136
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Toegang tot de accuStarten van de motor
met een hulpaccu en
startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V
o f h o g e r.
Controleer eerst of de hulpaccu een
nominale spanning van 12
V en een
capaciteit minimaal gelijk aan die van de
ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg er voor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van de
motor (ventilator, riem enz.) bevinden.
Maak de klem van de pluspool (+) niet los
bij draaiende motor. F
S
tart de motor van de auto met de hulpaccu
en laat deze gedurende enkele minuten
draaien.
F
S
tel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Toegang:
F
O
pen de motorkap via hendel in het
interieur en gebruik ver volgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde.
F
Be
vestig de motorkapsteun.
F
V
erwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool (+). De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.
Op de motor is een afzonderlijk massapunt
aangebracht.
F
B
eweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F
S
luit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en ver volgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B of de
startbooster.
F
S
luit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op een massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F
S
luit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
Storingen verhelpen
137
F Wacht tot de motor stationair draait.
F N eem ver volgens de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F
L
aat de motor minimaal 30 minuten draaien,
rijdend of stilstaand, om het laadniveau van
de accu op een correct peil te krijgen.
Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
De accu opladen met een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op voldoende capaciteit te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
-
A
ls u voornamelijk korte ritten maakt.
-
V
oordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12
V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde
polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F
Z
et het contact af.
F
S
chakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, verlichting, ruitenwissers
e n z .) u i t . F
S
chakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F
C
ontroleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F
B
eweeg het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog (indien aanwezig).
F
S
luit de kabels van de lader B als volgt aan:
-
D
e rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A .
-
D
e zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F
S
chakel na afloop van het laden eerst
acculader B uit voordat u de kabels
losneemt van accu A .
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt.
Anders kan de elektrische uitrusting
van het Stop & Start-systeem ernstig
beschadigd raken.
8
Storingen verhelpen
138
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden – Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur).
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken, koppel dan de 12V-accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Alvorens de accu los te koppelen moet u de
volgende handelingen uitvoeren:
F
S
luit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, kofferdeksel, ruiten).
F
S
chakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
e n z .) u i t .
F
Z
et het contact uit en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Accupoolklem met
snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
Weer aansluiten van de plusklem
(+)
Forceer de hendel niet door erop te
duwen, aangezien de accupoolklem niet
kan worden vergrendeld als deze niet
correct is geplaatst; herhaal de procedure.
Na het opnieuw aansluiten
van de accu
F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem B te ontgrendelen.
F
B
eweeg de accupoolklem B omhoog om
hem te verwijderen.
F
T
rek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.
F
Plaats de geopende accupoolklem B op de pluspool (+).F Druk op de accupoolklem B tot hij stuit.
F
B eweeg de hendel A omlaag om de
accupoolklem B vast te zetten. Na opnieuw aansluiten van de accu moet u
het contact aanzetten en ver volgens 1
minuut
wachten alvorens de motor te starten, om de
elektronische systemen te initialiseren.
Mochten er zich na deze handeling kleine
storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
het zelf opnieuw initialiseren van bepaalde
systemen/functies zoals:
-
D
e sleutel met afstandsbediening.
-
D
e datum en de tijd.
-
D
e voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8 uur), niet is gebruikt.
Storingen verhelpen
8
Gesproken commando'sHelpberichten
Navigeer naar huis Om de navigatie te starten of een routepunt
toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan
het adres of de naam van de contactpersoon.
Bijvoorbeeld "navigeer naar adres
Kerkstraat 11
Amsterdam" of "navigeer naar
contactpersoon Jan Janssen". U kunt aangeven
of het een favoriete of recente bestemming
is. Bijvoorbeeld "navigeer naar favoriet
adres Tennisclub" of "navigeer naar recente
bestemming Kerkstraat 11
Amsterdam". U kunt
ook "navigeer naar huis" zeggen. Om POI's
op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon
hotels in Rotterdam" of "toon POI tankstation in
de buurt" zeggen. Voor meer informatie kunt u
"hulp bij routebegeleiding" zeggen.
Navigeer naar het werk
Navigeer naar favoriet adres <...>
Navigeer naar contact <...>
Navigeer naar adres <...>
Toon POI <...>in de buur t
Af te leggen afstand
Om informatie over uw huidige route te krijgen,
kunt u zeggen "wat is de nog af te leggen
tijd" of "afstand", of "aankomsttijd". Om meer
commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie"
zeggen.
Resterende tijd
Aankomsttijd
Stop navigatie
Geef de gesproken commando's voor de
bestemming (adres) in de taal die in het
systeem is ingesteld.Gesproken commando's
"Radio Media"
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat
op de stuur wieltoets "Gesproken
commando's" of "Telefoon" is gedrukt,
behalve als er een telefoongesprek bezig
is.
CITROËN Connect Nav
149
Niveau brandstofadditief diesel ....................115
Niveau koelvloeistof ......................................... 115
Niveau remvloeistof
........................................ 115
Niveau ruitensproeiervloeistof
......................115
Niveaus controleren
...............................113 -115
Niveaus en controles
.............................113 -115
Noodbediening achterklep
..............................34
Noodoproep
.............................................. 58-59
Noodprocedure starten
.................................13 6
Noodremassistentie (BAS)
.............................60N
Oliefilter (vervangen) .................................... 11 6
Olieniveau ..................................................... 11
4
Oliepeilstok
................................................... 114
Olieverbruik
................................................... 114
Onderhoudsadviezen
...........................1 0 9 , 113
Onderhoudscontroles
..................................... 19
Onderhoudsindicator
...................................... 19
Onderhoudsindicator resetten
........................21
Ontdooien ............................................ 41- 42, 46
Ontdooien onderzijde voorruit
........................ 46
O
ntgrendelen
.................................................. 29
O
ntluchten brandstofsysteem
.......................11 8
Ontwasemen
.............................................. 41- 42
Ontwasemen achter
........................................ 45
Opbergvakken
........................................... 48-50
Opbergvakken portieren
................................. 48
O
verzicht motoren
........................................ 14
2-143
Overzicht zekeringen
..............131-132, 13 4 -13 5O
Parkeerhulp achter ......................................... 97
Parkeerlichten ................................. 51, 128, 13 0
Passagiersairbag
............................................ 14
Passagiersairbag uitschakelen
..........65 - 66, 70
Plafonniers
................................................ 55-56
Portieren
................................................... 11, 3 3
Portieren ontgrendelen
...................................33
Portieren openen
...................................... 29, 33
Portieren sluiten
.............................................. 29
Portieren vergrendelen
...................................33
Profielen
.................................................... 3 4, 18
Pyrotechnische gordelspanners
.....................64P
Radio .................................. 23 -24, 27, 7, 11, 3, 2
Radiozender ................................... 2
3 -25, 7, 3, 2
RDS
................
....................................... 24-25, 7
Regelmatige controles
...........................11 6 -117
Regeneratie roetfilter
.................................... 11
6
Reinigen (adviezen)
...................................... 10
9
Rembekrachtigingsysteem
.............................60
Remblokken
.................................................. 117
Remlichten
...............................
.....................13 0
Remmen
.................................................. 1 0 , 117
Remschijven .................................................. 117
Remvloeistof
..............................
....................10
Reservewiel
................................... 12 2-123, 14 5
Resetten bandenspanningscontrolesysteem
..... 91
R
ichtingaanwijzers
....................18, 53, 127, 130
Rijadviezen
..............................
.......................80
Roetfilter
...............................
..................115 -11 6
Ruitbediening
...............................
...................36
Ruitensproeiers vóór ....................................... 55
Ruitensproeierreservoir
................................115
Ruitenwisserbladen vervangen
.............. 5
5, 108
Ruitenwissers
.................................................. 54
Ruitenwisserschakelaar
.................................. 54
R
Schakelaars stoelverwarming ........................38
Schakelindicator ............................................. 88
SCR (Selective Catalytic Reduction)
............103
SCR-systeem
...............................
...........16, 103
Selectiehendel
.......................................... 8
4- 87
Selectiehendel automatische transmissie
............................................. 85 - 87
Schakelen handgeschakelde versnellingsbak
............................................. 84
Serienummer auto
........................................ 145
Service
............................................................ 17
Slepen van een auto
..............................13 9 -14 0
Sleutel
....................................................... 17, 2 9
Sleutel met afstandsbediening
...........29, 31, 81
SMS
................................................................. 32
Sneeuwkettingen
.......................................... 10
6
Sneeuwschermen
......................................... 10
9
Snelheidsbegrenzer
.................................. 93
-94
Snelheidsregelaar
..................................... 95 -97
Spaarfase
...................................................... 107
Spraakcommando's
..................................... 5 -10
Stabiliteitscontrolesystemen
........................... 60
St
artblokkering, elektronische
..................31, 81
Starten ........................................................... 13 6
Starten dieselmotor
........................................ 102
Starten van de auto.................................... 81- 87
Stilzetten van de auto
................................81- 87
Stoelen verstellen
...............................
............37
Stoelverwarming
...............................
..............38
Stop & Start
....................... 17-18, 28, 48, 88 -90,
112, 116, 136, 138
Streaming audio Bluetooth
.............27, 11, 8, 10
Stuurbekrachtiging
.......................................... 14
Stuurslot
.......................................................... 81
Stuurwielverstelling ......................................... 40
Stuurwiel (verstellen)
...................................... 40
S
ynchroniseren afstandsbediening
................30S
.
Trefwoordenregister