Controlelampje Wat het betekent
CONTROLELAMPJE TEMPERATUUR MOTORKOELVLOEISTOF
Als de sleutel in het contact zit, gaat dit lampje blauw branden.
Als het rood wordt, moet de auto worden stilgezet en de motor één of twee minuten stationair draaien.
De temperatuur zou moeten dalen en het lampje zou weer blauw moeten worden. Zet anders de motor af. Laat de
koelvloeistof afkoelen voordat u de temperatuur controleert.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
START&STOP-SYSTEEM INSCHAKELEN
Raadpleeg het hoofdstuk "Start&Stop-systeem".
StartStop STORING / DEACTIVERING
Raadpleeg het hoofdstuk "Start&Stop-systeem".
CRUISE-CONTROL/SPEED LIMITER
Raadpleeg de paragrafen "Cruise-control" (Snelheidsregelaar) en "Speed Limiter".
STORING TPMS-SYSTEEM/LAGE BANDENSPANNING
Zie paragraaf “TPMS – TYRE PRESSURE MONITORING SYSTEM” in het hoofdstuk “Veiligheid”
GRIPREGELING
Zie paragraaf “TPMS – Actieve veiligheidssystemen” in het hoofdstuk “Veiligheid”.
84
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
BOORDCOMPUTER: reisparameters
Selectievoorbeelden Betekenis van de geselecteerde gegevens
101778 km 112,4 km Totale en gedeeltelijke kilometerteller.
BRANDSTOF
8L
Reisparameters:
Verbruikte brandstof.
Brandstof verbruikt sinds laatste reset.
GEMIDDELD
BRANDSTOFVERBRUIK
5,8 l/100
Gemiddeld brandstofverbruiksinds laatste reset.
De waarde die wordt weergegeven nadat ten minste 400 meter is gereden vanaf de laatste reset.
HUIDIG
7,4 l/100
Huidig verbruik
De waarde die wordt weergegeven nadat een snelheid van 30 km/h is bereikt.
BEREIK
541 km
Geschatte autonomie met resterende brandstof.
De waarde die wordt weergegeven nadat ten minste 400 meter is gereden.
AFSTAND
522 km
Gereden afstandsinds laatste reset.
GEMIDDELDE SNELHEID
89,4 km/h
Gemiddelde snelheidsinds laatste reset.
De waarde die wordt weergegeven nadat ten minste 400 meter is gereden.
INGESTELDE
BANDENSPANNING
< LANG INDRUKKEN >Bandenspanning reïnitialiseren.
Zie paragraaf “TPMS – TYRE PRESSURE MONITORING SYSTEM” in het hoofdstuk “Veiligheid”
90
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
VEILIGHEID
Dit hoofdstuk is heel belangrijk: het
bevat de beschrijving van alle
veiligheidssystemen van het voertuig en
het levert aanwijzingen die voor een
correct gebruik ervan nodig zijn.VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR
INZITTENDEN...............95
VEILIGHEIDSGORDELS.........95
GORDELSPANNERS...........99
FRONTAIRBAGS.............99
ZIJAIRBAGS...............103
VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR
KINDEREN................104
ACTIEVE VEILIGHEIDS-
SYSTEMEN................133
TPMS – Tyre Pressure Monitoring
System..................136
94
VEILIGHEID
133)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
134)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
135)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
136)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
137)Deze functies vormen een extra
bijdrage aan de veiligheid onder kritieke
rijomstandigheden, waardoor de
bestuurder het gedrag van het voertuig kan
aanpassen aan het traject dat is uitgezet
door de bestuurder. Deze functies kunnen
echter de bestuurder niet vervangen en
hierdoor mag de bestuurder ook de
rijlimieten niet negeren waardoor hij wordt
aangespoord harder te rijden. Ze ontheffen
de bestuurder daarom niet van normaal
rijgedrag en verantwoordelijkheid tijdens
het rijden (de bestuurder moet altijd goed
opletten op onverwachte situaties die zich
tijdens het rijden zouden kunnen
voordoen).138)De assistentie tijdens het
heuvelopwaarts wegrijden kan niet volledig
voorkomen dat het voertuig achteruit rolt
(steile hellingen, enz.). De bestuurder kan
echter het rempedaal gebruiken om te
voorkomen dat het voertuig naar voren of
naar achteren rolt. Assistentie tijdens het
heuvelopwaarts wegrijden kan niet voor
langdurige stilstand worden gebruikt:
gebruik het rempedaal. Deze functie is niet
ontworpen om het voertuig permanent stil
te houden. Gebruik, indien nodig, het
rempedaal om het voertuig te stoppen. De
bestuurder moet vooral opletten op gladde
ondergronden, bij weinig grip en/of als
heuvelopwaarts wordt gereden. Gevaar
voor ernstige letsel.
BELANGRIJK
22)Als de banden moeten worden
vervangen, mogen alleen banden van
hetzelfde merk, maat, type en structuur op
het voertuig worden aangebracht. Ze
moeten identiek zijn aan de originele
banden of overeenkomen met de banden
aanbevolen door het Fiat Servicenetwerk.
TPMS – Tyre
Pressure
Monitoring System
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Waarschuwing bij een afname in
bandenspanning
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor afnemen in bandenspanning in
een of meerdere banden.
Werkingsprincipe
Ieder wiel (behalve het reservewiel) heeft
een geïntegreerde sensor in het ventiel
dat de bandenspanning tijdens het
rijden met regelmatige intervallen meet.
Controlelampje 1 fig. 202 blijft aan om
de bestuurder te waarschuwen voor
een afname in de bandenspanning
(zachte band, lekke band, enz.).
202T36504-4
136
VEILIGHEID
De bandenspanning moet met
koude banden worden
gecontroleerd(zie het etiket aan de
kolom van het bestuurdersportier). Als
de bandenspanning niet metkoude
banden kan worden gecontroleerd,
verhoog dan de spanning 0,2-0,3 bar
(3 PSI).
Laat een hete band nooit leeglopen.
Voertuig met TPMS
In geval van een lekke band (lekkage,
onvoldoende lucht, enz.) gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden. Zie
paragraaf “TPMS – TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM”.
Reservewiel
Als het voertuig over een reserveband
beschikt, bevat deze geen sensor. Als
de band op het voertuig is gemonteerd,
knippert controlelampje 1 fig. 202 een
paar seconden voordat het samen met
lampje
aanblijft, terwijl een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
Spuitbus voor de reparatie van
banden en opblaaskit
Gebruik conform de specificaties van
het ventiel alleen apparatuur
goedgekeurd door het Fiat
Servicenetwerk. Raadpleeg de
paragraaf "Bandenkit" in het hoofdstuk
"Noodgevallen".BELANGRIJK Deze functie biedt de
bestuurder extra ondersteuning, maar
kan de bestuurder niet vervangen. U
wordt hierdoor niet vrijgesteld van de
gebruikelijke rijveiligheid of de
verantwoordelijkheid in geval van een
ongeval. Controleer de
bandenspanning, inclusief die van de
reserveband, één keer per maand.
BELANGRIJK Voor de veiligheid van de
bestuurder en alle andere inzittenden
moet u stoppen zodra de
verkeersomstandigheden dit toestaan
wanneer hetSTOP
waarschuwingslampje aan gaat.
138
VEILIGHEID
Wanneer het profielpatroon is versleten
tot de hoogte van de
waarschuwingsverhogingen, worden
deze zichtbaar 2 fig. 272: uw banden
moeten worden vervangen, want de
profieldiepte is ongeveer 1,6 mm en dat
betekent weinig grip op gladde wegen.
Een overbelast voertuig, te lang op
snelwegen rijden, zelfs bij warm weer,
of op hobbelig terrein rijden dragen bij
aan een snellere slijtage van de banden.
BANDENSPANNING
Houd de banden (inclusief de
reserveband) op de juiste spanning;
controleer de bandenspanning ten
minste één keer per jaar en vóór een
lange reis (zie het etiket op de kolom
van het bestuurdersportier). De
spanning moet met koude banden
gecontroleerd worden: bereken niet de
hogere spanning die behaald kunnen
worden tijdens warme maanden of na
hard rijden. Als de bandenspanning niet
met koude banden kan worden
gecontroleerd, verhoog dan de
spanning 0,2 tot 0,3 bar (of 3 PSI).
Laat een hete band nooit leeglopen.
Voertuigen uitgerust met TPMS:in
geval van te zwakke inflatie of een gat,
gaat het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden. Zie
paragraaf “TPMS – Tyre Pressure
Monitoring System” in het hoofdstuk
“Veiligheid”.Etiket A fig. 274
Open het portier aan bestuurderszijde
fig. 275 om het te lezen.B: spanning voorbanden als niet over
een snelweg wordt gereden of met
minder dan vier inzittenden.
C: spanning achterbanden als niet
over een snelweg wordt gereden of met
minder dan vier inzittenden.
D: spanning voorbanden als over
een snelweg wordt gereden of met een
aanmerkelijke belasting.
E: spanning achterbanden als over
een snelweg wordt gereden of met een
aanmerkelijke belasting.
BELANGRIJK Voor auto's met een
volledige belasting (max. toelaatbare
belasting) en een trekhaak is de max.
snelheid beperkt tot 100 km/h en moet
de bandenspanning met 0,2 bar
worden verhoogd. Zie de paragraaf
“Gewichten” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.Gevaar van
klapbanden.
RESERVEBAND
Raadpleeg de paragraaf "Een band
vervangen" in het hoofdstuk
"Noodgevallen".
TIPS VOOR HET
OMWISSELEN VAN DE
BANDEN
We raden u aan dergelijke handelingen
niet uit te voeren.
GEBRUIK IN DE WINTER
55) 56) 57) 58)
Kettingen
Uit veiligheidsoverwegingen mogen
sneeuwkettingen niet op de achteras
worden aangebracht.
274T36619
275T36615
184
ONDERHOUD EN ZORG
Centrale portiervergrendeling/-
ontgrendeling voor opengaande
delen...................24
Handmatige
portiervergrendeling/
-ontgrendeling.............25
Openslaande achterportieren....22
Voorportieren..............21
Zijschuifportier.............21
Prestaties.................223
Radiozendapparatuur en mobiele
telefoons..................5
Regeleenheid van de zekeringen in
het interieur..............158
Remsysteem...............195
Ruitbediening................60
Ruitenwisser / Achterruitwisser.....41
Ruitenwisser / achterruitwissers
Voorruitwissers / -sproeiers.....41
Slepen van het voertuig........169
Sleutels...................13Elektronische Sleutel.........16
Sleutel met afstandsbediening . . .13
Speed limiter................73
Start&Stop-systeem...........33
Starten met hulpaccu..........166
Starten van de motor..........140
Startsysteem................46
Stoelen....................29
Voorstoelen...............29
Sturen...................197
Stuurwiel / Stuurbekrachtiging.....33
Stuurwiel/Stuurbekrachtiging
Het stuurwiel in de gewenste
stand zetten..............33
Stuurbekrachtiging..........33
Symbolen...................4
Tanken...................43
Tips voor het rijden...........147
TPMS – Tyre Pressure Monitoring
System.................136Traction Plus...............135
Transmissie................196
TSA (Trailer Stability Assist):......134
Veiligheidsgordels............95
Veiligheidssystemen voor
inzittenden................95
Veiligheidssystemen voor kinderen. .104
Verbruik..................225
Verificatie van de peilen.........178
Verwarming en ventilatie.........48
Vloeistoffen en smeermiddelen. . . .221
Voorste hoofdsteun............28
Wielen en banden...........183
Wisserbladen...............186
Zekeringen in het interieur......156
Zijairbags.................103
Gordijnairbag.............103
ALFABETISCH REGISTER
FCA Italy S.p.A. - MOPAR - Technical Services - Service Engineering
Largo Senatore G. Agnelli, 3 - 10040 Volvera - Torino (Italia)
603.9 L - 2017 - Druknummer
Editie
1.417N 05/ 1