Instrumenten en bedieningsorganen89Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
kort trekken:wisser maakt één
slaglang trekken:wisser maakt
meerdere slagen
Onderhoudsstand
Afhankelijk van de versie kan de voor‐
ruitenwisserhendel zijn uitgevoerd
met een onderhoudsstand om de
wisserbladen gemakkelijker te
kunnen vervangen.
Schakel voordat u de wisserbladen
vervangt het contact in en zet de
wisserhendel zo ver als mogelijk
omlaag; de wisser stopt in een stand van de motorkap af.
Wisserblad vervangen 3 180.
Wis- en wasinstallatie achterruit
Aan hendel draaien:
7:uite:wisser werktf:er wordt sproeiervloeistof tegen
de achterruit gespotenDe wisfrequentie is afhankelijk van de rijsnelheid.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
Instrumenten en bedieningsorganen95Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste
brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt.
Vermijd bijtanken van kleine
hoeveelheden (bijv. minder dan 5 l),
om zeker te zijn van een nauwkeu‐
rige aflezing.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
AdBlue-peilindicatorU kunt het huidige restpercentage
AdBlue bekijken op het Driver Infor‐
mation Center 3 105.
Druk meerdere keren op de knop op
het uiteinde van de wisserhendel,
totdat het menu 'Restpercentage
AdBlue' verschijnt.
Peilwaarschuwingen
Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing op het Driver
Information Center 3 105. Ook licht
controlelamp Y 3 103 ononderbro‐
ken op en klinkt er een geluidssig‐
naal.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
AdBlue 3 145.
Brandstofverbruikmeter
Afhankelijk van de versie levert de
brandstofverbruikmeter (of het 'rijstijl‐ lampje') meteen een berekening van
het brandstofverbruik op basis van de
huidige rijstijl.
De meter geeft het huidige brandstof‐ verbruik aan met kleuren:
Groen:u rijdt optimaal zuinigGeel:rijstijl te agressiefOranje:u rijdt uiterst onzuinig
De brandstofverbruikmeter is stan‐daard ingeschakeld.
96Instrumenten en bedieningsorganenAfhankelijk van de versie kunt u de
brandstofverbruikmeter (of het 'rijstijl‐ lampje') ook via het Infotainmentsys‐
teem uitschakelen. Raadpleeg voor
meer informatie de Handleiding Info‐ tainment.
Service-display Na het inschakelen van het contact,
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
in het driver information center
verschijnen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden kan een onderhouds‐
beurt met aanzienlijk variërende
tussenpozen worden gemeld.
U kunt de 'afstand tot onderhouds‐
beurt' bekijken door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel gedu‐ rende ongeveer 5 seconden in te
drukken.
Als de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt minder
dan 1500 km of één maand is,
verschijnt er een bericht op het Driver Information Center.Als de afstand op 0 km komt of de
onderhoudsdatum daar is, gaat
controlelamp j op de instrumenten‐
groep resp. het Driver Information
Center branden en verschijnt er een
bijbehorende bericht op het Driver
Information Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het
service-display worden gereset:
Selecteer het display 'afstand tot
onderhoudsbeurt' op het Driver Infor‐
mation Center door herhaaldelijk op
de knop op het uiteinde van de
wisserhendel te drukken en houd de
knop gedurende ongeveer
10 seconden ingedrukt totdat 'afstand tot onderhoudsbeurt' ononderbroken
verschijnt, d.w.z. het display niet
meer knippert.
Bij sommige auto's moet u de knop
mogelijk twee keer indrukken en vast‐
houden. Ga in dat geval als volgt te
werk:Houd na het selecteren van het
display 'afstand tot onderhoudsbeurt'
de knop gedurende ongeveer
10 seconden ingedrukt voordat
'afstand tot onderhoudsbeurt' op het
display knippert. Zet daarna het
onderhoudsinterval terug door de knop gedurende ongeveer
10 seconden in te drukken en vast te
houden.
Als controlelamp j op de instrumen‐
tengroep niet dooft, minstens 15 km
rijden en vervolgens het contact
gedurende minstens 1 minuut
uitschakelen alvorens de procedure
te herhalen.
Boordcomputer 3 108.
Driver Information Center 3 105.
Service-informatie 3 211.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de plaats van de Controlelampen varië‐
ren.
Instrumenten en bedieningsorganen99Controlelampen in de dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 99XGordelwaarschuwing
3 100vAirbags en gordelspanners
3 100Ó AANAirbag activeren 3 100* UITAirbag deactiveren 3 100pLaadsysteem 3 101ZStoringsindicatielamp
3 101jLaat auto spoedig nakijken
3 101CSchakel motor uit 3 101RRemsysteem 3 101uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 102k jOpschakelen, terugscha‐
kelen 3 102RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 102ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 102WKoelvloeistoftemperatuur
3 103!Voorverwarmen 3 103YAdBlue 3 103wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 103IMotoroliedruk 3 103ECOBrandstofbesparingsmodus
3 104YTe laag brandstofpeil
3 104DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 104\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 1049Rijverlichting 3 1048Rijverlichting 3 104CGrootlicht 3 105>Mistlamp 3 105øMistachterlicht 3 105mCruise control 3 105USnelheidsbegrenzer 3 105&Tachograaf 3 105yPortier open 3 105
Richtingaanwijzers
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar.
102Instrumenten en bedieningsorganenLicht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 176.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Als R brandt samen met controle‐
lamp C en een geluidssignaal, is er
een storing in het remsysteem. Een
bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 105.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Remsysteem 3 152.
Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel.
Brandt korte tijd nadat het contact is
ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Als controlelamp u niet na enkele
seconden dooft of onderweg oplicht,
is er een storing in het ABS. Contro‐
lelamp j kan ook oplichten op de
instrumentengroep samen met een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 105. Het
remsysteem blijft werken maar
zonder ABS-regeling en elektronisch
stabiliteitsprogramma.
Als controlelampen u, j , R en C
branden, is er een storing in het remsysteem. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center. Onmiddellijk de hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem (ABS) 3 152.
Opschakelen k of j brandt.
Wij raden u in dat geval omwille van een zuiniger verbruik aan om te scha‐
kelen.
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP)
R knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Brandt tijdens het rijden
Het systeem is niet beschikbaar. Een bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 105.
ESP® Plus
3 155.
Traction Control-systeem 3 154.
Elektronisch stabiliteitspro‐
gramma uit
Ø brandt groen.
Als ESP® Plus
gedeactiveerd is met
Ø op het instrumentenpaneel, dan
brandt controlelamp Ø en verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center 3 105.
ESP® Plus
3 155.
Traction Control-systeem 3 154.
104Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij een draaiende motorAls controlelamp I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.Voorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 173.
Brandstofbesparingsmodus ECO brandt groen wanneer de ECO-
stand is ingeschakeld voor besparen
van brandstof.
ECO-stand, zuinig rijden 3 134.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank laag is (bereik van ongeveer
50 km). Onmiddellijk bijtanken
3 166.
Katalysator 3 145.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 179.
Stop-startsysteem
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
\ brandt wanneer een Autostop
wordt verhinderd als niet aan
bepaalde voorwaarden wordt
voldaan.
Stop-startsysteem 3 140.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt wanneer de koplampen aan zijn.
8 brandt groen.
Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐ ten aan zijn.
Verlichting 3 112.
110Instrumenten en bedieningsorganen● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Maateenheid De maateenheid veranderen voor de
duur van een rit:
Auto's met Aan/Uit-knop:
Druk met uitgeschakeld contact de
knop aan het uiteinde van de wisser‐
hendel in, houd deze vast en druk op de Aan/Uit-knop 3 136. Het Driver
Information Center knippert gedu‐
rende ongeveer 10 seconden totdat
de nieuwe eenheid verschijnt. Laat
wanneer het display niet meer knip‐
pert de knop aan het uiteinde van de
wisserhendel los.
Auto's zonder Aan/Uit-knop: Druk met uitgeschakeld contact de
knop aan het uiteinde van de wisser‐
hendel in, houd deze vast en schakel
het contact in. Het Driver Information
Center knippert gedurende ongeveer
10 seconden totdat de nieuwe
eenheid verschijnt. Laat wanneer het
display niet meer knippert de knop
aan het uiteinde van de wisserhendel los.Wanneer de motor uitgeschakeld is,keert de tripcomputer automatisch
terug naar de oorspronkelijke maat‐
eenheid.
Stroomonderbreking Als de voeding werd onderbroken ofde accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
tripcomputer verloren gaan.Tachograaf
De tachograaf is te bedienen zoals
aangegeven in de geleverde gebrui‐
kershandleiding. Voorschriften
omtrent het gebruik aanhouden.
Afhankelijk van de uitrusting kunt u de tachograaf aanbrengen in een
console boven het Infotainmentsys‐
teem op het instrumentenpaneel.
Let op
Wanneer er een tachograaf aange‐ bracht is, verschijnt de totale afge‐legde afstand wellicht alleen op de
116VerlichtingDe mistlampen vóór werken alleenwanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht
Binnenste ring naar ø draaien.
Controlelamp ø op de instrumenten‐
groep gaat branden.
Het mistachterlicht brandt samen met
de mistlampen vóór en werkt alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare instrumenten‐verlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwieltje b totdat de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
Instapverlichting
Bij in- en uitstappen wordt de instap‐
verlichting voor en achter samen met de voetenruimteverlichting automa‐
tisch ingeschakeld en na een
bepaalde periode weer uitgescha‐
keld.
Interieurverlichting voor
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7:uitmiddelste stand:automatisch in- en
uitschakelendruk op d:aan