Instrumenten en bedieningsorganen119OnStar-instellingenOnStar-PIN
U hebt een viercijferige PIN nodig
voor toegang tot alle OnStar-servi‐
ces. U moet een eigen PIN invoeren wanneer u voor de eerste keer met
een adviseur belt.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en de PIN te veranderen.
Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een
account waar alle gegevens in zijn
opgeslagen. Druk op Z en spreek
met een adviseur of log in bij uw account als u accountinformatie wilt
veranderen.
Als de OnStar-service voor een
andere auto moet worden gebruikt,
druk dan op Z en vraag of de account
op de nieuwe auto kan worden over‐
gedragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt
afgevoerd, verkocht of anderszins
overgedragen en beëindig de
OnStar-service voor deze auto.Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service wordt verzocht of getriggerd. Eenbericht op het Info-Display geeft door dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.
Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer
wanneer de auto wordt gestart.
Let op
Als het verzenden van de voertuig‐
locatie wordt gedeactiveerd, zijn
sommige diensten niet meer
beschikbaar.
Let op
OnStar wordt in een noodsituatie
altijd geïnformeerd over de voertuig‐
locatie.
Ga naar het document met het priva‐
cybeleid in uw account.Software-updates
OnStar kan op afstand software-
updates uitvoeren, zonder dat zij u
daarover van tevoren inlichten of om
uw toestemming vragen. Deze upda‐
tes verbeteren of behouden de veilig‐
heid en beveiliging of de werking van uw voertuig.
Deze updates kunnen betrekking
hebben op privacykwesties. Ga naar
het document met het privacybeleid
in uw account.
ERA GLONASS
ERA GLONASS is een handmatig of
automatisch ingeschakelde nood‐
hulpdienst. Noodhulpcentra bieden
hulp en verschaffen informatie in een
noodgeval.
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners zijn geactiveerd,
wordt er automatisch een noodhulp‐
oproep geplaatst. U komt meteen in
contact met een adviseur die nagaat
of er hulp nodig is.
120Instrumenten en bedieningsorganen9Gevaar
De service is alleen beschikbaar
voor markten waar deze wettelijk
vereist en geactiveerd is. Daarbij
zijn de handmatige en automati‐
sche noodoproepfunctie afhanke‐
lijk van de beschikbaarheid van de noodhulpcentra en de infrastruc‐
tuur in het betreffende land.
Let op
Voor een beschikbaar en bedrijfsge‐
reed systeem zijn werkende boorde‐
lektronica, mobiele service en een
GLONASS-satellietverbinding
nodig. Afhankelijk van de uitrusting
wordt een reserveaccu gebruikt.
Bedieningsknoppen
SOS knop K
Druk op K en druk na een vraag
nogmaals hierop om een noodhulp‐
verbinding tot stand te brengen.
TECT knop J
Druk op J om een oproep te annule‐
ren of voor onderhoud (alleen voor
monteur).
Status-LEDHet systeem koppelt terug via
gesproken berichten en een LED.
Groen:Het systeem is gereed of
binnen de terugbeltijd,
gedurende welk de advi‐
seur kan terugbellen na
het tot stand brengen van
de verbinding (tot zo'n
twee uur, oog mogelijk met
contact uit).Groen
knippe‐
rend:Het systeem is bezig met
kiezen, verzenden van
gegevens of er wordt een
spraakverbinding tot stand gebracht.Rood:Na het inschakelen van
het contact start het
systeem gedurende maxi‐
maal 15 seconden op,
daarna wordt het led-
lampje groen. Als het led-
lampje rood blijft of van
groen in rood verandert, is
er een probleem. Roep de
hulp van een werkplaats
in.Rood
knippe‐
rend:Oproep is niet mogelijk,
bijv. vanwege niet beschik‐
baar mobiel netwerk.
Klimaatregeling133KlimaatregelingKlimaatregelingen......................133
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................133
Airconditioning ......................... 134
Elektronische klimaatregeling ..135
Hulpverwarming ......................138
Luchtroosters ............................. 138
Verstelbare luchtroosters ........138
Vaste luchtroosters ..................139
Onderhoud ................................. 139
Luchtinlaat ............................... 139
Pollenfilter ................................ 139
Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 139
Service .................................... 139Klimaatregelingen
Verwarmings- en ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● luchtverdeling
● temperatuur
● luchtdebiet
● ontwasemen en ontdooien
Verwarmbare achterruit Ü 3 37.
Temperatuur
rood:warmblauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelingl:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte en voorruit
Combinatiestanden zijn mogelijk.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐ torknop in de gewenste stand te
zetten.
Ontwasemen en ontdooien ● V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐ heid, de luchtstroom wordt op de
voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
Klimaatregeling139Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
ventilatieopeningen onder de voorruit
en de zijruiten, alsook in de voeten‐
ruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐ keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam de klimaat‐
regeling jaarlijks, te beginnen
drie jaar na aflevering van de nieuwe
auto, op het volgende te laten contro‐
leren:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
156Rijden en bedieningRijsystemen
All-wheel drive
Het AWD-systeem (aandrijving op alle wielen) verbetert het rijgedrag en de stabiliteit. Het helpt de auto opti‐
maal bestuurbaar te houden, onge‐
acht de ondergrond. Het systeem is
altijd actief en kan niet worden
gedeactiveerd.
Het koppel wordt traploos tussen de
wielen van de voor- en achteras
verdeeld, afhankelijk van de rijom‐ standigheden. Bovendien wordt het
koppel tussen de achterwielen
verdeeld in functie van de opper‐
vlakte.
Om het systeem optimaal te laten
werken, mogen de banden rondom geen verschil in slijtage vertonen.
Bij gebruik van een tijdelijk reserve‐
wiel wordt het AWD-systeem automa‐
tisch uitgeschakeld.
Het AWD-systeem wordt ook tijdelijk
uitgeschakeld om te voorkomen dat
het systeem oververhit raakt bij over‐matig wielspinnen. Zodra het
systeem afkoelt, schakelt de AWD
weer in.
Uitschakeling van het AWD-systeem
wordt aangeduid door middel van een bericht op het Driver Information
Center.
Als een servicebericht of waarschu‐
wing code S73 op het Driver Informa‐ tion Center verschijnt, is er sprake
van een storing in het AWD-systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 109, De auto
slepen 3 223.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u
het rempedaal stevig bedient. Hier‐
voor is aanzienlijk meer kracht nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de
rit te vervolgen, moet u de hulp van
een werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐ daal. De remwerking wordt hierdoorniet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 98.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.
Verzorging van de auto203Nr.Stroomkring1Carrosserieregelmodule2Carrosserieregelmodule3Carrosserieregelmodule4Carrosserieregelmodule5Carrosserieregelmodule6Carrosserieregelmodule7Carrosserieregelmodule8Carrosserieregelmodule9Contactslot10Diagnosemodule veiligheid11Datalinkconnector12Verwarming en ventilatie13Achterklep14Centrale gateway-module15Lane Departure Warning/
binnenspiegel16Adaptief rijlicht (AFL)17Stuurslot18Module ultrasoonparkeerhulpNr.Stroomkring19Carrosserieregelmodule/gere‐
gelde spanningsregeling20Stuurwiel21–22Aansteker/gelijkstroomaanslui‐
ting voor accessoires (voor)23Aansteker/gelijkstroomaanslui‐
ting voor accessoires (achter‐
kant middenconsole)24Reserve25Module telematicaservice26Verwarmd stuurwiel27Instrumentengroep/infotain‐
mentsysteem/schakelaar hulp‐
verwarming28Anhangeraansluiting29Display/infotainmentsysteem30Transmissieregelmodule31Instrumentengroep32InfotainmentsysteemNr.Stroomkring33Anhangeraansluiting34Module passieve ontgrendeling/
passieve start
Zekeringen S/B
Nr.Stroomkring01Schakelaar elektrisch bediende
stoelen02Reserve03Elektrisch bediende ruiten voor04Elektrisch bediende ruiten
achter05Logistieke modus06Schakelaar elektrisch bediende
stoelen07Reserve08Reserve
Midi-zekering
Nr.StroomkringM01PTC
Service en onderhoud229Service en
onderhoudAlgemene informatie ..................229
Service-informatie ...................229
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............230
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................230Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Servicedisplay 3 91.
Europese service-intervallen
Aan de auto moet om de 30.000 km
onderhoud gepleegd worden, of na
één jaar, wat het eerst voorkomt,
tenzij anders vermeld op het service-
display.
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij
taxi's en politievoertuigen, geldt
mogelijk een korter onderhoudsinter‐
val.
De Europese service-intervallen
gelden voor de volgende landen:Andorra, België, Bosnië-Herzego‐
vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk,
Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
Italië, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Macedonië,
Malta, Monaco, Montenegro, Neder‐
land, Noorwegen, Oostenrijk, Polen,
Portugal, Roemenië, San Marino,
Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
Tsjechische Republiek, Zweden,
Zwitserland.
Servicedisplay 3 91.
Internationale service-intervallen
Aan de auto moet om de 15.000 km
onderhoud gepleegd worden, of na
één jaar, wat het eerst voorkomt,
tenzij anders vermeld op het service-
display.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐ standigheden als een of meer van de volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden met een aanhanger,
rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
230Service en onderhoudlucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐ zaamheden mogelijk vaker dan met
het reguliere service-interval worden
verricht.
De internationale service-intervallen zijn geldig in de landen die niet tot de groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden
opgesteld.
Servicedisplay 3 91.
Registraties
Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐
meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de
uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het service- en garan‐ tieboekje correct wordt ingevuld,
omdat een sluitend bewijs van
service essentieel is bij aanspraken
op garantie of goodwill en tevens een
pluspunt is bij verkoop van de auto.Service-interval met resterende
levensduur van motorolie
De service-interval is gebaseerd op
diverse parameters afhankelijk van
het gebruik.
Het service-display meldt wanneer de motorolie moet worden ververst.
Servicedisplay 3 91.Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en
onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen
Gebruik alleen producten die voldoenaan de aanbevolen specificaties.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig
hanteren. Informatie op de verpak‐ king in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis van kwaliteit en viscositeit. Bij de
keuze van motorolie is kwaliteit
belangrijker dan viscositeit. Door de
oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de olie minder snel. De