VULINHOUDEN
LPG
Maximale vulinhoud (inclusief reserve):
38,4 liter. Er is bij de waarde reeds
rekening gehouden met de 80%
vullimiet van de tank en de
resthoeveelheid die nodig is voor de
opvoering; deze afbeelding
vertegenwoordigt de maximaal
toelaatbare vulinhoud.Bovendien kan
deze waarde, in verschillende
tanksituaties, variëren, afhankelijk
van: verschillen tussen de
toevoerdrukken van de pompen,
pompen met verschillende
toevoer-/stopspecificaties, tank
niet in reservetoestand.
BELANGRIJK Om een inconsistente
weergave van de LPG-meter op het
instrumentenpaneel te voorkomen,
is het raadzaam om bij elke tankbeurt
minstens 10 liter te tanken.
BELANGRIJK
34)Let wel dat in sommige landen
(inclusief Italië) wettelijke beperkingen
gelden voor het parkeren/stallen van auto's
die rijden op gas dat dichter is dan
zuurstof; aardgas valt onder deze
categorie.35)Schakel niet om tussen de twee
werkingsmethodes tijdens het starten van
de motor.
36)Als er gaslucht wordt waargenomen,
schakel dan over van werking op LPG naar
werking op benzine en ga onmiddellijk
naar een Fiat Servicepunt om het voertuig
te laten controleren en eventuele
systeemstoringen uit te sluiten.
BELANGRIJK
16)De auto is uitgerust met een hiervoor
specifiek ontworpen gasvormig LPG
inspuitsysteem: daarom is het absoluut
verboden de configuratie van het systeem
of de componenten ervan te wijzigen.
Het gebruik van andere componenten of
materialen zou kunnen leiden tot een
slechte werking en verminderde veiligheid;
neem dus in geval van problemen altijd
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Wanneer het voertuig gesleept of opgekrikt
wordt, de aanwijzingen in het
instructieboek in paragraaf "Slepen van het
voertuig" opvolgen om beschadigingen
aan de onderdelen van het gassysteem te
voorkomen.
17)Het systeem werkt op temperaturen
tussen -20°C en 100°C.18)Bij gebruik van een lakoven moet de
aardgastank uit de auto verwijderd worden
en later weer worden gemonteerd bij het
Fiat Servicenetwerk. Alhoewel het
LPG-systeem talrijke
veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt
geadviseerd als volgt te werk te gaan als
de auto langere tijd niet gebruikt wordt
of als het voertuig verplaatst wordt in een
noodgeval na panne of een ongeval: draai
de bevestigingselementen van de
LPG-tank los en verwijder de tank. Draai de
LPG-kraan dicht door de ringmoer
rechtsom te draaien (zie "Passieve/actieve
veiligheid"). Zet het deksel terug en draai
de bevestigingen weer vast.
19)Gebruik uitsluitend LPG voor
motorvoertuigen.
20)Het strikt verboden is om additieven in
aardgas te gebruiken. Het wordt
geadviseerd zo nu en dan (minstens één
keer elke zes maanden), de LPG in de tank
volledig op te maken en bij de volgende
tankbeurt te controleren of de
maximuminhoud van 38,4 liter (inclusief
reserve) (met een tolerantie van 2 liter) niet
overschreden wordt. Als het niveau de
38,4 liter (inclusief reserve) overschrijdt,
neem dan onmiddellijk contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
21)Wanneer om omschakeling verzocht
wordt kan er een metaalachtig geluid
van de kleppen gehoord worden als deze
het circuit onder druk zetten. Bij de
omschakellogica zoals hierboven
beschreven, is een vertraging tussen het
tikkende geluid van de kleppen en het
uitgaan van het lampje op het
instrumentenpaneel volstrekt normaal.
42
KENNISMAKING MET DE AUTO
Lampje Wat het betekent
MISTACHTERLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
STORING ABS
Het lampje gaat branden om een systeemstoring aan te geven. In dat geval blijft het remsysteem normaal
werken, maar met uitsluiting van het ABS-systeem.
Rijd zeer voorzichtig wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
ACHTERRUITVERWARMING
Het lampje gaat branden wanneer de achterruitverwarming wordt ingeschakeld.
VOORRUITVERWARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden wanneer de voorruitverwarming wordt ingeschakeld.
57
ACTIEVE
VEILIGHEIDS
SYSTEMEN
In de auto zijn de volgende actieve
veiligheidssystemen aanwezig:
ABS (antiblokkeersysteem van de
wielen);
ESC-systeem (Electronic Stability
Control);
HH-systeem (Hill Holder);
ASR-systeem (AntiSlip Regulation);
DST-systeem (Dynamic Steering
Torque of stuurcorrectie);
ERM-systeem (Electronic Rollover
Mitigation).
ABS (Anti-lock Braking
System)
43) 44) 45) 46) 47) 48) 49)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek en ongeacht de
kracht van de remwerking, zodat de
auto ook tijdens paniekremmen onder
controle gehouden kan worden en
de remweg wordt geoptimaliseerd.Het ABS-systeem omvat ook de
volgende subsystemen: EBD (Electronic
Braking Force Distribution), MSR
(Motor Schleppmoment Regelung) en
HBA (Hydraulic Brake Assist).
BELANGRIJK Een inrijperiode van circa
500 km is vereist om het beste uit het
remsysteem te halen: vermijd tijdens
deze periode bruusk, herhaaldelijk
of langdurig remmen.
50) 51) 52)
Inwerkingtreding van het systeem
Een licht pulseren van het rempedaal en
geluid duiden op het ingrijpen van het
ABS: dit zijn volledig normale
verschijnselen.
ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
53) 54) 55) 56) 57) 58)
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van de auto
door de remkracht op de juiste wijze
naar de wielen te sturen. Ook het door
de motor geleverde koppel kan
verminderd worden om de controle
over de auto te behouden.Inwerkingtreding van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje
op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat
de stabiliteit en de grip van de auto
kritiek zijn.
Systeem inschakelen
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
GRAVITY CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een integraal onderdeel van het
ESC-systeem dat erop gericht is om de
auto tijdens de afdaling op een
constante snelheid te houden, door op
zelfstandige en gedifferentieerde wijze
op de remmen in te werken.
Op die manier biedt de “Gravity
Control”-functie assistentie als onder
gladde omstandigheden en/of op
ruig terrein op steile hellingen wordt
gereden.
Raadpleeg voor meer informatie over
de werking van het systeem de
paragraaf “Rijhulpsystemen” in dit
hoofdstuk.
74
VEILIGHEID
63)
Als dergelijke omstandigheden zich
voordoen, grijpt het systeem in op de
remmen en het motorvermogen om de
mogelijkheid dat de wielen van de
grond komen te beperken. Het is niet
mogelijk om de neiging tot over de kop
slaan te voorkomen wanneer dit te
wijten is aan redenen zoals met de
wielen aan één kant op steile hellingen
rijden, botsing tegen voorwerpen of
andere voertuigen.
BELANGRIJK
43)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld,
is een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
44)Een inrijperiode van circa 500 km is
nodig om het beste uit het remsysteem te
halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
45)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van
de banden op het wegdek is bereikt:
verlaag de snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
46)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.47)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
48)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
49)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
50)Het HBA-systeem kan de grip van de
banden op het wegdek niet boven de
limieten van de natuurkundige wetten laten
toenemen; rijd altijd voorzichtig,
overeenkomstig de toestand van het
wegdek.
51)Het HBA-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
52)Het HBA-systeem is een ondersteuning
voor de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt altijd
bij de bestuurder. De prestaties van het
HBA-systeem mogen nooit op
onvoorzichtige of gevaarlijke manier getest
worden, met de mogelijkheid dat de
veiligheid van de bestuurder, de inzittenden
of andere weggebruikers in gevaar komt.
53)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.54)Het ESC-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
55)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
56)Voor een goede werking van de ESC-
en ASR-systemen is het uiterst belangrijk
dat de banden van alle wielen van hetzelfde
merk en type zijn, dat ze in perfecte staat
verkeren en, vooral, dat ze van het
aanbevolen type en de juiste maat zijn.
57)De prestaties van het ESC- en het
ASR-systeem mogen de bestuurder nooit
aanmoedigen om onnodige risico's te
nemen. Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn
aan de conditie van het wegdek, het zicht
en het verkeer. De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
58)Het ESC blijft ook ingeschakeld
wanneer met het ruimtebesparende
reservewiel wordt gereden. Onthoud altijd
dat het noodreservewiel kleiner is dan
een normale band, waardoor het minder
grip levert.
59)Het Hill Holder-systeem is geen
parkeerrem; laat de auto dus nooit achter
zonder de handrem te hebben
aangetrokken, de motor te hebben
uitgeschakeld en de eerste versnelling te
hebben ingeschakeld, zodat de auto in
veilige omstandigheden is geparkeerd (lees
ook de paragraaf "Parkeren" in het
hoofdstuk "Starten en rijden").
76
VEILIGHEID
De keuze van het meest geschikte
kinderzitje is afhankelijk van het gewicht
en de lengte van het kind. Er zijn
verschillende types kinderzitjes, die in
de auto gemonteerd kunnen worden
met behulp van de veiligheidsgordels of
met de ISOFIX/i-Size-
bevestigingspunten. Het wordt
geadviseerd altijd het voor het kind
meest geschikte kinderzitje te kiezen;
raadpleeg daarom altijd de
Gebruiksaanwijzing die bij het
kinderzitje geleverd is, om er zeker van
te zijn dat dit het juiste type is voor
de kinderen waarvoor het is bedoeld.
In Europa vallen de eigenschappen van
kinderzitjes onder de norm ECE-R44,
die ze in vijf gewichtsgroepen indeelt:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9 - 18 kg
Groep 2 15 - 25 kg
Groep 3 22 - 36 kg
De ECE-R44-norm werd recent
aangevuld met de ECE R-129-norm,
waarin de eigenschappen van de
nieuwe i-Size-kinderzitjes gedefinieerd
zijn (zie de paragraaf "Geschiktheid van
passagiersstoelen voor gebruik van
i-Size-kinderzitje" voor nadere
informatie).
Alle beveiligingssystemen moeten
voorzien zijn van de
typegoedkeuringsgegevens en het
keurmerk op een label dat stevig
bevestigd moet zijn op het kinderzitje
en dat absoluut niet verwijderd mag
worden.
In het Lineaccessori MOPAR
®assortiment zijn kinderzitjes voor elke
gewichtsgroep opgenomen. Deze
kinderzitjes worden aanbevolen,
aangezien ze speciaal voor Fiat
voertuigen ontworpen zijn.
500L PRO-versie
BELANGRIJK De
wegenverkeerswetgeving verbiedt het
vervoeren van kinderen in deze versie,
ongeacht het kinderveiligheidssysteem:
stoel, ISOFIX/i-Size-kinderzitje en
veiligheidsgordels. Deze beperking
geldt ook voor de achterstoelen.EEN KINDERZITJE
MONTEREN MET BEHULP
VA N D E
VEILIGHEIDSGORDELS
De Universele kinderzitjes die
gemonteerd worden met de
veiligheidsgordels zijn alleen
goedgekeurd op basis van de ECE R44
norm en zijn ingedeeld in verschillende
gewichtsgroepen.
500L WAGON-versies
Alleen in de rijrichting gemonteerde
kinderzitjes voor Groep 1, 2, 3 kunnen
op de achterstoelen van de derde rij
gemonteerd worden.
BELANGRIJK De afbeeldingen zijn
alleen bedoeld als voorbeeld voor de
montage. Monteer het kinderzitje
overeenkomstig de aanwijzingen, die
bijgesloten moeten zijn.
Groep 0 en 0+
Baby's tot 13 kg moeten in kinderzitjes
worden vervoerd die tegen de rijrichting
in worden geplaatst, zoals afgebeeld
in fig. 75; hierbij wordt het achterhoofd
gesteund en wordt bij abrupte
vertragingen de nek niet belast.
88
VEILIGHEID
Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van de auto proportioneel wordt
gereduceerd. Om er zeker van te zijn
dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op het kenteken
van het voertuig vermeld) niet wordt
overschreden, moet er rekening mee
gehouden worden dat deze waarde
betrekking heeft op het toelaatbaar
gewicht van de volgeladen
aanhangwagen, inclusief accessoires
en bagage.
Neem de snelheidsbeperkingen van het
land waar u bent voor auto’s met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
Een elektrisch geregelde rem (of
elektrische lier, enz.) moet direct vanaf
de accu worden gevoed, met een kabel
met een diameter van minstens
2,5 mm
2.
Naast de elektrische aansluitingen die
op het schakelschema zijn aangegeven,
mag het elektrische systeem slechts
aangesloten worden op de
voedingskabel voor een elektrische rem
en op de kabel voor een interne
gloeilamp van niet meer dan 15 W voor
de aanhanger. Voor de aansluitingen
dient de daarvoor bestemde
regeleenheid te worden gebruikt met
een accukabel met een doorsnede van
minstens 2,5 mm
2.BELANGRIJK De toepassing van
andere verbruikers dan de
buitenverlichting (elektrische rem, lier,
enz.) moet met draaiende motor
gebeuren.
BELANGRIJK Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk voor de
montage van de trekhaak.
BELANGRIJK
116)Het ABS waarmee de auto is
uitgerust heeft geen controle over het
remsysteem van de aanhanger. Wees dus
bijzonder voorzichtig op gladde wegen.
117)Probeer nooit de remwerking van de
aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen
aan het remsysteem van het voertuig uit
te voeren. Het remsysteem van de
aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn
van het hydraulisch systeem van het
voertuig.
118)Na montage moeten de schroefgaten
worden afgedicht om het binnendringen
van uitlaatgassen te voorkomen.
TANKEN
119) 120) 121)60)
Controleer het type brandstof alvorens
te tanken. Zet, tijdens de
tankprocedure, de motor af, trek de
handrem aan, draai de contactsleutel
naar STOP en rook niet.
BENZINEMOTOREN
Tank alleen loodvrije benzine met een
octaangehalte (R.O.N.) van ten minste
95 (EN228-specificatie).
DIESELMOTOREN
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Als de auto gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare dieselbrandstof te tanken.
In dit geval wordt tevens geadviseerd
om de tank meer dan 50% gevuld
te houden.
126
STARTEN EN RIJDEN
159)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
160)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
161)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
BELANGRIJK
69)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan de auto.
70)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
71)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor is gevuld.
72)PARAFLU
UPantivriesvloeistof wordt
gebruikt in het motorkoelsysteem; gebruik
voor het bijvullen hetzelfde vloeistoftype
als het type dat al in het koelsysteem
zit. PARAFLU
UPmag niet met andere typen
antivriesvloeistoffen worden gemengd. Als
er toch bijgevuld is met een ongeschikt
product, start dan in geen geval de motor
en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.73)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
74)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische apparatuur kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig. Als men
na aanschaf van het voertuig accessoires
wil monteren (diefstalbeveiliging, mobiele
telefoon enz.), ga dan naar een werkplaats
van het Fiat Servicenetwerk, die de meest
geschikte apparaten zal aanraden en zal
controleren of een accu met een grotere
capaciteit gemonteerd moet worden.
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het verdient aanbeveling de olie
en de filters te laten vervangen door het
Fiat Servicenetwerk.
4)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor het
milieu. Het wordt geadviseerd contact
op te nemen met het Fiat Servicenetwerk
om de olie te laten verversen.
5)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
162) 163)
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding van de accu te
ontkoppelen. Wanneer de elektrische
voeding weer op de accu wordt
aangesloten, controleer dan of de
startinrichting in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
179
IDENTIFICATIEGEGEVENS
PLAATJE
VOERTUIGINDENTIFICATIE
NUMMER (VIN)
Deze is aangebracht aan de linkerkant
van de bagageruimte fig. 177 (til de mat
op voor toegang) en bevat de
volgende gegevens:
ANaam van de fabrikant.
BNummer typegoedkeuring.
CIdentificatiecode voertuigtype.
DChassisnummer.
EMax. toelaatbaar totaalgewicht van
de auto.
FMax. toelaatbaar totaalgewicht van
de auto met aanhanger.
GMax. toelaatbaar gewicht op eerste
(voor)as.
HMax. toelaatbaar gewicht op tweede
(achter)as.
IMotortype.
LCode van carrosserieversie.
MNummer voor onderdelen.
NCorrecte waarde van de
absorptiecoëfficiënt van de
rookgassen (voor dieselmotoren).
IDENTIFICATIEPLAATJE
CARROSSERIELAK
Deze is aangebracht aan de binnenkant
van de achterklep en bevat de
volgende gegevens fig. 178:
ALakfabrikant.
BKleurnaam.
CFiat kleurcode.
DKleurcode voor overspuiten en
bijwerken.CHASSISNUMMER
Dit is gestempeld op de dwarsbalk
onder de passagiersstoel en bevat de
volgende gegevens:
type voertuig;
chassisnummer.
MOTORCODE
Deze is op het cilinderblok ingeslagen
en vermeldt het type en het
motorserienummer.
177F0Y0501C
178F0Y0003C
186
TECHNISCHE GEGEVENS