OPMERKING Zorg ervoor dat de
bekerhouder op de plank gesloten is,
voordat u de rugleuning van de
middenstoel neerklapt.
Opbergvak
Trek voor het openen van het
dashboardkastje 25 fig. 127 aan hendel
22 fig. 126.
Riem 26 fig. 127 kan aan de binnenkant
een voorwerp op zijn plaats houden.
Als opbergvak 25 fig. 127 is gesloten,
kunt u met kanaal 27 een laadkabel van
een apparaat op een stopcontact
aansluiten.Plank
Druk op handgreep 30 om het
dashboardkastje 23 fig. 128 te openen.
Introduceer uiteinde 31 fig. 128 van de
plank waar in 28 of 29 naar wordt
verwezen, om de plank te installeren.
Ontgrendel de vergrendelinrichting 32
fig. 129 en druk op hendel 33
fig. 129 om de plank open te klappen.OPMERKING Zorg ervoor dat de plank
weer correct wordt teruggeplaatst en
verwijder alle voorwerpen uit de
bekerhouder, voordat de rugleuning van
de middenstoel weer omhoog wordt
geklapt. Controleer of de rugleuning van
de middenstoel goed op zijn plaats
vastzit.
HANDGREEP
Handgreep 34 fig. 130 is om vast te
grijpen tijdens het rijden.
BELANGRIJK Gebruik de handgreep
niet tijdens het in- of uitstappen.
126T38820127T36580
128T36650
129T38812
66
KENNIS VAN HET VOERTUIG
GORDELSPANNERS
100)
Wanneer de gordelspanners in werking
treden, zorgen ze ervoor dat de
veiligheidsgordel stevig om het lichaam
van de inzittenden blijft zitten, om op
die manier de effectiviteit van de gordel
te vergroten.
Wanneer de startschakelaar aan is en
zich een krachtige frontale botsing
voordoet, kan het systeem, afhankelijk
van de ernst van het ongeval, de
gordelspanner 1 fig. 176van de
veiligheidsgordel activeren, zodat de
gordel direct wordt teruggetrokken.
KRACHTBEGRENZERS
Afhankelijk van hoe hard de botsing
was, activeert dit mechanisme om de
werking van de veiligheidsgordel tegen
het lichaam tot een houdbaar niveau te
beperken.
BELANGRIJK
100)Controleer na ieder ongeval de
veiligheidsinrichtingen. Werkzaamheden
aan het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, elektronische modules, bedrading)
of hergebruik op een ander voertuig, ook al
is het identiek, zijn ten strengste verboden.
Om ongewenste inschakeling, en eventuele
daaruit voortvloeidende schade, te
voorkomen, mag alleen deskundig
personeel van het Fiat Servicenetwerk
werkzaamheden aan de gordelspanners en
airbags verrichten. De controle van de
elektrische kenmerken van de actuator
mag alleen worden verricht door personeel
dat daar specifiek voor is opgeleid en met
gebruik van de juiste gereedschappen.
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk voor de
verwijdering van de gasgenerator van de
gordelspanners en de airbags, als het
voertuig wordt gesloopt.
FRONTAIRBAGS
AIRBAGS AAN
BESTUURDERSZIJDE EN
PASSAGIERSZIJDE
101) 102)
Deze zijn ten opzichte van de
bestuurdersstoel en de voorste
passagiersstoel geïnstalleerd. Het
“airbag”-symbool op het stuurwiel en
dashboardkastje (airbaggebied A
fig. 177 ) zijn herinneringen aan de
aanwezigheid van de inrichting.
Ieder airbagsysteem bestaat uit:
een opblaasbaar kussen en een
bijbehorende gasgenerator die aan
bestuurderszijde in het stuurwiel en aan
passagierszijde in het dashboard zijn
geïnstalleerd;
een elektronische regelmodule die
de elektrische ontstekingsinrichting van
de gasgenerator aanstuurt;
176T31857
177T36503
99
een enkel controlelampjeop het
instrumentenpaneel.
Werking
Het systeem werkt pas nadat de
startschakelaar is aangezet.
In geval van eenfrontalebotsing,
worden de airbags opgeblazen,
waardoor de impact van het hoofd en
de borst van de bestuurder tegen het
stuurwiel en van de passagier tegen het
dashboard wordt beperkt; ze lopen
direct na de botsing weer leeg, zodat
ze niet in de weg zitten bij het verlaten
van het voertuig fig. 178.
Onregelmatige werking
Het controlelampje 4 fig. 179 gaat aan,
wanneer de startinrichting wordt
geïntroduceerd en gaat na een paar
seconden weer uit. Als het lampje niet
aangaat wanneer de startinrichting
wordt geïntroduceerd of als het aangaat
wanneer de motor draait, duidt dit op
een systeemstoring.Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk. Iedere
vertraging in het opblazen kan de
effectiviteit in het geding brengen.
Alle onderstaande waarschuwingen
zijn bedoeld om te voorkomen dat
het opblazen van de airbag wordt
verhinderd en om ernstig letsel
door rondvliegende voorwerpen als
de airbags worden opgeblazen te
voorkomen.
Waarschuwingen betreffende de
bestuurdersairbag
103) 104) 105)
Waarschuwingen betreffende de
passagiersairbag
106) 107) 108) 109) 110)
FRONTAIRBAG
PASSAGIERSZIJDE EN
KINDERZITJE
Uitschakeling van de frontairbag
aan passagierszijde (voor
voertuigen waarop dat mogelijk is)
111) 112)
U moet de passagiersairbag altijd
uitschakelen alvorens een kinderzitje op
de voorste passagiersstoel te
monteren.
De airbags uitschakelen: zet het
voertuig stil, schakel het contact uit, en
druk en draai knop 1 fig. 180 naar de
stand OFF.
Zet het contact aan en controleer of het
controlelampje
op het
informatiepaneel 2 fig. 181 aan is en,
afhankelijk van de versie van het
voertuig, of het bijbehorende bericht
wordt weergegeven.
178T31857-1
179T36504
180T36502
100
VEILIGHEID
Het lampje blijft permanent branden om
te bevestigen dat een kinderzitje kan
worden geïnstalleerd op de
passagiersstoel.
De afdruk op het dashboard en
etiketten A fig. 182 en fig. 183 aan
beiden zijden van de zonneklep aan
passagierszijde 3 fig. 182 herinneren u
aan deze instructies.Inschakeling frontairbag
passagierszijde
Wanneer het kinderzitje niet meer wordt
gebruikt, moet de airbag weer worden
ingeschakeld om ervoor te zorgen dat
de voorpassagier wordt beschermd in
geval van een ongeval.
De airbags weer inschakelen: zet
het voertuig stil, schakel het contact uit,
en druk en draai stop 1 fig. 184 naar de
stand ON. Schakel de schakelaar in en
controleer of het controlelampje
uit is
en of het lampjeop het
informatiepaneel 2 fig. 185, iedere keer
als u de motor start, ongeveer 1 minuut
gaat branden.De veiligheidsinrichtingen die gepaard
gaan met de veiligheidsgordel van de
voorpassagier, moeten ingeschakeld
zijn.
Werkingsfouten
Als het in-/uitschakelsysteem van de
frontairbags aan passagierszijde niet
werkt, kan geen kinderzitje tegen de
rijrichting in worden gemonteerd.
Tevens raden we af passagiers op die
plaats te vervoeren.
181T36500
182T36505
183T35770184T36501
185T36500
101
Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
101)Het airbagsysteem werkt volgens een
pyrotechnisch principe, wat wil zeggen dat
bij de inschakeling warmte wordt
gegenereerd, rook vrijkomt (wat niet duidt
op vuur) en een ontploffingsgeluid wordt
gegenereerd. Door het opblazen van de
airbag, wat direct plaats zou moeten
hebben, kunnen huidirritaties en andere
problemen ontstaan.
102)Bevestig geen voorwerpen (buttons,
logo's, horloges, telefoonhouders, enz.)
aan het stuurwiel.
103)Het stuurwiel mag op generlei wijze
worden afgedekt.
104)Het stuurwiel mag niet gedemonteerd
worden (behalve door een deskundig
monteur van het Fiat Servicenetwerk).
105)Rijd niet te dicht op het stuurwiel:
gebruik een rijhouding waarbij uw armen
licht gebogen zijn. Op die manier heeft de
airbag voldoende ruimte om correct te
worden opgeblazen.
106)Lijm niets (buttons, logo's, horloges,
telefoonhouders, enz.) op het dashboard in
de buurt van de airbag.
107)Plaats niets (dieren, paraplu's,
wandelstokken, dozen, enz.) tussen het
dashboard en de passagier.
108)Leg uw voeten niet op het dashboard
of op de stoel: dergelijke houdingen
zouden tot ernstig letsel kunnen leiden.
Houd in het algemeen alle lichaamsdelen
(knieen, handen, hoofd, etc.) weg van het
dashboard.109)De passagiersairbag beschermt alleen
passagiers in de voorste zijstoel;
passagiers in de middelste voorstoel
worden alleen beschermd door de
veiligheidsgordel We raden u aan de
normale veiligheidsvoorschriften na te leven
(draag altijd uw veiligheidsgordel).
Ongevallen kunnen ernstig letsel
veroorzaken.
110)De passagiersairbag moet worden
geactiveerd/gedeactiveerd wanneer het
voertuig stilstaat. Indien deze
gedeactiveerd wordt terwijl u rijdt, gaan de
enwaarschuwingslampjes aan.
Om deze lampjes uit te schakelen, moet
het voertuig worden stilgezet en de
passagiersairbag eerst uit en dan weer in
worden geschakeld.
111)Wanneer het kinderzitje niet meer
wordt gebruikt, moeten de aan de
veiligheidsgordel gerelateerde
veiligheidsinrichtingen weer worden
ingeschakeld om ervoor te zorgen dat de
voorpassagier wordt beschermd in geval
van een ongeval. Het installeren van een
kinderzitje achterstevoren op de voorste
passagiersstoel is verboden totdat de extra
veiligheidsapparatuur van de voorste
veiligheidsgordel gedeactiveerd is (zie
paragraaf “airbag passagierszijde en
kinderzitjes - hoe de airbags te
deactiveren” in het hoofdstuk “Ken uw
voertuig”).112)Installeer in verband met de
incompatibiliteit van het opblazen van de
frontairbag aan passagierszijde en de
plaatsing van een kinderzitje in de
rijrichting, NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel met een
INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG. Het
KIND kan anders het risico van
OVERLIJDEN of ERNSTIG LETSEL lopen.
102
VEILIGHEID
Stoelverhoger
Een kind kan vanaf 15 kg of 4-jarige
leeftijd op een stoelverhoger vervoerd
worden waarbij de veiligheidsgordel
goed op het lichaam aansluit fig. 188.
De stoelverhoger moet geleiders
hebben die de veiligheidsgordel over
zijn/haar dijen plaatst en niet over de
buik.
De in hoogte verstelbare rugleuning en
gordelgeleider worden aanbevolen om
de veiligheidsgordel over het midden
van de schouder te plaatsen. De gordel
mag nooit op de nek of arm rusten.
Kies een omsluitend kinderzitje voor
een betere zijbescherming.
EEN KINDERZITJE INSTALLEREN
Niet alle kinderzitjes kunnen worden
gemonteerd. In de schema's op de
volgende pagina's wordt de
bevestigingsplaats van het kinderzitje
weergegeven.Voordat u een kinderzitje gebruikt, moet
u zeker weten dat deze kan worden
geplaatst.
Op de voorstoel
Kinderen vervoeren op de voorste
passagiersstoel is landgebonden.
Controleer met de huidige wetten en
volg de aanwijzingen in het volgende
schema op.
Voordat een kinderzitje op deze stoel
wordt gemonteerd (indien toegestaan):
verlaag de veiligheidsgordel
helemaal;
beweeg de zitting helemaal naar
achteren;
kantel de rugleuning enigszins
(ongeveer 25°);
zet de stoel zo hoog mogelijk, in
voertuigen waar dat mogelijk is.
Zet de hoofdsteun zo hoog mogelijk,
zodat deze het kinderzitje niet in de
weg zit (zie paragraaf “hoofdsteun voor”
in het hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”).
Nadat het kinderzitje is gemonteerd,
kan de stoel weer naar voren worden
geschoven (om achterin genoeg ruimte
te bieden voor andere passagiers of
kinderzitjes). Kinderzitjes die tegen de
rijrichting in zijn geplaatst, mogen het
dashboard of enige andere voorwerpen
voor de stoel niet raken.
Maak geen verdere verstellingen nadat
het kinderzitje is gemonteerd.Op de achterstoel aan de zijkant
De reiswieg wordt dwars in het voertuig
gemonteerd en beslaat ten minste twee
zitplaatsen. Plaats het hoofd van het
kind niet naast het portier. Zet de stoel
zo ver mogelijk naar voren om het
kinderzitje tegen de rijrichting in te
monteren en zet de stoel vervolgens zo
ver mogelijk naar achteren zonder het
kinderzitje te raken.
Zet de stoel voor het kinderzitje voor de
veiligheid van kinderen die in de
rijrichting zitten, niet verder naar
achteren dan tot het midden, kantel de
rugleuning niet buitensporig (25° ten
hoogste) en zet de stoel zo hoog
mogelijk.
Verwijder de hoofdsteun van de
achterbank waar het kinderzitje wordt
geplaatst (zie de paragraaf "Achterste
hoofdsteun" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig"). Dit
moet worden gedaan voordat het
kinderzitje wordt geplaatst.
Zorg dat het kinderzitje in de rijrichting
tegen de rugleuning van de stoel wordt
geplaatst.
Op de achterstoel in het midden
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
zich aan het kinderzitje aanpast. Wend
u tot het Fiat Servicenetwerk.
128)
188T31234
105
SNELHEIDS-
BEGRENZER
152)
De snelheid van het voertuig kan
permanent beperkt worden afhankelijk
van de versie van het voertuig en de
plaatselijke regelgeving.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de snelheidslimiet
te wijzigen of de functie te
activeren/deactiveren.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is
deze functie voor specifieke markten te
deactiveren.
Etiket 1 fig. 215 op het dashboard
herinnert u aan de snelheidslimiet.OPMERKING Als het voertuig uitgerust
is met de Snelheidsbegrenzer gaat u bij
het hard intrappen of helemaal
intrappen van het gaspedaal (voorbij het
“resistentiepunt”) voorbij de
snelheidslimiet (zie de paragraaf
“Snelheidsbegrenzer”).
BELANGRIJK In bepaalde situaties
(bijvoorbeeld een steile helling) kan de
snelheidsbegrenzer een klein beetje
overschreden worden, omdat het
apparaat niet op het remsysteem
inbreekt.
BELANGRIJK
152)Deze functie is geen vervanging van
de bestuurder. De functie geeft ook niet het
recht om de snelheidslimieten te
overschrijden en sneller te rijden dan
toegestaan. De functie ontheft de
bestuurder geenszins van normaal veilig
rijgedrag noch van enige
verantwoordelijkheid.
MINIMUMSNELHEID
Druk op bediening 1 fig. 216 en de
functie wordt na een paar seconden
geactiveerd.
Minimumsnelheid wijzigen
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk om
de instelling te verhogen of verlagen.
Functie onderbreken
De functie wordt onderbroken,
wanneer:
het koppelings- en/of gaspedaal
wordt gebruikt;
de voertuigsnelheid hoger is dan
0 km/h;
gaat het hetSTOP
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden;
Het waarschwuingslampjeop
het instrumentenpaneel gaat branden;
Het waarschwuingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden.
215T36705
216T36559
146
STARTEN EN RIJDEN
Dashboardkastverlichting
Verwijder de lens met een
schroevendraaier.
Trek de lamp 4 fig. 228 uit de houder.
Typen lampen: W5W
Vervang het lampje en herplaats
devastklemlens.Bagageruimteverlichting
Verwijder de lens met een
schroevendraaier.
Trek de lamp 5 fig. 229 uit de houder.
Typen lampen: W5W
Vervang het lampje en herplaats
devastklemlens.
BELANGRIJK
153)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
154)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
155)Vervang lampen alleen wanneer de
motor uit is. Controleer ook of de motor
koud is, om het risico op brandwonden te
voorkomen.156)De lampen staan onder druk en
kunnen ontploffen tijdens vervanging.
Gevaar voor letsel.
227T38811
228T36569
229T36568
152
NOODGEVALLEN