Reïnitialisatie van de
referentiewaarde van de
bandenspanning
Deze handeling moet worden verricht:
als de referentiespanning van de
banden moet worden aangepast aan
de gebruiksomstandigheden (leeg,
beladen, rijden over de snelweg, enz.);
na het wisselen van de banden (wat
echter wordt afgeraden);
na vervanging van een band.
Deze handeling moet altijd voor alle
banden worden verricht nadat de
banden koud zijn opgepompt.
De bandenspanning moet altijd
overeenkomen met het huidige gebruik
van het voertuig (leeg, beladen, rijden
over de snelweg, enz.).
Reïnitialisatieprocedure
Met de motor draaiend en het voertuig
stilstaand.
druk kort op knop 3 of 4 fig. 203 om
de functie "BANDENSPANNING SET <
KNOP LANG INDRUKKEN >" op
display 2 te selecteren;
houd de knop 3 of 4 (ongeveer
3 seconden) ingedrukt om de
initialisatie te starten. De speciale
berichten geven aan dat het verzoek
om de referentiewaarden van de
bandenspanning te herstellen wordt
verwerkt.
Een paar minuten rijden is vereist om de
initialisatie te voltooien.OPMERKING De referentiewaarde van
de bandenspanning kan niet minder zijn
dan de aanbevolen waarde die is
aangegeven op de kolom van het
bestuurdersportier.
Scherm
Het display 2 fig. 203 op het
instrumentenpaneel duidt problemen
met de bandenspanning aan (zachte
band, lekke band, enz.).
Controlelampje 1 fig. 202 blijft
permanent aan en er wordt een
bijbehorend bericht weergegeven. Dit
duidt aan dat ten minste één band
zacht is.
Controleer en pas, indien nodig, de
bandenspanning van de vier banden
aan als de banden koud zijn.
Het waarschuwingslampje gaat na een
paar minuten rijden uit.BELANGRIJK Onverwachte afnamen in
bandenspanning (klapband, enz.)
worden mogelijk niet door het systeem
gedetecteerd.
Het waarschuwingslampje knippert
samen met een speciaal bericht op het
display en een geluidssignaal (waar
aanwezig).
Dit bericht gaat gepaard met het
waarschuwingslampjeSTOP.
Dit betekent dat ten minste een van de
banden lek is of heel zacht is. Vervang
de band of neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als de band lek is.
Pomp de band weer op als deze zacht
is.
Controlelampje 1 fig. 202 knippert een
paar seconden voordat het permanent
aanblijft en een bijbehorend bericht
wordt weergegeven.
Dit bericht gaat gepaard met het lampje
.
Ze geven aan dat een van de banden
geen sensor heeft (bijv. de
reserveband). Neem in alle overige
gevallen contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Nieuwe voorschriften omtrent
bandenspanning
203T36518-2
137
De bandenspanning moet met
koude banden worden
gecontroleerd(zie het etiket aan de
kolom van het bestuurdersportier). Als
de bandenspanning niet metkoude
banden kan worden gecontroleerd,
verhoog dan de spanning 0,2-0,3 bar
(3 PSI).
Laat een hete band nooit leeglopen.
Voertuig met TPMS
In geval van een lekke band (lekkage,
onvoldoende lucht, enz.) gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden. Zie
paragraaf “TPMS – TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM”.
Reservewiel
Als het voertuig over een reserveband
beschikt, bevat deze geen sensor. Als
de band op het voertuig is gemonteerd,
knippert controlelampje 1 fig. 202 een
paar seconden voordat het samen met
lampje
aanblijft, terwijl een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
Spuitbus voor de reparatie van
banden en opblaaskit
Gebruik conform de specificaties van
het ventiel alleen apparatuur
goedgekeurd door het Fiat
Servicenetwerk. Raadpleeg de
paragraaf "Bandenkit" in het hoofdstuk
"Noodgevallen".BELANGRIJK Deze functie biedt de
bestuurder extra ondersteuning, maar
kan de bestuurder niet vervangen. U
wordt hierdoor niet vrijgesteld van de
gebruikelijke rijveiligheid of de
verantwoordelijkheid in geval van een
ongeval. Controleer de
bandenspanning, inclusief die van de
reserveband, één keer per maand.
BELANGRIJK Voor de veiligheid van de
bestuurder en alle andere inzittenden
moet u stoppen zodra de
verkeersomstandigheden dit toestaan
wanneer hetSTOP
waarschuwingslampje aan gaat.
138
VEILIGHEID
DE AUTO PARKEREN
146) 147)
26) 27) 28)
Ga als volgt te werk bij het parkeren en
het verlaten van het voertuig:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, blokkeer de wielen
dan met wiggen of stenen.
BELANGRIJK Laat de autoNOOIT
achter met de versnelling in de
vrijstand.
HANDREM
Om de handrem in te schakelen, de
hendel omhoog trekken en controleren
of het voertuig goed stilstaat. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Om de handrem los te laten, de hendel
iets omhoog trekken, druk dan op knop
2 fig. 208en begeleid de hendel omlaag
naar zijn ruststand. Het indicatielampje
schakelt uit.
BELANGRIJK
146)Laat nooit kinderen zonder toezicht in
het voertuig achter. Verwijder bovendien
altijd de contactsleutel als het voertuig
wordt verlaten en neem deze mee.
147)Bij auto's met een armsteun voor,
moet deze armsteun worden opgetild om
te voorkomen dat deze de werking van de
hendel in de weg zit.
BELANGRIJK
26)Afhankelijk van de helling en/of
belasting kan het nodig zijn de rem nog
twee klikken aan te trekken.
27)Controleer of tijdens het rijden de
handrem volledig omlaag zit en is
uitgeschakeld (het rode lampje is uit): de
handrem zou oververhit of beschadigd
kunnen raken.28)Na een botsing met een stoeprand, een
hoge opstap, of andere soorten
stadsobstakels, moet u uw voertuig laten
controleren door het Fiat Servicenetwerk
om risico’s op ongelukken te voorkomen:
het kan een beschadigde as-schacht,
stuurwiel of ander onderdeel zijn.
208T36534
143
SNELHEIDS-
BEGRENZER
152)
De snelheid van het voertuig kan
permanent beperkt worden afhankelijk
van de versie van het voertuig en de
plaatselijke regelgeving.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de snelheidslimiet
te wijzigen of de functie te
activeren/deactiveren.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is
deze functie voor specifieke markten te
deactiveren.
Etiket 1 fig. 215 op het dashboard
herinnert u aan de snelheidslimiet.OPMERKING Als het voertuig uitgerust
is met de Snelheidsbegrenzer gaat u bij
het hard intrappen of helemaal
intrappen van het gaspedaal (voorbij het
“resistentiepunt”) voorbij de
snelheidslimiet (zie de paragraaf
“Snelheidsbegrenzer”).
BELANGRIJK In bepaalde situaties
(bijvoorbeeld een steile helling) kan de
snelheidsbegrenzer een klein beetje
overschreden worden, omdat het
apparaat niet op het remsysteem
inbreekt.
BELANGRIJK
152)Deze functie is geen vervanging van
de bestuurder. De functie geeft ook niet het
recht om de snelheidslimieten te
overschrijden en sneller te rijden dan
toegestaan. De functie ontheft de
bestuurder geenszins van normaal veilig
rijgedrag noch van enige
verantwoordelijkheid.
MINIMUMSNELHEID
Druk op bediening 1 fig. 216 en de
functie wordt na een paar seconden
geactiveerd.
Minimumsnelheid wijzigen
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk om
de instelling te verhogen of verlagen.
Functie onderbreken
De functie wordt onderbroken,
wanneer:
het koppelings- en/of gaspedaal
wordt gebruikt;
de voertuigsnelheid hoger is dan
0 km/h;
gaat het hetSTOP
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden;
Het waarschwuingslampjeop
het instrumentenpaneel gaat branden;
Het waarschwuingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden.
215T36705
216T36559
146
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen dat
in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of
internationale universele
telefoonnummer bellen om het
dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt te
vinden.ALARMLICHTEN............151
LAMP BINNENVERLICHTING
VERVANGEN...............151
LAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN...............153
ZEKERINGEN IN HET INTERIEUR .156
IN GEVAL VAN EEN LEKKE BAND .161
EEN WIEL VERVANGEN........161
BANDENOPBLAASKIT.........164
STARTEN MET HULPACCU.....166
ACCU OPLADEN............168
SLEPEN VAN HET VOERTUIG. . . .169
150
NOODGEVALLEN
LAMP
BUITENVERLICHTING
VERVANGEN
157) 158) 159) 160) 161)
29)
Dagrijlichten
Draai de lamphouder A fig. 230 een
kwartslag, draai linksom en trek hem
uit.
Typen lampen: W21W/5W.
Vervang de lamp en breng de houder
weer op zijn plaats aan.
Grootlicht en dimlicht
Draai de afscherming B fig. 230 een
kwartslag linksom.
Sluit connector 2 fig. 231 af.
Haak de veer 1 fig. 231 los en verwijder
de lamp.
Type lamp: H4.Raak het glas van de lamp niet aan.
Houd de lamp bij de uiteinden vast.
Vervang de lamp, haak de veer terug en
sluit de connector weer aan, en plaats
ook de afscherming B fig. 230 terug.
Richtingaanwijzer
Draai de lamphouder C fig. 232 een
kwartslag linksom en trek hem uit.BELANGRIJK Koop, afhankelijk van de
plaatselijke wetgeving of uit voorzorg,
een nooddoos met een serie lampen en
zekeringen bij een Fiat Servicepunt.
Typen lampen: PY21W (oranje lamp).
Mistvoorlichten
De lampen 3 fig. 233 vervangen:
Ga onder het voertuig door om bij de
lamphouder te komen;
haak de klep los;
draai de lamphouder een kwartslag.
Typen lampen: H16LL.
Type lampen voor voertuigen met
bochtlampen: H11LL.
230T36663
231T36664
232T36665
233T36667
153
Richtingaanwijzers zijkant
Laat de lens los (indicatie) 5
fig. 234 (met gebruik van de
schroevendraaier, dek de top met een
doek af, zodat het de lak niet
beschadigt).
Draai de lamphouder 4 fig. 234 een
kwartslag linksom en trek de lamp uit.
Typen lampen: W5W of, afhankelijk van
het voertuig, WY5 W.
Extra lampen
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk, als u het voertuig wilt
uitrusten met "mistlampen" of
"grootlicht".Achterlichtunit Type A
Draai de schroeven 1 fig. 235 los.
Draai de unit A fig. 235 een klein stukje
en maak hem los om lamphouder 2
fig. 236 te bereiken.
Haak de lamphouder los door hem een
kwartslag linksom te draaien.
Haak de lampen los door er zachtjes
tegen te drukken en ze tegelijkertijd een
kwartslag linksom te draaien.
Richtingaanwijzers 3 fig. 237:
bajonetlamp PY 21W.
Parkeer- en remlichten 4 fig. 237:
bajonetlamp P 21/5W.
Achterlichtunit Type B
Draai de schroeven 5 fig. 238 los.
Ontkoppel de lichtunit B fig. 238.
Draai de lamphouder 6 of 7 fig. 239 en
maak hem los.
234T36674
235T36675
236T36676
237T36677
238T36679
154
NOODGEVALLEN
Verwijder de afdekking om bij de lamp
te kunnen komen.
Typen lampen: W5W.
BELANGRIJK
157)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
158)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
159)Vervang lampen alleen wanneer de
motor uit is. Controleer ook of de motor
koud is, RISICO OP BRANDWONDEN!
160)Tijdens werkzaamheden onder de
motorkap zou de magneetklep op ieder
willekeurig moment automatisch kunnen
starten. Gevaar voor letsel.
161)De lampen staan onder druk en
kunnen ontploffen tijdens vervanging.
Gevaar voor letsel.
BELANGRIJK
29)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de lamp per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem
vervolgens drogen.
ZEKERINGEN IN HET
INTERIEUR
Zekeringen in dashboardkastje A
Controleer de toestand van de
zekeringen als de elektrische systemen
niet werken. Maak het dashboardkastje
A fig. 246 open.
162) 163) 164) 165) 166)
30) 31)
BELANGRIJK Koop, afhankelijk van de
plaatselijke wetgeving of uit voorzorg,
een nooddoos met een serie lampen en
zekeringen bij een Fiat Servicepunt.
Tang voor het verwijderen van
zekeringen
Gebruik de tang 1 fig. 247, achter klep
A, om de zekeringen uit te trekken.
Schuif de zekering opzij om deze uit de
tang te verwijderen. We raden u aan de
vrije posities voor zekeringen niet te
gebruiken.
245T38814
246T36573
156
NOODGEVALLEN