
Leeslampjes met LED's ..............115
Leeslamp vooraan ......................117
Lekke band ................................. 201
Lichtschakelaar .......................... 111
Lichtsignaal ................................ 112
Luchtinlaat ................................. 132
Luchtrecirculatie .................120, 206
M
Maximumsnelheidsbegrenzer ....160
Meldingen ................................... 105
Meters........................................... 93
Mistachterlicht ...104, 111, 115, 186
Mistlamp .................................... 104
Mistlampen .................111, 114, 182
Mistlampen voor ........................114
Modus ECO ................................ 134
Momentsleutel ............................ 192
Motoraanduiding .........................218
Motor afzetten ............................ 139
Motorgegevens .......................... 220
Motor-ID...................................... 218
Motorkap .................................... 172
Motorluchtfilter ............................ 174
Motorolie ............173, 214, 219, 229Motorolieadditieven ....................214
Motoroliedruk ............................. 102
Motoroliepeil .............................. 107
Motorolieviscositeitsindexen .......214
Motorremmomentregeling ..........155
Motor starten ........................ 18, 138
Muntenhouder .............................. 75
N Neerklapbare rugleuning midden. 77
Nieuwe auto inrijden ..................136
Noodontgrendeling achterklep .....36
O
Obstakeldetectiesystemen .........160
Olie ............................................. 173
Oliedruk ...................................... 102
Olie, motor .................. 173, 214, 219
Ontlaadbeveiliging accu ............118
Ontwasemen en ontdooien ..........16
Opbergruimte................................ 75
Opbergruimte plafond ..................80
Opbergruimte portierbekleding .....78
Opbergruimte voor........................ 77
Opbergvak .............................. 77, 78
Opbergvakken .............................. 75
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................75
Opbergvak onder passagiersstoel 78
Opschakelen............................... 101Opwarmen van de turbomotor ....138
Overzicht instrumentenpaneel .....11
P
Panne ......................................... 206
Parkeerhulp ............................... 160
Parkeerrem - zie Handrem .........153
Parkeren .............................. 19, 143
Park pilot met ultrasoonsensoren 160
Partikelfilter ................................. 144
Passagiersstoel middenvoor neerklappen .............................. 51
Pedalen ...................................... 135
Pollenfilter .................................. 132
Portieren ....................................... 33
Portier open ............................... 104
Portiersloten ................................. 26
Profieldiepte ............................... 197
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 236
REACH ....................................... 235
Regelbare instrumentenverlichting ...........115
Regeling stationair toerental .......139
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 235
Remassistentie .......................... 153
Rem- en koppelingsvloeistof ......214
Remmen ............................ 152, 176