116Verlichting
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. Ze worden automatisch
uitgeschakeld zodra u weer accele‐
reert als u op ¨ drukt.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Bij het verzetten van de hendel voelt
u een weerstandspunt.
Druk de hendel door het weerstands‐
punt heen voor permanente inscha‐ keling. Bij het terugdraaien van het
stuurwiel gaat de richtingaanwijzer
automatisch uit. Handmatige uitscha‐ keling is mogelijk door de hendel in de
oorspronkelijke stand te zetten.
Tik er kort op voor drie keer knippe‐
ren, bijv. om van rijstrook te wisselen.
Beweeg de hendel naar het weer‐
standspunt en houd de hendel in
deze stand vast om te knipperen
totdat u de hendel loslaat.
Als u bij een rijsnelheid hoger dan 60 km/u de richtingaanwijzers niet
binnen twintig seconden uitschakelt,
wordt het volume van het richtingaan‐ wijzersignaal verhoogd.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Rijden en bediening141● De klimaatregeling vereist hetstarten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als een elektrisch accessoire, zoals
een draagbare cd-speler, is aange‐
sloten op de elektrische aansluiting,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Zet
de parkeerrem aan zonder op de ontgrendelingsknop te druk‐ ken. Op een aflopende of oplo‐
pende helling zo stevig moge‐
lijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Als de auto op een vlakke ondergrond of een helling
(omhoog) staat, schakel dan de
eerste versnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Als de auto op een vlakke
ondergrond of een helling
(omlaag) staat, schakel dan de
achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet.
Bovendien de voorwielen naar
de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de sleutel uit het contact‐ slot of schakel bij auto's met
een aan/uit-knop het contact
uit. Stuurwiel verdraaien totdat
het stuurslot merkbaar
vergrendelt.● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 191.Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als de
auto binnen een bepaalde tijd tot stil‐
stand komt.
150Rijden en bedieningWanneer het systeem gedurende eenbepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. U ziet een waarschuwing
op het Driver Information Center. Laat
de koppeling los.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 93.
Stop/Start-systeem 3 139.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een
werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelampje R 3 92.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐
dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. De alarmknipperlichten
worden automatisch uitgeschakeld
zodra u weer accelereert.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelampje u 3 93.
172Rijden en bedieningof zelfs een kruising als een parkeer‐plek herkennen. Na het inschakelen
van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dodehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem geeft een visueel alarm
visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels wellicht niet zichtbaar zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Inschakelen
7'' Colour-Info-Display: selecteer
Dodehoekbewaking op de startpa‐
gina van het aanraakscherm. Het
systeem is te activeren door W te bekij‐
ken.
8'' Colour-Info-Display: druk op Í.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en kies vervolgens
Dodehoekdetectie . Het systeem is te
activeren door on te bekijken.
B brandt continu groen op de instru‐
mentengroep om aan te geven dat
het systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een rond ledje
op de desbetreffende buitenspiegel
branden.
Het ledje gaat bij detectie van het
voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het ledje met vertraging bran‐
den.
190Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
We adviseren u alleen gebruik te
maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen we – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij modificatie, ombouw of andere
vormen van aanpassing in de stan‐
daardspecificaties van de auto (waar‐
onder, zonder beperkingen, softwa‐
rematige aanpassingen, aanpassin‐
gen in de elektronische regeleenhe‐
den) wordt de door Opel geboden
garantie mogelijk ongeldig. Boven‐
dien kunnen dergelijke wijzigingen
bestuurdersondersteuningssyste‐
men, het brandstofverbruik, de CO 2-
uitstoot en andere uitstoot van de
auto nadelig beïnvloeden waardoor deze mogelijk niet meer voldoet aande typegoedkeuring en de geldigheid
van uw kentekenbewijs in het geding kan komen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen of keuze‐ hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
Verzorging van de auto195
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan MIN is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 231.
Accu
De accu van de auto is onderhouds‐
vrij als het rijgedrag dusdanig is dat de accu voldoende wordt opgeladen.
Bij korte ritten en veelvuldig starten
kan de accu ontladen raken. Vermijd
het gebruik van onnodige stroomver‐
bruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto langer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Koppel de
minpool van de accu los.
Schakel het contact uit alvorens de
accu aan te sluiten of los te koppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 120.
Accu loskoppelen
Als de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
koppel de boordaccu los binnen
15 seconden.
Wacht nadat u bij een auto met dief‐
stalalarmsysteem de accu opnieuw
hebt aangesloten 10 minuten voordat
u de motor start.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐
ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen open
ventilatieopeningen zijn. Als er in dit
gebied een ventilatieopening open is,
moet deze met een afdekkap worden afgesloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐
gen door hetzelfde type accu.
Laat de accu van de auto vervangen
door een werkplaats.
Stop/Start-systeem 3 139.
208Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Binnenspiegel / Uitlaatsysteem /
Elektrische stuurbekrachtiging /
Koppelingssensor / LPG /
Verstelling buitenspiegels /
Inductief opladen2–3Trekhaak4Claxon5Ruitensproeierpomp voor/
achter6Ruitensproeierpomp voor/
achterNr.Stroomkring7Stuurwielverwarming8Achterruitwisser9–10Centrale vergrendeling11Centrale vergrendeling12Instrumentengroep13Klimaatregelsysteem / USB14OnStar15Instrumentengroep / Klimaatre‐
gelsysteem16Rem / Startmotor / Vertraagde
uitschakeling stroom17Instrumentengroep18Geavanceerde parkeerhulp19Stuurkolommodule / Regelmo‐
dule aanhanger20–21Diefstalalarmsysteem / Start‐ knop22Regensensor / Camera23PortiermoduleNr.Stroomkring24Geavanceerde parkeerhulp /
Camera / Infotainment25Airbag26Stuurkolommodule27Diefstalalarmsysteem28–29Infotainment30–31Infotainment32Elektrische aansluiting voorin33–34Buitenspiegelverwarming /
Portiermodule35Instrumentengroep / Lichtscha‐
kelaar / Geavanceerde parkeer‐
hulp / Regelmodule transmissie36Instapverlichting / Verlichting
zonneklep / Verlichting hand‐
schoenenkastje
256TrefwoordenlijstAAan/Uit-knop ............................... 135
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............231, 235
Aanduidingen op banden ..........211
Aanhangerkoppeling ..................184
Aanhanger trekken ....................185
Aansteker .................................... 81
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 190
Accu ........................................... 195
Accuspanning ............................ 103
Achterlichten .............................. 200
Achterruitverwarming ................... 39
Achteruitkijkcamera ...................176
Achteruitrijlichten .......................117
Actieve noodrem......................... 159
Adaptief rijlicht (AFL) .................114
AdBlue .................................. 94, 143
Afmetingen auto ........................242
Airbag deactiveren ....................... 56 Airbag-deactivering ...................... 91
Airbag en gordelspanners ...........91
Airbaglabel.................................... 51
Airbagsysteem ............................. 51
Airconditioning ........................... 122
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 132
Akoestische signalen .................103
Alarmknipperlichten ...................115Algemene informatie .................. 184
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 134
Andere auto slepen ...................225
Antiblokkeersysteem .................150
Antiblokkeersysteem (ABS) .........93
Armsteun ................................ 46, 47
Asbakken ..................................... 81
Autogegevens ............................ 235
Autokrik....................................... 210
Automatische dimfunctie .............36
Automatische verlichting ............ 113
Automatische versnellingsbak ...146
Automatisch vergrendelen ...........29
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 224
Auto stallen ................................. 190
Autostop ............................... 95, 139
B Bagageruimte ........................ 31, 65
Bagageruimte-afdekking .............68
Bandenreparatieset ...................215
Bandenspanning .......................211
Bandenspanningswaarden ........244
Bedieningsorganen ......................75
Bekerhouders .............................. 64
Bekleding .................................... 228
Beladingsinformatie .....................72
Beslagen lampglazen ................117