204Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 205
Controle over de auto ..............205
Sturen ...................................... 205
Starten en bediening .................205
Nieuwe auto inrijden ................205
Contactslotstanden ..................205
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 206
Motor starten ........................... 206
Uitrol-brandstofafsluiter ...........207
Stop/Start-systeem ..................208
Parkeren .................................. 210
Uitlaatgassen ............................. 211
Uitlaatfilter ............................... 211
Katalysator .............................. 212
AdBlue ..................................... 213
Automatische versnellingsbak ...216
Versnellingsbakdisplay ............216
Keuzehendel ........................... 217
Handmatige modus .................218
Elektronische rijprogramma's ..218
Storing ..................................... 219
Stroomonderbreking ................219
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 220Remmen.................................... 220
Antiblokkeersysteem ...............220
Handrem .................................. 221
Remassistentie ........................223
Hellingrem ............................... 223
Rijregelsystemen .......................223
Traction Control .......................223
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 224
Interactief rijsysteem ...............226
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 227
Cruise control .......................... 227
Snelheidsbegrenzer ................229
Adaptieve cruise control ..........231
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 237
Indicatie afstand tot voorligger 241
Actieve noodrem .....................242
Parkeerhulp ............................. 243
Blindehoeksysteem .................246
Achteruitkijkcamera .................248
Verkeersbordherkenning .........250
Lane Departure Warning .........253
Brandstof ................................... 255
Brandstof voor benzinemotoren .....................255
Brandstof voor dieselmotoren . 256Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 257
Brandstof voor rijden op LPG ..257
Tanken .................................... 258
Trekhaak .................................... 263
Algemene informatie ...............263
Rijgedrag en aanhangertips ....263
Aanhanger trekken ..................263
Aanhangerstabilisatie ..............267
216Rijden en bedieningLet op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. De slang kan
worden hergebruikt na doorspoelen
met water voordat de AdBlue
opdroogt.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Met de hand schakelen is mogelijk in
de handmatige modus M door de
keuzehendel naar + of - 3 218 te
tikken.
VersnellingsbakdisplayDe modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangegeven door D.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
Rijden en bediening227auto. De DMC-regeleenheid zal zo
nodig automatisch de instellingen van
de geselecteerde rijmodus verande‐
ren, of in geval van sterke variaties de rijmodus veranderen zolang deze
variaties duren.
Hebt u bijvoorbeeld de Normale
modus geselecteerd, maar detecteert
de DMC sportief rijgedrag, dan veran‐
dert de DMC diverse instellingen van
de Normale modus in sportieve instel‐ lingen. Wanneer u erg sportief rijdt,
selecteert de DMC de SPORT-
modus.
Hebt u bijvoorbeeld de TOUR-modus
geselecteerd terwijl u op een bochtige
weg rijdt en plotseling hard moet
remmen, dan detecteert de DMC de
dynamische toestand van de auto en
worden de instellingen van de wiel‐
ophanging in de SPORT-modus
gezet om de auto te stabiliseren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, verandert de DMC in de instellingen weer in de rijmodus
die u oorspronkelijk had geselec‐
teerd.Persoonlijke instellingen in de
Sport-modus
U kunt de functies van de SPORT-
modus selecteren wanneer u op
SPORT drukt.
Selecteer de betreffende instellingen
in Instellingen op het Info-Display.
Info-Display 3 124.
Persoonlijke instellingen 3 126.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden
tussen ca. 30 km/u en de topsnelheid van de auto opslaan en aanhouden.
Bij het op- en afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de opgeslagen
snelheid mogelijk.
Rijden en bediening237omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden, in het
bijzonder met aanhanger, kan het
nodig zijn om te remmen om uw snel‐
heid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem. Het is niet aanbevolen
om bij het trekken van een aanhanger
op steile hellingen de adaptieve
cruise control te gebruiken.
RadareenheidDe radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het merkpla‐
tje.9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de
fabricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het
systeem daarom niet gebruiken.
De voorbumper kan nog intact
lijken, maar de sensor die erachter
ligt, kan verschoven zijn en onjuist reageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de
positie van de adaptieve cruise
control sensor te controleren en
corrigeren.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen op het Info-Display.
Info-Display 3 124.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een
permanente systeemfout is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Center.
Boordinformatie 3 125.
Frontaanrijdingswaarschu‐
wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door een controlelamp A.
Rijden en bediening239
Let op: de instelling voor de gevoelig‐
heid van het alarm wordt gedeeld met de afstand tot voorligger van de adap‐
tieve cruise control. Door de gevoe‐
ligheid van de waarschuwing te wijzi‐
gen, wordt dus ook de afstand tot
voorligger van de adaptieve cruise
control gewijzigd.
De bestuurder alarmeren Het groene controlelampje voor 'voor‐ ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het
systeem een voorligger heeft waar‐
genomen.
Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.
Wanneer de afstand tot een voorlig‐
ger te kort wordt of wanneer u een ander voertuig te snel nadert en er
een botsing driegt, verschijnt het
botsingswaarschuwingssymbool op
het Driver Information Center en klinkt er een waarschuwingssignaal. Trap
het rempedaal in als de situatie dit
vereist.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
De frontaanrijdingswaarschuwing
gebruikt het camerasysteem in de
voorruit om voertuigen te vinden die
zich op een afstand van ong. 60 m
direct voor u bevinden.
Inschakelen
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden
boven 40 km/u, als deze niet is
gedeactiveerd via V; zie hieronder.
De gevoeligheid van het systeem instellen
De gevoeligheid van het systeem kan
op kort, gemiddeld of ver worden
ingesteld.
Rijden en bediening243remassistentiesysteem de gevoelig‐
heid van de remassistentie. Een lichte aanraking van het rempedaal
leidt dan onmiddellijk tot sterk afrem‐
men. Deze functie helpt de bestuur‐
der om sneller en harder te remmen
vóór de mogelijke aanrijding.9 Waarschuwing
De actieve noodrem is niet ontwor‐
pen voor sterk autonoom remmen
of het automatisch vermijden van botsingen. Het is ontworpen om
de voertuigsnelheid voorafgaand
aan een aanrijding te verlagen. Het systeem reageert mogelijk
niet op stilstaande auto's, voet‐ gangers en dieren. Na een plotse‐
linge verandering van rijstrook,
heeft het systeem enige tijd nodig
om de nieuwe voorligger te detec‐ teren.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen en sturen om
aanrijdingen te voorkomen. Het
systeem is ontworpen voor een
situatie waarin alle inzittenden hun veiligheidsgordels dragen.
Systeembeperkingen
De actieve noodrem werkt beperkt of
niet bij regen, sneeuw of modder,
omdat de radarsensor door een
waterfilm, stof, ijs, of sneeuw bedekt
kan zijn. Bij een vervuilde sensor, de
sensorafdekking reinigen.
In zeldzame gevallen kan de actieve
noodrem kort automatisch remmen in situaties waarin dat onnodig lijkt te
zijn, bijvoorbeeld als er verkeersbor‐
den in een bocht staan of door auto's
die zich in een andere rijstrook bevin‐ den. Dit behoort bij de normale
werking van het systeem, de auto
behoeft geen onderhoud. Trap het
gaspedaal stevig in om het automa‐
tisch remmen op te heffen.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Storing
In geval een systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, ziet u een
melding op het Driver Information
Center.
Als het systeem niet naar behoren
functioneert, verschijnen er berichten
in het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 125.
Parkeerhulp Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
244Rijden en bedieningDe parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en obstakels
voor en achter de auto. Deze infor‐
meert en waarschuwt de bestuurder met geluidssignalen en een aandui‐ding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.
Het signaal voor voorgelegen obsta‐
kels klinkt via de voorluidsprekers;
voor obstakels achter de auto klinkt
het via de achterluidsprekers.
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inschakelen
Wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, is de parkeerhulp voor en
achter klaar voor gebruik.
Het systeem wordt ook automatisch
geactiveerd bij een snelheid van
maximaal 11 km/u.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Als r binnen een ontstekingscyclus
wordt uitgeschakeld, wordt de voor‐
ste parkeerhulp gedeactiveerd. Als
de snelheid eerder meer dan 25 km/
u was, wordt de parkeerhulp opnieuw
geactiveerd wanneer de snelheid tot
onder 11 km/h daalt.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐ der tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter en vóór de auto.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de betreffende zijde van de auto
akoestische waarschuwingssignalen.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er
een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center 3 120
of, afhankelijk van de versie, op het
Info-Display 3 124.
Rijden en bediening245
Obstakels achter de auto worden
tegelijkertijd akoestisch en visueel
aangeduid.
Obstakels voor de auto worden eerst
visueel aangeduid. Bij afstanden van
minder dan 80 cm gaat ook een
akoestisch signaal af.
De afstandsmelding kan worden
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand
weer aangegeven.
Uitschakelen
De parkeerhulp achter schakelt auto‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐
snelling wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch gedeactiveerd bij een snel‐
heid boven 11 km/u.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de
parkeerhulptoets r.
Wanneer het systeem wordt handma‐
tig gedeactiveerd, dooft de LED in de toets en verschijnt Parkeerhulp uit op
het Driver Information Center.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor/achter
weer geactiveerd als r wordt inge‐
drukt of als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Het complete systeem kan handmatig
worden gedeactiveerd in het menu
Persoonlijke instellingen op het
Info-Display en blijft gedeactiveerd
tijdens de contactcyclus of tot het
opnieuw activeren in het menu
Persoonlijke instellingen. Persoon‐
lijke instellingen 3 126.
Wijzig bij het gebruik van de trekhaak
de configuratie-instellingen in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Info-Display. Persoonlijke instellin‐
gen 3 126.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende
factoren, verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 125.