Page 9 of 236
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Grondige kennis van uw nieuwe
voertuig begint hier.
In dit boekje is op eenvoudige en
rechtstreekse wijze beschreven hoe uw
voertuig gemaakt is en hoe het werkt.
Daarom adviseren wij u het comfortabel
zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt
u met eigen ogen onmiddellijk zien wat
hier beschreven is.DASHBOARD................8
SLEUTELS..................9
CONTACTSLOT..............11
GEAVANCEERD KEYLESS ENTRY
SYSTEEM.................15
BEVEILIGINGSALARM VOERTUIG . .15
PORTIEREN................17
STOELEN..................20
HOOFDSTEUNEN............23
STUURWIEL................23
SPIEGELS.................24
BUITENVERLICHTING..........26
RUITENWISSERS/SPROEIER
VOORRUIT................32
KLIMAATREGELING...........34
ELEKTRISCHE RUITEN.........40
INTERNE APPARATUUR........41
ACHTERKLEP...............42
MOTORKAP................45
CABRIOLETKAP (ZACHTE KAP) . . .46
7
Page 10 of 236
DASHBOARD
1 – Instelbare luchtventilatie zijkant; 2 – Bedieningshendel buitenverlichting; 3 – Instrumentenpaneel; 4 – Ruitenwisserhendel;
5 – Instelbare luchtventilatie midden; 6 – Knop alarmknipperlichten; 7 – Radio 3”/Radio 7”-systeem (indien aanwezig);
8 – Air Bag passagier; 9 – Instelbare luchtventilatie midden (passagierszijde); 10 – Klimaatregeling; 11 – Contactslot;
12 – Airbag bestuurder; 13 – Bedieningsknoppen (TPMS-systeem/DSC-systeem)
102010200-123-555
8
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 28 of 236

BUITENVERLICHTING
KOPLAMPEN
Draai aan de koplampschakelaar 1
fig. 18 om de koplampen, andere
buitenverlichting en de
dashboardverlichting AAN of UIT te
zetten.
Het indicatielampje lichten aan
op
het instrumentenpaneel gaat branden
wanneer de koplampschakelaar wordt
gedraaid op
of.Met automatische
verlichtingsregeling
Het indicatielampje lichten aan op het
instrumentenpaneel wordt
in-/uitgeschakeld in combinatie met de
automatische in-/uitschakeling van de
koplampen wanneer de
koplampschakelaar is geplaatst op
AUTO.
BELANGRIJK Laat de lampen niet aan
als de motor uitstaat tenzij dit om
veiligheidsredenen nodig is om
ontladen van de accu te voorkomen.
1805030101-121-001
26
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
DAGVERLICHTING (DRL)
40) 41)
In bepaalde landen moeten de lampen
van de rijdende voertuigen overdag zijn
ingeschakeld (dagrijverlichting).
De dagrijverlichting wordt automatisch
ingeschakeld als het voertuig start met
rijden.
De dagrijverlichting schakelt uit als de
parkeerrem wordt bediend of de
selectiehendel op de stand P wordt
gezet (versies met automatische
versnellingsbak).
GROOTLICHT
De koplampen schakelen tussen
grootlicht en stadslicht door de hendel
naar voor en naar achter te bewegen.
Als het grootlicht aan is, gaat het
waarschuwingslampje
branden.
Page 29 of 236

FLASH TO PASS
Flash to pass (knipperen om in te halen)
kan worden gebruikt als het contact is
ingeschakeld (AAN).
Trek om met de koplampen te
knipperen de hendel naar u toe (de
koplampschakelaar hoeft hiervoor niet
te zijn ingeschakeld).
Het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat tegelijkertijd
branden.
De hendel keert terug naar de normale
stand als deze wordt losgelaten.
AUTOMATISCHE
VERLICHTING
(indien aanwezig)
Lichtsensor
Als de koplampschakelaar op de
AUTO-stand staat en het contact is
ingeschakeld (AAN), dan neemt de
lichtsensor de helderheid of duisternis
van de omgeving waar en worden de
koplampen, overige buitenverlichting en
de dashboardverlichting automatisch in
of uitgeschakeld.
BELANGRIJK De lichtsensor werkt
tevens als regensensor voor de
automatische wisserregeling. Houd
handen en krabbers weg van de ruit als
de wisserhendel in de stand AUTO
staat en het contact is ingeschakeld
(AAN) aangezien vingers klem kunnen
komen te zitten of de ruitenwissers of
rubbers beschadigd kunnen raken als
de ruitenwissers automatisch worden
geactiveerd. Als u de voorruit gaat
reinigen, controleer dan of de
ruitenwissers volledig zijn uitgeschakeld
(dit is met name van belang bij het
weghalen van ijs en sneeuw), met name
als het aanlokkelijk is om de motor te
laten lopen.COMING HOME-
VERLICHTINGS
SYSTEEM
Het Coming Home-verlichtingssysteem
schakelt de koplampen (dimlicht) in als
de hendel wordt bediend.
Inschakeling van het systeem
Als aan de hendel wordt getrokken
terwijl het contact op ACC of UIT staat,
worden de stadslichten ingeschakeld.
De koplampen doven na een bepaalde
tijdsperiode nadat de portieren zijn
gesloten.
De tijd totdat de koplampen
uitschakelen nadat alle portieren zijn
gesloten, kan worden gewijzigd. Als er
gedurende 3 minuten nadat aan de
hendel is getrokken geen bewerkingen
worden uitgevoerd, schakelen de
koplampen uit.
De koplampen schakelen uit als
nogmaals aan de hendel wordt
getrokken terwijl de koplampen aan
zijn.
27
Page 30 of 236

MISTVOORLICHTEN
De mistvoorlichten kunnen worden
gebruikt als het contact is
ingeschakeld.
De mistvoorlichten zorgen voor beter
zicht in het donker en bij mist.
Inschakelen
Draai de koplampschakelaar 1
fig. 19 naar de stand
of
alvorens de mistvoorlichten te
ontsteken.
Draai de mistlichtschakelaar 2
fig. 19 naar de stand
of
(schakelaar draait automatisch naar
de stand
).
Het waarschuwingslampje
in het
instrumentenpaneel brandt als de
mistvoorlichten zijn ingeschakeld.Uitschakelen
Voer een van de volgende bewerkingen
uit om de mistvoorlichten uit te
schakelen:
zet de mistlichtschakelaar 2 in de
stand UIT;
zet de koplampschakelaar 1 in de
stand UIT;
zet het contact op een andere stand
dan ON (AAN).
Het waarschuwingslampje
in het
instrumentenpaneel gaat uit als de
mistvoorlichten zijn uitgeschakeld.
Met automatische
verlichtingsregeling
Als de mistlichtschakelaar 2 in de stand
ofstaat en de
koplampschakelaar in de AUTO-stand
staat, gaan de mistvoorlichten tegelijk
aan met de koplampen, de
buitenverlichting en het dashboard.
Als de mistlichtschakelaar 2 naar de
stand
wordt gedraaid (de
mistvoorlichtschakelaar 2 keert
automatisch terug naar de stand
),
gaan het mistachterlicht en het
bijbehorende indicatielampje op het
instrumentenpaneel ook aan.
MISTACHTERLICHTEN
De mistachterlichten kunnen worden
gebruikt als het contact is
ingeschakeld.
Dankzij het mistachterlicht kan uw
voertuig beter worden waargenomen.
Wanneer de lampen branden, brandt
het mistachterlicht indicatielampje op
het instrumentenpaneel.
Versies met mistvoorlichten
Inschakelen
De koplampschakelaar 1 moet op
ofworden gezet alvorens u
de mistachterlichten inschakelt.
Om het mistachterlicht in te schakelen,
zet u de mistlichtschakelaar 2 in de
stand
(de mistlichtschakelaar keert
automatisch terug naar de stand
).
Het waarschuwingslampje
in het
instrumentenpaneel brandt als het
mistachterlicht is ingeschakeld.
1905030101-121-001
28
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 53 of 236
INSTRUMENTENPANEEL
1. Kilometerteller/dagteller en knop dagteller/Dashboardverlichting - 2. Toerenteller - 3. Snelheidsmeter - 4. Infodisplay
automatische versnellingsbak - 5. Kilometerteller/Info tripcomputer/Temperatuurmeter motorkoelvloeistof/Brandstofmeter/
Buitentemperatuur/Snelheidsbegrenzer/Cruise Control/INFO-display
5005020100-121-001
51
Page 54 of 236
VERSIES MET STUUR RECHTS
1. Kilometerteller/dagteller en knop dagteller/Dashboardverlichting - 2. Toerenteller - 3. Snelheidsmeter - 4. Infodisplay
automatische versnellingsbak - 5. Kilometerteller/Info tripcomputer/Temperatuurmeter motorkoelvloeistof/Brandstofmeter/
Buitentemperatuur/Instelbare snelheidsbegrenzer/Cruise Control/INFO-display
5105020100-667-888
52
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 55 of 236

KILOMETERTELLER /
DAGTELLER
U kunt de weergavemodus wijzigen van
kilometerteller in Dagteller A” en in
“Dagteller B”,en terug naar
kilometerteller door schakelaar 1
fig. 52 in te drukken terwijl een van de
modi wordt weergegeven. De gekozen
modus wordt weergegeven.
Als het contact is ingeschakeld op ACC
of UIT, kunnen de kilometerteller of
tripmeters niet worden weergegeven.
Als de schakelaar echter wordt
ingedrukt kan er echter per ongeluk
worden geschakeld tussen de
tripmeters of worden deze gereset
gedurende een periode van tien
minuten in de volgende gevallen:
nadat het contact op AAN is gezet;
nadat het portier aan
bestuurderskant is geopend.Trip meter
De dagteller kan de totale afstand van
twee afgelegde afstanden registreren.
Een wordt geregistreerd onder "Trip A"
en de andere onder "Trip B".
“Trip A” kan bijvoorbeeld de afstand
vanaf het vertrekpunt registreren en
“Trip B” de afstand vanaf de laatste
tankbeurt.
Gebruik deze meter om reisafstanden
bij te houden en brandstofverbruik te
berekenen.
Versies met Radio 7”: als de
gegevens van zuinig brandstofverbruik
worden gereset via de controle voor
zuinig brandstofverbruik, of als Trip A
wordt gerest met de dagteller als de
functie die synchroniseert met de
controle van zuinig brandstofverbruik
terwijl de dagteller is ingeschakeld, dan
resetten de gegeven van zuinig
energieverbruik en Trip A gelijktijdig.
OPMERKING Alleen de dagtellers
registreren tienden van kilometers
(miles).
Dagteller resetten
De dagteller wordt gewist als de
stroomtoevoer wordt onderbroken
(doorgebrande zekering of
losgekoppelde accu) of als het voertuig
meer dan 9999,9 km (mile) heeft
gereden.
VERLICHTING
INSTRUMENTENPANEEL
Aanpassing lichtintensiteit
De lichtintensiteit van het
instrumentenpaneel en de
dashboardverlichting kan worden
aangepast door knop 1 fig. 53 te
draaien:
de lichtintensiteit vermindertdoor
de knop naar links te draaien. Er is een
pieptoon hoorbaar als de knop naar de
maximale dimstand is gedraaid;
de lichtintensiteit verhoogtdoor
de knop naar rechts te draaien.
Verlichtingsdimmer annuleren
Draai de knop naar rechts totdat u een
pieptoon hoort terwijl het
instrumentenpaneel wordt gedimd met
het contact AAN. Als de zichtbaarheid
van het instrumentenpaneel wordt
verminderd vanwege verblinding door
5205020102-121-001
5305020102-121-001
53