7 - draaiknop temperatuurregeling passagierszijde;
8 - MONO functie knop (streeftemperatuur uitlijnen) bestuurder- /passagierszijde;
9 - luchtverdeelknoppen;
10 - draaiknop ventilatorsnelheid;
11 - aan/uit-knop klimaatregeling;
12 - aan/uit-knop interne luchtrecirculatie;
Selectie luchtverdeling
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen/ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gezicht tijdens het
warme seizoen te verkoelen.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
BELANGRIJK In warm en vochtig weer kan als koude lucht op de voorruit wordt geblazen aan de buitenzijde condensatie ontstaan.
In de AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door de klimaatregeling geregeld (de leds op de knoppen H zijn uit). Bij
handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door het aangaan van de leds op de betreffende knoppen.
U kunt ook een combinatie instellen van de luchtdistributie-instellingen hierboven beschreven. Bij de gecombineerde functiemodus,
wordt bij bediening van een knop de betreffende functie gelijktijdig met de reeds ingestelde functies geactiveerd. Als een knop
wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende led op de knop uit. Druk op
de AUTO-knop om de automatische regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen.
Start&Stop
De automatische dual-zone klimaatregeling regelt het Start&Stop-systeem (motor wordt afgezet wanneer de rijsnelheid 0 km/h is)
om een passend comfort in het interieur te garanderen. Wanneer het Start&Stop-systeem is ingeschakeld (motor uit en auto
stilstaand), wordt de automatische recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te
verminderen (aangezien de compressor is uitgeschakeld).
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht, R134a
van R1234yf (aangeduid op een specifiek plaatje in de motorruimte). Het gebruik van andere koelmiddelen heeft invloed op de efficiency en de
conditie van het systeem. Ook de compressorkoelmiddelen moeten compatibel zijn met het aangeduide koelmiddel.
26
WEGWIJS IN UW AUTO
BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN
HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
1. Snelheidsmeter
2. Herconfigureerbaar multifunctioneel display
3. Toerenteller
4. Brandstofmeter met reservelampje
5. Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje oververhitting
Waarschuwingslampjes alleen aanwezig op Dieseluitvoeringen. Bij dieseluitvoeringen bedraagt de maximale
schaalwaarde 6000 t/min
BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen.
36A0K0907C
38
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Lampjes op
instrumentenpaneelWat het betekent Wat te doen
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel naar
de stand MAR wordt gedraaid, maar het moet even later
doven. Het lampje gaat branden wanneer de motor
oververhit is.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.Tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de
motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het
reservoir onder het MIN-teken staat. Als dit het geval is,
wacht dan tot de motor is afgekoeld, draai vervolgens
langzaam en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij
en controleer of het peil tussen het MIN- en MAX-teken op
het reservoir staat. Controleer ook op de aanwezigheid
van vloeistoflekken. Als het waarschuwingslampje bij de
volgende keer starten weer gaat branden, neem dan
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Wanneer het voertuig onder zware omstandigheden
wordt gebruikt: (bijv. wanneer er tijdens het rijden hoge
prestatie gevraagd worden) en als het lampje blijft
branden: minder dan snelheid en breng het voertuig tot
stilstand. Wacht 2 of 3 minuten met draaiende motor en
geef ietwat gas om de koelvloeistofcirculatie te
bevorderen. Zet vervolgens de motor af. Controleer of het
koelvloeistofpeil correct is, zoals hiervoor beschreven is.
BELANGRIJK Het wordt geadviseerd om onder zware
bedrijfsomstandigheden de motor vóór het afzetten
enkele minuten te laten draaien met het gaspedaal iets
ingetrapt.
STORING ALFA TCT
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel naar
de stand MAR wordt gedraaid, maar het moet even later
doven.
Het waarschuwingslampje gaat knipperen (samen met een
bericht op het display en een geluidssignaal) om een
defect in de versnellingsbak aan te geven.
Het waarschuwingslampje kan ook gaan branden bij
oververhitting van de versnellingsbak na bijzonder zwaar
gebruik. In dit geval worden de motorprestaties beperkt.Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Als de motor gestart moet worden terwijl er een storing in
de transmissie aanwezig is, volg dan de procedure
beschreven in de paragraaf "Alfa TCT" in het hoofdstuk
"Starten en rijden".
46
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
PERIODIEKE CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof,
remvloeistof en ruitensproeiervloeistof;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter.
Elke 3.000 km controleren en eventueel
bijvullen motorolieniveau.
BELANGRIJK Om de correcte
oliehoeveelheid te weten te komen, altijd
controleren met gebruik van de peilstok.
Voer de controle uit met het voertuig
geparkeerd op effen terrein.
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
Als het voertuig vooral onder de volgende
omstandigheden wordt gebruikt:
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij lage
snelheden of als de auto lang niet wordt
gebruikt;
de volgende controles dienen vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven in
het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor op
conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat, brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen, balgen, bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
142
ONDERHOUD EN ZORG
MOTOROLIE
Controleer of het oliepeil tussen de
referentietekens MIN en MAX op de
peilstok 3 staat.
Als het oliepeil vlakbij of onder het
MIN-teken staat, olie toevoegen via de
vulopening 2 totdat het MAX-teken
wordt bereikt.
131)42)
Neem de oliepeilstok 3 uit, maak hem
schoon met een niet pluizende doek en
breng hem weer in. Neem de peilstok
weer uit en controleer of het peil zich
tussen het MIN- en MAX-teken op de
peilstok bevindt.
Motorolieverbruik
43)3)
Gewoonlijk ligt het maximale
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km. Tijdens de eerste
gebruiksperiode van de auto, moet de
motor worden ingereden. Daarom is het
motorolieverbruik pas stabiel na de
eerste 5000 - 6000 km.
MOTORKOELVLOEISTOF
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop 1 los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
44)132)
VLOEISTOF VOOR RUITENSPROEIERS /
ACHTERRUITSPROEIER
Verwijder, als het niveau te laag is, de
reservoirdop 6 en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
133) 134)
BELANGRIJK De koplampsproeiers
zullen niet werken bij een laag
ruitensproeiervloeistofniveau, ook al
blijven de ruitensproeiers/
achterruitsproeier werken. Voor
bepaalde versies/markten is er een
referentiemerkteken op de peilstok (zie
vorige pagina's): ALLEEN de
voorruit/achterruitwisser werkt met het
niveau onder deze referentie.
REMVLOEISTOF
Controleer of de vloeistof op het
maximumniveau staat.
Draai, als het vloeistofniveau te laag is,
de reservoirdop 4 los en vul de vloeistof
bij zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
45)135) 136)
OLIE VOOR INSCHAKELING
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde versies/markten)
Wend u voor de controle van het
transmissieolieniveau uitsluitend tot het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
4)
BELANGRIJK
41)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met een
ongeschikte vloeistof kan leiden tot ernstige
schade aan het voertuig.
42)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
43)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor is gevuld.
44)Gebruik voor het bijvullen hetzelfde type
vloeistof als het type dat al in het reservoir
van het motorkoelsysteem zit. De vloeistof
mag niet gemengd worden met andere types
antivriesvloeistoffen. Als er toch bijgevuld is
met een ongeschikt product, start dan in
geen geval de motor en neem contact op met
het Alfa Romeo Servicenetwerk.
45)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte delen.
Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk
water.
BELANGRIJK
129)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
147
130)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar voor
brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen of
andere loszittende kleding kunnen door de
bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
131)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld alvorens
de vuldop los te maken. Dit geldt in het
bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (waar aanwezig).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!
132)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang, indien nodig, de dop alleen door een
origineel exemplaar om de werking van het
systeem niet negatief te beïnvloeden. Draai
bij warme motor de dop van het reservoir
niet los: gevaar voor brandwonden.
133)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een goed zicht. Herhaaldelijke
werking van het systeem zonder vloeistof
kan leiden tot schade aan of snelle
verslechtering van sommige
systeemcomponenten.
134)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand kunnen
veroorzaken.135)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water en
neutrale zeep. Vervolgens met veel water
afspoelen. In geval van inslikken onmiddellijk
een arts raadplegen.
136)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het verdient aanbeveling de olie en de
filters te laten vervangen door het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
4)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Men adviseert om voor het vervangen van de
olie contact op te nemen met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Neem contact op
met het Alfa Romeo Servicenetwerk om
deze handeling te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid en
het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
Het verdient aanbeveling de accu
langzaam en met een laag amperage
gedurende ongeveer 24 uur op te laden.
De accu langer opladen, kan de accu
beschadigen.
BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de accu,
d.w.z. de pluskabel (+) op de plusklem en
de minkabel (–) op de minklem. De
accuklemmen zijn gemarkeerd met de
symbolen plus (+) en min (–), en zijn
weergegeven op het deksel van de accu.
De kabelklemmen moeten ook
corrosievrij zijn en stevig aan de
klemmen bevestigd worden. Als een
acculader van het "snelle" type wordt
gebruikt terwijl de accu in het is voertuig
gemonteerd, moeten eerst beide kabels
van de accu losgemaakt worden alvorens
148
ONDERHOUD EN ZORG
TANKEN
1,4 Turbo Benzine 1.4 Turbo MultiAir
Voorgeschreven brandstof en
originele smeermiddelen
liter kg liter kg
Brandstoftank 60 – 60 –Loodvrije benzine met
octaangetal van ten minste
95 RON (specificatie EN 228) inclusief een reserve van 8 - 10 – 8 - 10 –
Motorkoelsysteem (met
klimaatregeling)5,7 5,0 5,7 5,0Mengsel van gedestilleerd
water en PARAFLU -vloeistof
UP
50%(*)
Carterpan 2,75 2,3 3,1 2,6SELENIA StAR P.E. (1,4 Turbo
Benzineversies)
SELENIA DIGITEK P.E.
(1.4 Turbo MultiAir-versies) Carterpan en filter 3,1 2,6 3,5 2,9
Versnellingsbak-/
differentieelhuis2,0 1,7 2,0 1,7TUTELA TRANSMISSION
GEARFORCE
Hydraulisch remcircuit met ABS
(antiblokkeersysteem van de
wielen)0,83 0,78 0,83 0,78TUTELA REMVLOEISTOF
EXTREME HT
2,8 (4,6) 2,5 (4,1) 2,8 (4,6) 2,5 (4,1)Mengsel van water en vloeibare
PETRONAS DURANCE SC 35
(*) Wanneer de auto onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een 60-40 mengsel van PARAFLUUPen gedemineraliseerd water.
(**) Het getal tussen haakjes heeft betrekking op versies met koplampsproeiers
172
TECHNISCHE GEGEVENS
Ruitensproeier/achterruitsproeier/
koplampsproeier vloeistofreservoir(**)
1.4 Turbo Benzine/LPG 120 pk
Voorgeschreven brandstof en originele
smeermiddelen
liter kg
Brandstoftank (Benzine/LPG) 60/38 –
Loodvrijebenzine met
octaangetal van ten
minste 95 RON (specificatie EN 228)/LPG
Inclusief een reserve van (benzine/LPG) 8 - 10/8 –
Motorkoelsysteem (met klimaatregeling) 5,7 5,0Mengsel van gedemineraliseerd water en
50% PARAFLU
UP(*)
Carterpan 2,75 2,3
SELENIA MULTIPOWER GAS 5W-40
Carterpan en filter 3,1 2,6
Versnellingsbak-/differentieelhuis 2,0 1,7 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE
Hydraulisch remcircuit met ABS
(antiblokkeersysteem van de wielen)0,83 0,78
TUTELA REMVLOEISTOF EXTREME HT
Ruitensproeier/achterruitsproeier/
koplampsproeier vloeistofreservoir
(**)2,8 (4,6) 2,5 (4,1)
Mengsel van water en vloeibare PETRONAS
DURANCE SC 35
(*) Wanneer de auto onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een 60-40 mengsel van PARAFLUUPen gedemineraliseerd water.
(**) Het getal tussen haakjes heeft betrekking op versies met koplampsproeiers
173