De raamairbag drukt de buitenrand van de
hemelbekleding opzij en bedekt het zijraam.
De airbag wordt in ca. 30 milliseconden opge-
blazen (ongeveer een kwart van de tijd die
nodig is om met de ogen te knipperen). Dit
gebeurt met zoveel kracht dat u letsel kunt
oplopen als u niet correct op uw stoel zit en/of
uw gordel niet (correct) vastgemaakt heeft of
als de gordijnzij-airbag bij het opblazen een
voorwerp in uw richting wegdrukt. Dat geldt
vooral voor kinderen. De gordijn-zijairbag is in
opgeblazen toestand slechts ongeveer 9 cm
dik.
Omdat airbag-sensors de vertraging van het
voertuig schatten, zijn de snelheid van het
voertuig en de schade geen goede indicatoren
voor de noodzaak van het wel of niet opblazen
van een airbag.
OPMERKING:
Wanneer het voertuig over de kop slaat,
kunnen de gordelspanners en/of de extra
zijairbags in de voorstoelen en de extra
gordijn-zijairbags worden geactiveerd aan
beide zijden van de auto.Sensors frontale en zijbotsingen
Bij frontale en zijdelingse botsingen kunnen de
botsingsensors het ORC helpen bij het bepalen
van de juiste reactie op de botsingen.
Verbeterd ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing die leidt tot het opblazen van de
zij-airbags zal de ORC, als het communicatie-
netwerk en de voeding intact blijven en afhan-
kelijk van de aard van de botsing, bepalen of
het verbeterde ongelukkenresponssysteem de
volgende functies uitvoert:
•De brandstoftoevoer naar de motor afsluiten.
•De alarmknipperlichten laten knipperen zo-
lang er accuspanning is of tot het contact
wordt verbroken met de contactsleutel .
•De binnenverlichting inschakelen zolang de
accu werkt of totdat de contactsleutel wordt
verwijderd.
•De deuren automatisch ontgrendelen.
Als een airbag wordt opgeblazen
De voor-airbags zijn zo ontworpen dat ze na het
opblazen onmiddellijk weer leeglopen.OPMERKING:
De voor- en/of zij-airbags worden niet bij alle
botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden
opgeblazen, kan zich het volgende voordoen:
•Het nylon van de airbag kan soms schaaf-
wonden en/of een rode huid veroorzaken bij
de bestuurder en de voorpassagier tijdens
het opblazen van de airbags. De schaafwon-
den lijken op de wonden die u oploopt als u
zich schaaft aan een touw, de vloerbedek-
king of op de vloer van een gymnastiekzaal.
Deze schaafwonden worden niet veroor-
zaakt door contact met chemische produc-
ten. De schaafwonden zijn niet blijvend en
genezen normaal gesproken snel. Als uw
schaafwonden echter na enkele dagen nog
niet zijn genezen of als u last hebt van
blaren, ga dan onmiddellijk naar uw huisarts.
•Terwijl de airbags leeglopen ziet u misschien
rondvliegende stofdeeltjes die op rook lijken.
Dit stof is een normaal bijproduct van het
activeringsproces voor het niet-giftige op-
blaasgas. Deze rondzwevende stofdeeltjes
44
Voortzetting telefoongesprek
De functie Voortzetting telefoongesprek maakt
het mogelijk een telefoongesprek via de
Uconnect™ Phone voort te zetten nadat de
contactschakelaar naar de stand OFF is ge-
draaid. De functie Voortzetting telefoongesprek
is in drie versies verkrijgbaar in het voertuig:
•Nadat de contactschakelaar naar de stand
OFF is gedraaid, kunt u het gesprek voort-
zetten via de Uconnect™ Phone totdat het
wordt beëindigd, of totdat de accu van de
auto dermate leeg is dat het gesprek moet
worden doorgeschakeld naar de mobiele
telefoon.
•Nadat de contactschakelaar naar de stand
OFF is gedraaid, kunt u een gesprek gedu-
rende een bepaalde tijd voortzetten via de
Uconnect™ Phone, waarna het gesprek au-
tomatisch wordt doorgeschakeld naar de
mobiele telefoon.
•Een actief gesprek wordt automatisch over-
gezet naar de mobiele telefoon nadat het
contactsleuteltje wordt uitgezet.Functies van de Uconnect™Phone
Taalkeuze
Taal van de Uconnect™ Phone wijzigen:
•Druk op de
toets om te beginnen.
•Na de promptGereeden de daarop vol-
gende pieptoon spreekt u de naam in van de
taal die u wilt gebruiken (Engels, Neder-
lands, Frans, Duits, Italiaans of Spaans, in-
dien aanwezig).
•Blijf de prompts van het systeem volgen om
de taalkeuze te voltooien.
Nadat u een taal heeft geselecteerd, worden
alle prompts en gesproken opdrachten in die
taal uitgevoerd.
OPMERKING:
Nadat u de taal van de Uconnect™ Phone
hebt gewijzigd, is alleen het telefoonboek
met 32 namen beschikbaar dat bij de nieuwe
taal hoort. De gekoppelde telefoonnaam is
niet specifiek voor de taal en kan voor alle
talen worden gebruikt.RaadpleegVertalingenvoor informatie over
vertalingen en andere opdrachten in de onder-
steunde talen.
Hulp in noodgevallen — indien aanwezig
Als u zich in een noodsituatie bevindt en de
mobiele telefoon is binnen handbereik:
•Pak de telefoon en kies zelf het lokale num-
mer voor noodgevallen.
Als de telefoon niet binnen handbereik is, maar
de Uconnect™ Phone wel is ingeschakeld,
kunt u het nummer voor noodgevallen als volgt
bellen:
•Druk op de
toets om te beginnen.
•Na de promptGereed’’ en de daarop vol-
gende pieptoon zegt u ’’Noodgeval’’. Vervol-
gens zal de Uconnect™ Phone aan de ge-
koppelde mobiele telefoon de opdracht
geven het alarmnummer te bellen.
OPMERKING:
•Het standaardnummer is 112. Het is mo-
gelijk dat het gekozen nummer niet van
toepassing is op de beschikbare mobiele
telefoonservice en de regio waar u zich
bevindt.
75
•Sommige systemen bieden de mogelijk-
heid het alarmnummer, indien onder-
steund, in te stellen. Druk hiertoe op de
toets
en zegInstellen, gevolgd door
Noodgeval.
•Wanneer u via de Uconnect™ Phone belt,
is de kans dat de oproep tot stand wordt
gebracht iets kleiner dan wanneer u recht-
streeks via de mobiele telefoon belt.
WAARSCHUWING!
Als u het Uconnect™Phonesysteem wilt ge-
bruiken bij noodgevallen, moet uw mobiele
telefoon:
•zijn ingeschakeld;
•zijn gekoppeld aan het Uconnect™-
systeem;
•netwerkdekking hebben.
Sleephulp — indien aanwezig
Als u sleephulp nodig heeft:
•Druk op de
toets om te beginnen.
•Na de promptGereeden de daaropvol-
gende pieptoon zegt uSleephulp.OPMERKING:
Het nummer voor sleephulp moet vóór ge-
bruik worden ingesteld. Als u dit nummer
wilt instellen, drukt u op de toets
, zegt u
Instellen, sleephulpen volgt u de prompts.
Oproepen per pieper
Raadpleeg “Werken met automatische syste-
men” voor informatie over het oproepen via een
pieper. Het oproepen via een pieper werkt
correct, behalve bij piepers van sommige fir-
ma’s die iets te vroeg uitgaan om goed samen
te werken met de Uconnect™Phone.
Voicemail bellen
RaadpleegWerken met automatische syste-
menvoor informatie over het beluisteren van
uw voicemail.
Werken met automatische systemen
Deze methode wordt gebruikt in situaties
waarin normaal gesproken cijfers moeten wor-
den ingedrukt op het toetsenbord van de mo-
biele telefoon tijdens het navigeren door een
geautomatiseerd telefoonsysteem.
U kunt de Uconnect™ Phone gebruiken voor
toegang tot uw voicemail of een geautomati-seerde service, zoals een oproepservice voor
piepers of een geautomatiseerde klantenser-
vice. Bij sommige diensten moet onmiddellijk
een respons worden gegeven. In een aantal
gevallen is het mogelijk dat deze respons niet
snel genoeg kan worden gegeven via de
Uconnect™ Phone.
Wanneer u via de Uconnect™Phone een num-
mer belt waarvoor u normaal gesproken een
serie toetsen op uw mobiele telefoon moet
indrukken, kunt u de toets
indrukken en
de serie inspreken die u wilt invoeren, gevolgd
door het woordZenden. Als u bijvoorbeeld uw
pincode en daarna een hekje (3746#)moet
invoeren, kunt u op de toets
drukken en
vervolgens zeggen: “3746hekje zenden”. Het
inspreken van een nummer of een serie num-
mers, gevolgd doorzendenkan ook worden
gebruikt om door de menustructuur van een
geautomatiseerd klantencentrum te navigeren
of een nummer achter te laten op een pieper.
U kunt ook de opgeslagen namen en nummers
in het Uconnect™ Phoneboek verzenden als
tonen, zodat u snel en gemakkelijk toegang
krijgt tot voicemail en piepers. Om deze functie
76
INSTRUMENTENPANEEL
1 — Ventilatieopening 6 — Handschoenenvakje 11 - Schakelaar voor uitschakelen ESC – indien aanwezig
2 — Zijruitontwaseming 7 — Klimaatregeling 12 — Schakelaar stoelverwarming – indien aanwezig
3 — Instrumentenpaneel 8 — Aansluitcontact 13 — Schakelaar koplampstand
4 — Radio 9 — Schakelaar stoelverwarming – indien aanwezig
5 — Opbergvakje 10 — Knop voor alarmknipperlichten
122
Auto’s die met een antiblokkeersysteem (ABS)
zijn uitgerust, beschikken ook over elektroni-
sche remkrachtverdeling (EBD). Wanneer EBD
uitvalt, gaat het controlelampje voor het rem-
systeem branden, samen met het controle-
lampje voor ABS. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd.
U kunt de werking van het controlelampje voor
het remsysteem controleren door de contact-
schakelaar vanuit de stand OFF in de stand
ON/RUN te draaien. Het lampje moet dan ca.
twee seconden lang branden. Het lampje moet
vervolgens uitgaan, tenzij de handrem is aan-
getrokken of er een defect aan het remsysteem
wordt gedetecteerd. Als het lampje niet gaat
branden, moet u het systeem door een erkende
dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden wanneer de
handrem wordt aangetrokken terwijl de con-
tactschakelaar in deON/RUN-stand staat.
OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de hand-
rem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aangetrokken.15. Controlelampje
versnellingsbaktemperatuur
Als u lang rijdt met hoge snelheid
of op hete dagen aanhangwagens
lange hellingen op trekt, kan de
olie in de automatische versnel-
lingsbak te heet worden. Wanneer
het controlelampje versnellings-
baktemperatuur gaat branden, lopen de pres-
taties van het voertuig terug totdat de automa-
tische versnellingsbak is afgekoeld. Zodra de
automatische versnellingsbak is afgekoeld en
het lampje uit gaat, kunt u weer normaal rijden.
Als de hoge snelheid wordt aangehouden,
keert de oververhitting terug.
Als de oververhitting blijft terugkeren, kan het
nodig zijn de auto stil te zetten en de motor
stationair te laten draaien met de transmissie in
vrijstand totdat het lampje uit gaat.
LET OP!
Wanneer u door blijft rijden terwijl het waar-
schuwingslampje versnellingsbaktemperatuur
brandt, kan de versnellingsbak ernstig be-
schadigd of defect raken.
WAARSCHUWING!
Wanneer u door blijft rijden terwijl het waar-
schuwingslampje versnellingsbaktemperatuur
brandt, kan onder bepaalde omstandigheden
de vloeistof overkoken, in aanraking komen
met de hete motor of uitlaatcomponenten en
brand veroorzaken.
16. Indicatielampje van het
beveiligingssysteem — indien aanwezig
Dit lampje knippert snel gedu-
rende circa 16 seconden, wanneer
het voertuigalarm wordt ingescha-
keld, en knippert daarna lang-
zaam totdat het voertuigalarm
wordt uitgeschakeld.
17. Temperatuurmeter
Als de wijzer naar deH(rood) wijst, geeft het
instrumentenpaneel een waarschuwingssig-
naal weer. Zet de auto stil aan de kant van de
weg. Laat de auto met uitgeschakelde airco
stationair draaien tot de meternaald weer in het
normale bereik staat. Als de wijzer op deH
(rood) blijft staan, moet u de motor onmiddellijk
uitzetten en de auto laten nakijken.
128
6
WAT U KUNT DOEN IN NOODGEVALLEN
•ALARMKNIPPERLICHTEN..................... 203
•WANNEER DE MOTOR OVERVERHIT RAAKT......... 203
•OVERVERHITTING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK . . 204
•WIEL VERWISSELEN BIJ EEN LEKKE BAND.......... 204
•Bergplaats krik......................... 205
•Bergruimte reservewiel..................... 205
•Voorbereidingen voor opkrikken............... 205
•Instructies bij opkrikken.................... 205
•STARTEN MET STARTKABELS.................. 208
•Voorbereiding voor het starten met startkabels...... 208
•Procedures voor starten met startkabels.......... 209
•EEN VASTZITTENDE AUTO WEER VRIJKRIJGEN....... 210
•SLEEPOOG............................. 211
•Gebruik van het sleepoog voor................ 212
•Gebruik van het sleepoog achter............... 212
•KEUZEHENDEL UITSCHAKELEN................. 212
201
ALARMKNIPPERLICHTENDe schakelaar van de alarmknipperlichten be-
vindt zich onder de bedieningsknoppen van de
klimaatregeling op het instrumentenpaneel.
Druk op de schakelaar om de alarm-
knipperlichten in te schakelen. Zodra u
de schakelaar indrukt, gaan alle rich-
tingaanwijzers knipperen om het ver-
keer te waarschuwen voor een noodsituatie.
Druk nogmaals op de schakelaar om de alarm-
knipperlichten uit te zetten.
Dit is een waarschuwingssysteem voor noodsi-
tuaties. Gebruik het systeem niet terwijl u rijdt.
Gebruik het alleen wanneer u panne hebt en
uw auto een gevaar vormt voor andere wegge-
bruikers.
Als u het voertuig moet verlaten om hulp te
zoeken, blijven de alarmknipperlichten ook
werken wanneer het contact is uitgeschakeld
(OFF).
OPMERKING:
Bij langdurig gebruik van de alarmknipper-
lichten kan uw accu leeg raken.WANNEER DE MOTOR
OVERVERHIT RAAKT
In elk van de hierna volgende gevallen kunt u
met de passende maatregelen het gevaar op
oververhitting verminderen.
•Rijdend op de snelweg — minder snelheid.
•In stadsverkeer: zet de versnellingsbak in
NEUTRAAL wanneer u stilstaat, maar ver-
hoog het stationair toerental niet.
OPMERKING:
Er zijn verschillende manieren om drei-
gende oververhitting van de motor te voor-
komen:
•Als de airco (A/C) aanstaat, zet hem dan
uit. Het aircosysteem voert warmte af
naar het koelsysteem en dat gebeurt niet
als u de airco uitzet.
•U kunt ook de temperatuurregelknop op
de hoogste stand zetten, de vloer ventila-
tieroosters openen en de aanjager op de
hoogste stand zetten. Zo ondersteunt het
kachelblok de werking van de radiator bij
de afvoer van warmte uit het koelsysteem.
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit koelsys-
teem kunt u schade aan de auto veroorzaken.
Als de wijzer naar deH(rood) wijst, geeft het
instrumentenpaneel een waarschuwingssig-
naal weer. Als het veilig is, rijdt u het voertuig
aan de kant en brengt het voertuig tot stilstand
met de motor stationair draaiend. Schakel de
airconditioning uit en wacht tot de naald terug-
valt tot de normale waarde. Indien de naald
langer dan een minuut op deH(rood) blijft
staan, zet de motor dan meteen uit en bel om
hulp.
203
Bergplaats krikDe krik en de krikhendel zijn opgeborgen onder
de laadvloer in de laadruimte.
Bergruimte reservewielHet reservewiel is opgeborgen onder de laad-
vloer achterin in de laadruimte.
Reservewiel verwijderen
Til de bedekking van de laadvloer op en ver-
wijder deze.
Voorbereidingen voor opkrikken
1. Parkeer de auto op een stevige, vlakke
ondergrond. Vermijd een gladde ondergrond.
WAARSCHUWING!
Verwissel geen wiel aan de wegzijde van de
auto terwijl de auto vlak langs de weg staat
geparkeerd. Zet de auto voor uw veiligheid
altijd zo ver mogelijk van het verkeer van-
daan, zodat u niet geraakt kunt worden door
een langsrijdende auto.
2. Schakel de alarmknipperlichten in.
3. Trek de handrem aan.
4. Zet de versnellingskeuzehendel in de stand
PARK [PARKEREN] (automatische versnel-
lingsbak) of REVERSE [ACHTERUIT] (handge-
schakelde versnellingsbak).
5. Zet het contact uit (OFF).
6. Blokkeer de voor- en
achterkant van het wiel
schuin tegenover het te
vervangen wiel. Wan-
neer u bijvoorbeeld het
rechtervoorwiel ver-
vangt, blokkeert u het
linkerachterwiel.OPMERKING:
Laat geen passagiers in een auto zitten die
wordt opgekrikt.
Instructies bij opkrikken
WAARSCHUWING!
Neem deze waarschuwingen in acht bij het
verwisselen van een band om persoonlijk
letsel of schade aan het voertuig te voorko-
men:
•Parkeer de auto op een stevige en vlakke
ondergrond zo ver van de rijbaan als mo-
gelijk voordat u het voertuig opkrikt.
•Schakel de alarmknipperlichten in.
•Blokkeer het wiel dat zich schuin tegenover
het te vervangen wiel bevindt.
•Trek de handrem stevig aan en zet de
automatische transmissie in PARK (parke-
ren), of zet de handgeschakelde versnel-
lingsbak in REVERSE (achteruit).
•De motor nooit starten of laten draaien als
de auto is opgekrikt.
(Vervolgd)
Bergruimte reservewiel en krik
205